De Nederlandse mezzosopraan Annie Delorie werd op 17 januari 1925 in Amsterdam geboren.

Annie Delorie was in het seizoen 1958/59 nog altijd geëngageerd bij de opera van Frankfurt. Derhalve trad zij in december 1958 niet op in de Holland Festival productie van Puccini’s ‘Suor Angelica’:

“Onze andere eerste alt Annie Delorie moeten wij met Frankfort delen, waarbij die stad blijkbaar sterkere rechten kan doen gelden dan wij. Het resultaat is dan ook dat Annie Delorie in de aanstaande première van Suor Angelica niet de rol van de prinses zal kunnen vervullen. Deze moet nu, bij gebrek aan een daarvoor geschikte disponibele kracht, gezongen worden door een dei irtiesten die voor de aanvang van dit seizoen … ontslagen was” (De Telegraaf; 3-12-1958).

Op 29 januari 1959 zong Annie Delorie bij DNO in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te ’s-Gravenhage in ‘Andrea Chénier’ van Umberto Giordano. Echter, niet de partij van de Contessa di Coigny, maar de bijrol van Bersi werd door haar vertolkt (Het Vaderland; 30-1-1959).

Zij trad op 15 mei 1959 bij DNO op in de rol van Orfeo in ‘Orfeo ed Euridice’ van Christoph Willibald von Gluck. Naast Erna Spoorenberg als Euridice en Nel Duval als Amore zong zij de titelrol onder leiding van dirigent Joseph Rosenstock, ook al was zij vocaal niet helemaal fit:

“We hadden bewondering voor Anny Delorie, die zong hoewel ze kennelijk niet gedisponeerd was. Die zong en al zingend en acterend ons bijna deed vergeten, dat deze Orfeo bepaald niet geschreven is voor haar stemtype” (Het Binnenhof; 16-5-1959)

“Anny Delorie, die de titelrol zong, was hees. Men moest het dus met de belofte stellen. Als zij op een andere avond weer goed bij stem ls, zal zij de Orfeo bepaald luisterrijk zingen” (De Tijd De Maasbode; 16-5-1959)

“De tragedienne Anny Delorie zong de recitatieven en aria’s intens doorleefd en in grote stijl. Jammer dat zij het in het tweede bedrijf (zowel in a als b) soms voelbaar oneens was met het tempo van de dirigent” (De Gooi- en Eemlander; 16-5-1959)

Anny Delorie sloeg op 24 mei 1959 op de Afsluitdijk met haar auto driemaal over de kop. Een dag later trad zij als Orfeo nog op in Rotterdam waar zij zich echter onwel voelde. Er werd een hersenschudding geconstateerd en zij moest enige tijd rust houden, waardoor zij de voorstelling van 28 mei 1959 in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen van Den Haag moest afzeggen (Het Binnenhof; 27-5-1959).

Annie Delorie zong tijdens de Europäische Festwochen in Passau in de zonder van 1959 Eboli in ‘Don Carlos’ en in augustus 1959 op de Freilichtbühne am Roten Tor te Augsburg de Amneris in ‘Aida’ (Het Vrije Volk; 13-5-1959).

Eind 1958 was gesproken over een engagement aan de opera van Zürich per 1 augustus 1959 voor twee seizoenen, maar onduidelijk is of dit doorgang vond (De Telegraaf; 3-12-1958).

Annie Delorie vertolkte in de herfst van 1959 in het Württembergische Staatstheater van Stuttgart de Amneris in ‘Aida’. In november 1959 zong zij in Frankfurt Kundry in ‘Parsifal’ van Wagner (Algemeen Handelsblad; 12-10-1959).

Op 22 november 1959 stond zij weer in Frankfurt gepland voor Eboli in ‘Don Carlos’ (Het Vaderland; 18-11-1959).

In het seizoen 1959/60 was zij terug bij DNO voor Eboli, Santuzza, Ulrica, Maddalena, Orfeo en Bersi.*

1960

Annie Delorie vertolkte op 10 maart 1960 in Frankfurt de rol van Cornelia in ‘Giulio Cesare’ van Händel (Het Vaderland; 17-3-1960).

