1.
Het grammofoonplatenlabel Decca had ‘Otello’ van Giuseppe Verdi (1813-1901) tussen 13 en 31 juli 1954 in het Accademia Nazionale di Santa Cecilia van Rome in mono opgenomen met dirigent Alberto Erede. Zeven jaar later maakte Decca tussen 10 en 21 mei 1961 in de Sofiensaal van Wenen een nieuwe opname van ‘Otello’ in stereo.
Voor de drie hoofdrollen werden dezelfde Italiaanse zangers geëngageerd als in 1954. De dramatische tenor Mario Del Monaco zong hier opnieuw zijn glansrol van Otello, die hij op 21 juli 1950 voor het eerst had vertolkt in Buenos Aires. In 1961 was zijn stem inmiddels breder en egaler dan op de eerdere opname. Hij zingt meer lijnen en het personage is meer ontwikkeld. Zijn gezaghebbende en krachtige allure en metalige timbre geven karakter, kleur en leven aan de generaal van Venetië. Mario Del Monaco zou Otello 427 keer vertolkt hebben en zijn laatste optreden in de rol was op 21 november 1972 in Brussel naast Aldo Protti als Iago. In 1982 werd Del Monaco op eigen wens in zijn Otello-kostuum begraven.
“No other tenor had the vocal splendor and the irresistible strength of Mario Del Monaco” vertelde de sopraan Renata Tebaldi in het boek ‘The Last Prima Donnas’ van Lanfranco Rasponi. Del Monaco en Renata Tebaldi waren het beroemdste en beste duo Otello/Desdemona van de jaren vijftig. Op de opname van 1954 was Tebaldi’s stem frisser en op de registratie van 1961 iets bleker, met minder glans en de registers al meer gescheiden. Maar haar stimmliche tederheid is ideaal voor Otello’s toegewijde echtgenote en haar canto is heerlijk. De bariton Aldo Protti is een gladde en krachtige Iago maar zonder het kleurenpalet dat andere baritons aan het manipulatieve karakter van Otello’s vaandrig gaven. De bas Fernando Corena zingt net als zeven jaar eerder bij Erede de partij van Lodovico en de hier pas 26-jarige bariton Tom Krause is Montano.
De Duitse dirigent Herbert von Karajan – NSDAP nummer Nr. 3.430.914 – dikt met de Wiener Philharmoniker de zeggingskracht van de opera aan. Hij verfijnt de expressie van de zangers en plaatst ze in het midden van de indringende dramaturgie. Hij laat de teugels vieren, maar nooit slepen. Luister hoe sierlijk hij is in het liefdesduet. Ook het ballet van zes minuten in akte III wordt gespeeld, maar dat onderbreekt helaas de spanningsboog. De lezing van Von Karajan is in totaal een kwartier langzamer dan die van Erede. De Duitse dirigent zou ‘Otello’ in 1973 in Berlijn opnieuw opnemen, maar met vreemd genoeg een forse coupure in het ensemble van de finale III.
Decca «Originals» 475 9984 (2CDs)
2.
De 19-jarige Arturo Toscanini speelde cello in het orkest van het Teatro alla Scala tijdens de wereldpremière van Verdi’s ‘Otello’ op 5 februari 1887 in Milaan. Zestig jaar later stond hij als dirigent van het NBC Symphony Orchestra twee zaterdagen in Studio 8-H Radio City van New York voor een ‘Otello’ in twee delen. Op 6 december 1947 werden de eerste twee akten van ‘Otello’ voor de Amerikaanse radio gespeeld en op 13 december 1947 werden de akten drie en vier uitgevoerd en uitgezonden door de National Broadcast Company. In de studio was publiek aanwezig.