Op 1 mei 1960 zong zij Eboli in ‘Don Carlos’ in Hamburg (Het Vaderland; 10-5-1960).

In Hamburg trad zij een maand later in juni 1960 op als Amneris in ‘Aida’ (Het Vaderland; 18-6-1960).

In het kader van het Holland Festival schitterde zij op 28 juni 1960 bij DNO in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen van Den Haag in de rol van Kostelnička in ‘Jenůfa’ van Janáček:

“En zo werd het hoogtepunt van de avond de monoloog van Anny Delorie in het tweede bedrijf: met schrikbarende directheid vertolkt, deerniswekkend echt” (Algemeen Handelsblad; 29-6-1960)

Op 2 en 3 december zong zij de altpartij in de ‘Negende Symfonie’ van Beethoven. In het Concertgebouw te Amsterdam vertolkte zij de partij naast Erna Spoorenberg, Ernst Haefliger en Ladislav Mráz. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van George Szell (Algemeen Handelsblad; 3-12-1960).

Vanaf 1961 had Annie Delorie weer een vaste verbintenis met DNO (Algemeen Dagblad; 9-7-1963).

Annie Delorie trouwde op 27 februari 1961 met Lou Biloen (1912-1965), eerste violist van het Koninklijk Concertgebouworkest (De Telegraaf; 28-2-1961).

Op 26 maart 1961 zong zij in ‘Salome’ van Richard Strauss in Frankfurt, waarschijnlijk de Herodias (De Telegraaf; 28-2-1961).

Op 14 augustus 1961 wordt hun zoon Alfred geboren. Het adres van Annie en Lou Biloen is in die tijd was Waalstraat 85 te Amsterdam (Algemeen Handelsblad; 15-8-1961).

Het was de tijd waarin nog meer aanbiedingen uit het buitenland kwamen, onder andere ook voor Amme in ‘Die Frau ohne Schatten’ van Richard Strauss en Fricka in ‘Die Walküre’ van Richard Wagner in Frankfurt:

“Annie Delorie zal in Berlijn een aantal gastvoorstellingen geven. Zij is door de Stadtische Oper geëngageerd voor de rol van de kosteres in Janaceks Jenufa. In Frankfort zal Annie Delorie Fricka in de Walküre van R. Wagner in oktober en de Amme in Die Frau ohne Schatten van Richard Strauss in februari zingen” (Algemeen Handelsblad; 21-9-1960)

“in februari vertolkt ze Amme in ‘Frau ohne Schatten’ van Strauss. De Stadtische Oper van Berlijn heeft Annie Delorie gevraagd in december de rol van de de kosteres in ‘Jenufa’ van Janacek te komen zingen – met deze rol triomfeerde zij dit jaar In het Holland Festival. Ongeveer in dezelfde tijd wil de Londense opera Covent Garden haar in ‘Aida’ Amneris laten zingen, voor zeven voorstellingen” (De Volkskrant; 22-9-1960)

De aanbieding uit Covent Garden werd helaas niet geëffectueerd (www.rohcollections.org.uk).

Annie Delorie zong in het seizoen 1960/61 bij DNO onder andere Amneris, Santuzza, Maddalena en Kostelnička.*

In het seizoen 1961/62 vertolkte zij bij DNO Eboli, Maddalena, Ulrica en Amneris.*

In het kader van het Holland Festival trad zij op 3 november 1961 op als de 2. Dame in ‘Die Zauberflöte’ in de Amsterdamse Stadsschouwburg (Het Parool; 4-11-1961).

Op 11 december zong zij in de Rotterdamse Schouwburg de rol van Gulietta in ‘Les Contes d’Hoffmann’ naast Wilma Driessen als Olympia:

“Ook de Giulietta van Annie Delorie muntte uit door imposante stemmiddelen” (Het Vrije Volk; 12-12-1961)

In 1961 had Annie Delorie ook nog een engagement in Praag (Algemeen Dagblad; 9-7-1963).