Het is de enige studio-opname van de Chileense tenor Ramón Vinay (1911-1996) in de partij van Otello. Hij had zijn operadebuut in 1938 gemaakt als bariton, zijn debuut als tenor op 19 juni 1944 gegeven als Otello en zong deze rol daarna in alle belangrijke operahuizen van de wereld. Tebaldi vertelde in ‘The Last Prima Donnas’ dat “Ramón Vinay was a superb singing actor, but the voice was somewhat veiled”. Zijn stem is inderdaad gevoileerd en heeft niet het trompetgeluid van Del Monaco of Plácido Domingo in de jaren tachtig (zie 3.), maar Vinay’s Otello is als personage het meest kleurrijke van allen. Vinay zong de rol honderden keren, voor het laatste in 1959 in Frankrijk.
De Italiaans-Amerikaanse sopraan Herva Nelli (1909-1994) is prachtig verstild als Desdemona en de Italiaanse bariton Giuseppe Valdengo (1914-2007) geeft Iago goed contour ook al is het contrast met het baritonale geluid van Vinay niet groot. Arturo Toscanini houdt zoals altijd de sfeer intiem en heeft een bijna liedachtige, declamatoire benadering. Hij vermijdt elke stijfheid of routine, is stuwend, nauwkeurig in de details en geconcentreerd op contrast. Zoals altijd is Toscanini sneller dan andere dirigenten; het ballet is uit de derde akte geschrapt, maar het ensemble van de finale III wordt integraal gespeeld.
De CD-uitgave van Guild heeft een derde CD met een half uur repetities van akte III op 11 december 1947 en de half uur durende generale repetitie van akte III op 12 december 1947 plus een interview van zes minuten met Ramon Vinay. Op YouTube vindt men nog een driekwartier durende repetitie van akte II op 5 en/of 6 december 1947.
Guild GHCD 2275/7 ( 2CDs)
3.
De Spaanse tenor Plácido Domingo nam de partij van Otello maar liefst drie maal in de studio op. Op zijn eerste opname uit 1978 in Londen – drie jaar na zijn roldebuut in Hamburg – was zijn stem nog slank naast Renata Scotto als een scherpe Desdemona en Sherrill Milnes als een fantastisch sinistere Iago onder gedegen leiding van een James Levine. Op Domingo’s laatste opname uit 1993 in Parijs naast een prachtige Cheryl Studer als Desdemona en een dunne Sergei Leiferkus onder een degelijke Myung-Whun Chung was zijn stem – na bijna 20 jaar Otello – oneffen, maar interpretatief ontwikkeld.
Echter, Domingo’s tweede opname in het Conservatorio di Milano tussen 29 juni en 2 juli 1985 voor de soundtrack van de ‘Otello’-film van regisseur Franco Zeffirelli is overdonderend. Domingo’s stem is waanzinnig breed à la Del Monaco en zijn generaal heeft autoriteit als een leeuw! De voorslag hoge B op “l’uragano” bij zijn opkomst is magistraal en zijn “Sangue!” in de finale II is werkelijk gezongen! De Italiaanse sopraan Katia Ricciarelli zong Desdemona in 1972 in Brussel tijdens Mario Del Monaco’s laatste optreden als Otello en is hier een beeldschone, trouwhartige echtgenote. Ook de Puerto Ricaanse bas-bariton Justino Díaz is met zijn kernachtige stem een overheersende Iago in de stijl van Granforte, Valdengo en Protti.
De Joods-Amerikaanse dirigent Lorin Maazel geeft met het Orchestra dell’ Teatro alla Scala de meest zinderend theatrale lezing op CD. Luister naar de finale II waar het tempo tergend langzaam wordt zodat de spanning te snijden is. En natuurlijk is de film van Zeffirelli ongeëvenaard.
EMI 358670-2 (2CDs)
4.