Op 15 mei 1962 werkte zij mee aan een opvoering van ‘Philomela’ (1950) van Hendrik Andriessen. Zij zong de spreekrol van de koorleidster bij DNO in het kader van het Holland Festival in de Amsterdamse Stadsschouwburg:

“Annie Delorie volbracht de voor haar ongewone declamatorische partij van de Koorleidster naar volle tevredenheid. Na een wat nerveus begin won zij in toenemende mate aan rust, waardoor adem en ritmiek van haar verzen geheel tot hun recht kwamen” (Algemeen Handelsblad; 16-5-1962)

“terwijl Annie Delorie een goede vertolkster van de spreekrol der koorleidster was” (Trouw; 16-5-1962)

“Annie Delorie kweet zich met fraaie dictie van de moeilijke (gesproken) taak der koorleidster” (Het Parool; 16-5-1962)

Een maand later vertolkte zij eveneens in het kader van het Holland Festival op 16 juni 1962 bij DNO in de Amsterdamse Stadsschouwburg  de rol van La Madre in ‘Il Prigioniero’ van Luigi Dallapiccola. Naast Scipio Colombo in de titelrol zong zij onder leiding van Antal Dorati:

“dankzij de geladenheid van Anny Delorie in haar partij van De Moeder” (Algemeen Handelsblad; 18-6-1962)

“Anny Delorie verleende aan de proloog, de van angst en vertwijfeling doortrokken zang van de Moeder, die directheid waardoor men dadelijk in de gekwelde geestestoestand van het werk verplaatst werd” (De Volkskrant; 18-6-1962)

“De machtig bewogen zang van Anny Delorie als de moeder” (Nieuwe Haarlemsche Courant; 18-6-1962)

“Anny Delorie als de moeder, deze eveneens geladen en temperamentvol interpreterend” (De Gooi- en Eemlander; 18-6-1962)

In het seizoen 1962/63 trad Annie Delorie bij DNO op 2 november 1962 op als Die Mutter in ‘Raskolnikoff’ (1948) van Heinrich Sutermeister bij DNO in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Johan van der Zalm zong de titelrol:

“De grootste creatie gaf Anny Delorie van de moeder van Raskolnikoff. Dat was grandioos spel en toonde opnieuw aan, dat deze alt een onzer grootste figuren op opera-gebied is” (Twentsch dagblad Tubantia; 3-11-1962)

Op 19 februari 1963 zong zij de partij van Charlotte in ‘Werther’ van Jules Massenet bij DNO in het Haagse Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen:

“Vooral dit laatste aspect heeft de sopraan Annv Delorie vaak voortreffelijk uitgewerkt. Het derde bedrijf, waarin zij voortdurend een centrale positie inneemt, werd geheel gedragen door de overtuigende hartstocht, waarmee zij aan haar zielestrijd uiting gaf. In de briefscène, en in haar gebed om steun en kracht, brak, zij het voor heel even, de tragische ernst door van het drama dat men in de twee bedrijven daarvoor nauwelijks als zodanig au serieux had genomen. Anny Delorie heeft een bij uitstek dramatische stem; in het eerste bedrijf had zij misschien daarom juist nog wat moeite om Charlotte als jong meisje met de nodige onbevangenheid te typeren” (Algemeen Handelsblad; 20-2-1963)

Op 22 juni 1963 trad zij in het kader van het Holland Festival op in de rol van Ježibaba in ‘Rusalka’ van Dvořák bij DNO in de Amsterdamse Stadsschouwburg:

“Anny Delorie muntte uit als een formidabele heks – pezig en grotesk van dictie” (Algemeen Handelsblad; 24-6-1963)

Ruim een week later zong zij op 30 juni 1963 de rol van Klytaemnestra in een concertante uitvoering van ‘Elektra’ van Richard Strauss in het kader van het Holland Festival in de Rotterdamse Schouwburg. Marijke van der Lugt zong de titelrol, Antoinette Tiemessen was Chrysothemis en Arnold van Mill Orest:

“Zeer expressief en klankrijk zong Anny Delorie de rol van Klytamnestra” (Algemeen Dagblad; 1-7-1963)

“aan Anny Delorie dankt men de zeldzame ervaring van een rol, die in de loutere klank tot dramatisch leven kwam” (De Tijd De Maasbode; 1-7-1963)

In het seizoen 1963/1964 was zij op 27 september 1963 te bewonderen in de rol van Fricka ‘Die Walküre’ van Richard Wagner bij DNO onder leiding van Franz Bauer-Theussl. Marijke van der Lugt zong Brünnhilde, Hans Hotter Wotan, Antoinette Tiemessen was Sieglinde en Arnold van Mill zong Hundig:

“Dat een van de langdradigste taferelen uit het werk tot een hoogtepunt kan worden omgetoverd, bewees Anny Delorie als Wotans vrouw Fricka. De snijdende directheid waarmee zij in haar conflict met de Oppergod de rechten van de zedelijkheid verdedigt, bleek van een adembenemende spanning. Haatdragend was haar grote monoloog, maar tevens van een onwrikbare trots die de allure kreeg van ordelievende rechtschapenheid” (Algemeen Handelsblad; 28-9-1963)

“Anny Delorie een zeldzaam klankrijke en doorleefde Fricka” (Nieuwe Haarlemsche Courant; 28-9-1963)

“handhaafde zich van de vrouwen alleen Anny Delorie als een intensieve Fricka, overtuigend door haar meeslepende hartstochtelijkheid en de bezieldheid van haar uitdrukking” (De Telegraaf; 30-9-1963)

“ten slotte een Fricka van Anny Delorie, die vocaal en naar uitbeelding een eigen klasse is” (De Telegraaf; 15-10-1963)

Op 5 en 6 juni 1964 zong Annie Delorie met het Concertgebouworkest in het Amsterdamse Concertgebouw vier liederen van Mahler:

“Daartussen in zong Anny Delorie met haar indringende en zeer sonore alt” (Het Parool; 6-6-1964)

In het seizoen 1964/65 vertolkte zij voor het eerst de titelrol van ‘Carmen’ in Nederland. Op 2 oktober 1964 zong zij de rol bij DNO in de Amsterdamse Stadsschouwburg naast Jess Walters als Don José (Algemeen Handelsblad; 2-4-1965).

Op 11, 12 en 14 november 1964 zong zij met het Concertgebouworkest in het Amsterdamse Concertgebouw de partij van Judit in ‘A Kékszakállú herceg vára’ van Bartók. Guus Hoekman zong de titelrol (De Waarheid; 14-11-1964).

1965

Haar echtgenoot Lou Biloen overleed plotseling op 9 januari 1965 op 52-jarige leeftijd (Algemeen Handelsblad; 12-1-1965).

Het moet niet makkelijk geweest zijn als alleenstaande moeder en een carrière als operazangeres. Ondertussen leidde ook nog intendant Evert Cornelis in het eerste kwartaal van 1965 DNO naar de liquidatie, maar de medewerkers van DNO gingen nog door met hun werkzaamheden.

Op 16 juni 1965 werkte Annie Delorie mee aan de wereldpremière van de opera ‘Jean Lévecq’ van Guillaume Landré. In het kader van het Holland Festival werd het werk opgevoerd in de Amsterdamse Stadsschouwburg onder muzikale leiding van Bruno Maderna. Annie Delorie zong de rol van Hélène:

“Els Bolkestein, Anny Delorie, Simon van Trirum, Guus Hoekman en Bert Bijnen vormden een opvallend fraaie eenheid” (Het Vrije Volk; 17-6-1965)

Door de chaos bij DNO ging Annie Delorie meer concertwerk doen. Op 10 september 1965 zong zij de altpartij in de ‘Tweede Symfonie’ van Mahler in Saal 1 van het Funkhaus te Keulen onder leiding van William Steinberg. De uitvoering verscheen op CD (ICA Classics ICAC 5001).

Op 15 en 16 december 1965 zong Annie Delorie in het Amsterdamse Concertgebouw de altpartij in het ‘Messa da Requiem’ van Verdi. Naast Marijke van der Lugt, Ernst Haefliger en Yi-Kwei Sze stond het Concertgebouworkest onder leiding van Bernard Haitink:

“Anny Delorie ontplooide zich tot een Verdi-zangeres van bewonderenswaardig niveau; een gerijpte actrice met prachtige expressies en een warmte van klank” (De Tijd De Maasbode; 16-12-1965)

In 1966 werd Annie Delorie benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau (Algemeen Handelsblad; 29-4-1966).