De rol van de geplaagde Otello was de hoeksteen van het repertoire van de Canadese heldentenor Jon Vickers. Hij nam de partij van Otello twee maal in de studio op. In april en mei 1973 stond hij in de Philharmonie van Berlijn voor de soundtrack van de ‘Otello’-film onder leiding van Von Karajan naast Mirella Freni als Desdemona en Peter Glossop als Iago. Echter, tijdens zijn eerste studio-opname van ‘Otello’ in juli en augustus 1960 in het Teatro dell’Opera van Rome was zijn stem frisser, minder stug en minder geknepen dan 13 jaren later. Vickers interpretatie onderscheidde zich door grootse voordracht en intelligentie. Hij kon opeens enorm delicate frasen maken. Overigens kraakt in de soundtrack – en film – van 1973 de stem van Vickers op de hoge B in het duet met Iago “Ciò m’accora” in de tweede akte. Het is onduidelijk waarom dit in de opname is gelaten.
De Weense sopraan Leonie Rysanek is als Desdemona minder zacht dan Freni naast Vickers bij Von Karajan, maar meer verbeeldend. De Italiaanse bariton Tito Gobbi is de meest demonische, meest bijtende Iago op CD. Dirigent Tullio Serafin was hier 81 jaar en biedt met het Orchestra del Teatro dell’Opera di Roma schitterend theater, terwijl Von Karajan in 1973 Verdi symfonisch benadert. Het ballet in de derde akte werd in Rome opgenomen, maar is op de CD-uitgave vreemd genoeg weggelaten.
RCA Victor «Living Stereo» 09026 63180-2 (2CDs)
5.
De eerste integrale opname van ‘Otello’ werd tussen november 1931 en februari 1932 op 32 78-toeren-platen in Milaan gemaakt en in mei 1932 uitgebracht. De drie hoofdrollen worden gezongen door zangers die hun partijen met uitdrukkingskracht, zekerheid en enthousiasme vertolken.
Voor de titelpartij werd de tenor Nicola Fusati (1876-1956) geëngageerd. Fusati was chirurg in Perugia voordat hij in 1908 in Bari zijn professionele operadebuut maakte als Radamès in ‘Aida’ en tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn Scala-debuut in ‘Ernani’ gaf. Tijdens deze ‘Otello’-opname was Fusati inmiddels 55 jaar oud en aan het einde van zijn zangcarrière. Recensies uit zijn beginjaren spreken over krachtige topnoten en een buitengewoon sterke en heldere stem met dramatische kwaliteiten. Hier als Otello heeft zijn tenor al minder glans, maar het beeld van de vroege dramatische stem hoort men nog in zijn boeiende vertolking. Luister naar zijn gezongen – en niet geschreeuwde – “Sangue!” voor “Si! Per ciel” in de finale II. Na deze opname stopte Fusati met zingen en wijdde zich vanaf 1932 weer aan de chirurgie.
Ongelooflijk maar waar had de sopraan Maria Carbone (1908-2002) slechts een jaar eerder haar professionele debuut gemaakt in 1930 in het Teatro San Carlo van Naples als Margherita in Boito’s ‘Mefistofele’. Haar Desdemona is beeldschoon, het liefdesduet prachtig en in de finale is zij uitstekend. Carbone zou pas na deze opname in 1936 als Giorgetta in Puccini’s ‘Il Tabarro’ haar debuut maken in de Scala, waar zij ook nog Minnie in ‘La Fanciulla Del West’ zou zingen. Ook zou zij later de titelrollen in ‘Salome’ en ‘Elektra’ vertolken. De bariton Apollo Granforte (1886-1975) had in 1921 zijn Scala-debuut gemaakt als Amfortas op voorspraak van Toscanini, werd één van de belangrijke baritons van de jaren twintig en dertig en werkte nog mee aan integrale studio-opnamen van ‘Il Trovatore’, ‘Pagliacci’ en ‘Tosca’. Met zijn grote stem is hij naast Gobbi de meest intrigerende Iago op CD.
De Italiaanse dirigent Carlo Sabajno was van 1904 tot 1932 chefdirigent van de Gramophone Company en geeft hier met het Orchestra del Teatro alla Scala een over het algemeen snelle, maar gestuwde lezing met een goeie flow en drive en het klinkt nooit gehaast. Het Coro del Teatro alla Scala is uiterst energiek. Het ballet in de derde akte is weggelaten, maar we krijgen daarna het complete ensemble van de finale III.