In het Seizoen 1966/67 zong zij bij DNO Klytaemnestra en Maddalena en bij de Zuid Nederlandse Opera nog Amneris.*

De enige nieuwe rol die zij dat seizoen zong, was bij DNO Waltraute in ‘Götterdämmerung’ van Wagner op 16 januari 1967. Dirigent was Richard Kraus:

“Van de Nederlandse zangeres Anny Delorie kwam echter de meest aangrijpende en suggestieve scène, toen zij als Waltraute de waarschuwing, en voorspelling van de ondergang vertolkte. Tóen werden wij door Wagners muziek gegrepen” (De Waarheid; 21-1-1967)

Op 1 juli 1967 werkte zij mee aan een concert in de RAI Amsterdam voor 3500 bezoekers. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van André Vandernoot. Hier zong zij aria’s uit ‘Carmen’, ‘Il Trovatore’ en ‘Don Carlos’:

“In de aria’s Condotta ell’era uit II Trovatore en O don fatale uit Don Carlos leverde de zangeres niet alleen in vocaal-technisch opzicht voortreffelijk werk, maar gaf zij ook op monumentale wijze gestalte aan de innerlijke dramatiek van het muzikale gebeuren” (Algemeen Handelsblad; 3-7-1967)

In Nederland werden intussen de regieafdeling, het koor en de technische afdelingen van DNO opgenomen in een nieuw operagezelschap, De Nederlandse Operastichting (DNOS). Het gezelschap werd geleid door Maurice Huisman uit Brussel (artistiek directeur) en Jaap den Daas (administratief directeur), die de solisten verder per productie aantrokken. Huisman bracht buitenlandse – vooral Italiaanse – zangers mee uit Brussel, maar zou Nederlandse zangers niet weren.

Annie Delorie maakte in het seizoen 1967/68 op 23 november 1967 haar debuut in De Munt Schouwburg van Brussel in haar eerste Rossini-opera ‘Le Comte Ory’. In een co-productie met DNOS zong zij zes maal de rol van Ragonde (https://carmen.demunt.be/pls/carmen/carmen.cstart2?t=2&id=-1&sid=-1).

Op 17 januari 1968 zong zij deze rol bij DNOS onder muzikale leiding van dirigent Alberto Erede:

“Verder hoorde men onder andere Anny Delorie in een lage, niet meer in haar huidige stem liggende bijrol; de Nederlandse Operastichting moet zich voortaan wel realiseren dat Anny Delorie een Isolde-stem heeft ontwikkeld” (De Tijd; 18-1-1968)

Verder zong zij bij DNOS in dat seizoen nog Judit in ‘A Kékszakállú herceg vára’.*

Zij voegde in het seizoen 1968/69 drie nieuwe, kleine rollen aan haar repertoire toe. Zo zong zij op 14 september 1968 de rol van Marina in ‘Boris Godoenov’ van Moesorgski bij Opera Forum:

“Annie Delorie zette de Marina-rol opmerkelijk dramatisch aan” (Het Parool; 16-9-1968)

Voor de première van ‘Der Zigeunerbaron’ van Johan Strauss jr. op 20 maart 1969 bij DNOS in het Circustheater van Scheveningen viel Mimi Aarden voor haar in, maar op 3 april zong Annie Delorie zelf in de Rotterdamse Schouwburg de rol van Czipra (Het Vrije Volk; 4-4-1969).

Ook in het Circustheater van Scheveningen vertolkte zij op 18 juni 1969 de rol van Fricka in ‘Das Rheingold’ van Wagner bij DNOS in het kader van het Holland Festival. Thomas Stewart was Wotan en Oralia Domínquez was Erda. Voor het eerst waren haar recensies niet lovend:

“Annie Delorie als Fricka bleef ditmaal echter wat onder de maat van haar normale kunnen” (Algemeen Dagblad; 19-6-1969)

“Anny Delorie als Fricka was minder bij stem dan men gehoopt had” (De Tijd; 19-6-1969)

“dat Thomas Stewart als Wotan en Anny Delorie als Fricka niet de potentie hadden voor deze rollen en noch naar geluid of ook uitbeelding in staat bleken deze figuren kracht van leven in te blazen” (De Telegraaf; 20-6-1969)

Verder zong Annie Delorie in dat seizoen bij DNOS nog Ulrica en Ragonde.*

1970

De laatste opera-productie waarin Annie Delorie zong, was bij Opera Forum, waar zij vanaf januari 1970 de rol van Ulrica in Verdi’s ‘Un Ballo In Maschera’ vertolkte:

“en Annie Delorie als de waarzegster Ulrica hebben vocaal bijzonder goed voldaan” (Nieuwsblad van het Noorden; 3-1-1970)

“Annie Delorie was een niet steeds goed overkomende maar toch wel goed dramatisch werkende alt” (Nieuwsblad van het Noorden; 9-1-1970)

Nog op 28 april 1970 zong zij Ulrica bij Opera Forum in Schouwburg De Harmonie in Leeuwarden (Leeuwarder Courant; 29-4-1970).

Daarna nam Annie Delorie abrupt afscheid van de bühne. Vanwege religieuze redenen kon zij de rollen van het operatoneel niet harmoniëren met haar geloofsovertuiging. Zij gaf vervolgens nog privé zanglessen en gaf muziekles op een middelbare school.

Annie Delorie overleed op 19 november 2009 in Bovenkarspel.

Met dank aan Fred Biloen, zoon van Annie Delorie.

* Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)

REPERTOIRE (39)

Hendrik Andriessen – ‘Philomela’ – Koorleidster
Bartók – ‘A Kékszakállú herceg vára’ – Judit
Bizet – ‘Carmen’ – Carmen
Dallapiccola – ‘Il Prigioniero’ – La Madre
Debussy – ‘Pelléas et Mélisande’ – Geneviève
Dresden – ‘François Villon’ – Margot
Dvořák – ‘Rusalka’ – Ježibaba
Giordano – ‘Andrea Chénier’ – Bersi
Gluck – Orfeo ed Euridice’ – Orfeo
Gounod – ‘Faust’ – Marthe
Händel – ‘Giulio Cesare’ – Cornelia
Janáček – ‘Jenůfa’ – Rychtárka / Kostelnička
Landré – ‘Jean Lévecq’ – Hélène
Mascagni – ‘Cavalleria Rusticana’ – Santuzza
Massenet – ‘Manon’ – Rosette
Massenet – ‘Werther’ – Charlotte
Moesorgski – ‘Boris Godoenov’ – Marina
Mozart – ‘La Clemenza Di Tito’ – Sesto
Mozart – ‘Le Nozze Di Figaro’ – Marcellina
Mozart – ’Die Zauberflöte’ – 3. Dame / 2. Dame
Offenbach – ‘Les Contes d’Hoffmann’ – Antonia’s moeder / Gulietta
Pijper – ‘Halewijn’ – Koningin
Rossini  – ‘Le Comte Ory’ – Ragonde
Saint-Saëns – ‘Samson et Dalila’ – Dalila
Johan Strauss jr. – ‘Der Zigeunerbaron’ – Czipra
Richard Strauss – ‘Elektra’ – Klytaemnestra
Richard Strauss – ‘Die Frau ohne Schatten’ – Amme
Richard Strauss – ‘Der Rosenkavalier’ – Octavian
Richard Strauss – ‘Salome’ – Herodias
Stravinsky – ‘Le Rossignol’ – La Mort
Sutermeister – ‘Raskolnikoff’ – Die Mutter
Verdi – ‘Aida’ – Amneris
Verdi – ‘Un Ballo in Maschera’ – Ulrica
Verdi – ‘Don Carlos’ – Eboli
Verdi – ‘Otello’ – Emilia
Verdi – ‘Rigoletto’ – Maddalena
Verdi – ‘Il Trovatore’ – Azucena
Wagner – ‘Götterdämmerung’ – Waltraute
Wagner – ‘Lohengrin’ – 4. Edelknabe
Wagner – ‘Parsifal’ -Kundry
Wagner – ‘Das Rheingold’ – Fricka
Wagner – ‘Die Walküre’- Fricka