Opera d’Oro OPD 9005 (2CDs)
Bonus:
De Italiaanse tenor Giovanni Martinelli (1885-1969) werd in hetzelfde dorp als zijn collega tenor Aureliano Pertile, Martinelli was 18 dagen ouder. Martinelli werd bij zijn Met-debuut als Cavaradossi op 18 november 1913 ontvangen als de nieuwe Caruso en zong er gedurende meer dan drie decennia dramatische rollen. Zijn eerste Otello zong hij pas in 1936 op zijn 51ste na studie bij Victor Maurel – de eerste Iago – en Toscanini. Zijn eerste Otello in de Met was op 22 december 1937 in zijn 25ste seizoen aan de Met.
Van Martinelli bestaan vier complete live-opnamen in de titelrol van ‘Otello’ in de Metropolitan Opera van New York. Drie daarvan verschenen op CD; alle drie met de Amerikaanse bariton Lawrence Tibbett als Iago en dirigent Ettore Panizza, alleen de Desdemona was steeds een andere sopraan. De opname van 3 december 1938 is het meest interessant.
Deze opname geeft de stem van Martinelli minder scherp weer dan de opnamen van 12 februari 1938 en van 4 december 1941. In elke noot hoort men de oprechtheid, het vuur en het muzikale begrip van de Italiaanse tenor. En ook al klinkt zijn stem zo nu en dan gepusht, eenkleurig of soms zonder charme en nuance, de toon is altijd gefocust, zijn adem lang en de frasen vol met emotie. Zijn emotionele kracht is indrukwekkend en vurige voordracht diep doorvoelt. Zijn monoloog “Dio! mi potevi” is zeldzaam hartverscheurend en zijn “Pia creatura” in de finale IV is emotioneel schokkend. Martinelli zong zijn laatste Otello op 16 april 1948 in Philadelphia.
Een ander pluspunt van deze opname is de Desdemona van de Italiaanse spintosopraan Maria Caniglia. Caniglia had twee maanden eerder in Rome de titelpartij van ‘Tosca’ op de plaat gezet en dit was Caniglia’s vierde optreden bij de Met na haar Met-debut als Desdemona op 21 november 1938. Haar stem is ronder dan die van Elisabeth Rethberg en Stella Roman op de andere opnamen en haar expressie groter. Ook al is het legato niet altijd fraai en zijn er schoonheidsfoutjes, haar gevoel, oprechtheid en elegantie – zowel in de dramatische als lyrische passages – zijn buitengewoon. Zij krijgt applaus voor haar “Ave Maria” in de vierde akte. Maria Caniglia zou in totaal veertien optredens in de Met geven.
De Amerikaanse bariton Lawrence Tibbett zong ontelbaar vaak met Martinelli en dat hoort men in hun ontmoetingen. Tibbetts fluwelen – soms nasale – geluid, ontspannen voordracht en uitstekende dictie maken hem ideaal voor Iago. Nu eens gefluisterd, dan weer met zware toon beeldt hij alle details uit. Het “Credo” – met applaus – is snijdend en heeft kracht en het “Era la notte” is prachtig en expressief gezongen.
Als de opvolger van Tullio Serafin in het Italiaanse repertoire maakte de Argentijnse dirigent Ettore Panizza zijn Met-debuut eind 1934. De hoogtepunten van zijn ‘Otello’-lezing zijn opwindend, maar Panizza heeft soms wel heel extreme tempowisselingen, die ten koste gaan van de muzikale continuïteit. Toch is zijn lezing langzamer dan Sabajno, duidend op een meelevend vermogen, vooral tijdens de interacties. Panizza’s laatste optreden met de Met was in 1942. De geluidskwaliteit van de registratie is passend bij een live-voorstelling uit 1938. Bij de zware vervormingen van de opname van 1941 (label Pearl) vallen echter de ontstemmingen in het niet.
Great Opera Performances G.O.P. 806 CD 2 (2CDs)




