1.
De Duitse bariton Herbert Janssen (1892-1965) maakte in 1922 zijn operadebuut bij de Berliner Staatsoper. Daar zou hij ruim 15 jaren zingen en benoemd worden tot Kammersänger. In 1937 verliet hij nazi-Duitsland echter, mogelijk wegens verdachtmaking aan zijn adres van homoseksualiteit. Na één seizoen aan de Wiener Staatsoper emigreerde Janssen vervolgens vanwege de Anschluss naar New York en zou daar tot en met 1952 aan de Metropolitan Opera zingen. Het label Marston heeft nu een box uitgebracht met alle bekende studio-opnamen van Herbert Janssen, aangevuld met interessante live-opnamen.
Wat aan de box opvalt is dat er slechts weinig opnamesessies van Janssen zijn geweest voor Europese gezelschappen met – behalve dan Wolfram – nauwelijks opnamen van zijn operaglansrollen. CD1 opent met de twee Italiaanse duetten van Janssen; uit ‘Rigoletto’ met Lotte Schöne uit 1927 en ‘Madama Butterfly’ met Margherita Perras uit 1929. Hier valt op hoe ideaal Janssens lyriek, frisheid en legato voor dit repertoire is en het is dan ook te betreuren dat Janssen – naast deze twee duetten en het “Si, per ciel” uit ‘Otello’ met Lauritz Melchior uit 1943 (CD5) – verder geen Italiaans repertoire opnam. Verder bevat CD1 zes fragmenten van Wolfram uit ‘Tannhäuser’ – waaronder zijn enige twee akoestische opnamen uit 1923 – en nog de finale uit de tweede akte van ‘Götterdämmerung’ uit 1928 met Nanny Larsén-Todsen en Ivar Andrésen. Interessant ook de twee fragmenten uit de operette ‘Die drei Musketiere’ van Benatzky, waaronder het heerlijke duet met Göta Ljungberg, die net een maand eerder bij de wereldpremière de rol van Anna had gezongen.
CD2 bevat drie opnamesessies tussen 1932 en 1935 voor de Hugo Wolf Society in Berlijn met 15 liederen van de componist. De CD besluit met vier Londense live-fragmenten uit de tweede akte van ‘Götterdämmerung’ (1936, met Frida Leider, Ludwig Weber en Thomas Beecham) en ‘Der fliegende Holländer’ (1937, met Kirsten Flagstad). CD3 en CD4 bevatten opnamesessies uit Berlin en Londen van 1937 en 1938 van liederen van Brahms, Schubert, Schumann, Wolf en Richard Strauss, gegroepeerd op componist en niet op opnamedatum. Gerald Moore en Michael Raucheisen begeleiden op piano.
CD5 is interessant vanwege zeven live-fragmenten uit Buenos Aires van 1938 en 1943, waaronder het genoemde, niet geheel accentvrije duet uit ‘Otello’ met Melchior, maar ook het duet van Wanderer en Mime (Erich Witte) uit de eerste akte van ‘Siegfried’ en twee fragmenten uit ‘Parsifal’. De CD besluit met een opnamesessie in 1945 in New York met negen korte liederen van Grieg in het Duits. Ook de laatste CD bevat opnamesessies in New York tussen 1944 en 1948 met liederen van Schubert, Schumann, Brahms, Wolf en Richard Strauss. Tot slot nog drie fragmenten uit ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ (tussen 1945 en 1947 NYC) – waaronder het kwintet uit de derde akte met Torsten Ralf – en Wotans Abschied (NYC 1945) onder leiding van Artur Rodzinski. Anders dan de essays vertellen was Janssen eerste Met-broadcast niet ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ in 1939, maar de ‘Tristan und Isolde’ van dat jaar.
Herbert Janssen had niet zozeer een glanzend rijke of fluwelen warme klank, maar een altijd aantrekkelijke, stevige, goed gefocuste en open bariton. Zijn opnamen laten een herkenbare, welbespraakte, machtige en nobele stem horen. Het CD-boekje bevat een essay van Iain O. Miller aan de hand van memoires van Janssens vriend Ted Hart en een beschrijving van de opnamen door Micheal Aspinall. Miller weerlegt niet de vermeende homoseksualiteit van Janssen en al evenmin de geruchten over Janssens NSDAP-lidmaatschap, ofschoon hij op de ledenlijsten – anders dan bijvoorbeeld Schwarzkopf, Von Karajan en Von Manowarda – niet voorkomt. Al met al is deze unieke box een belangrijke uitgave vanwege de opnamenalatenschap van deze bijzondere bariton!
Marston Records 56005-2 (6CDs)
2.
De opera ‘Der Kaiser von Atlantis’ van de Tsjechische componist Viktor Ullmann (1898-1944) werd op 10 oktober 2021 concertante uitgevoerd in het Prinzregententheater van München en de live-opname is nu op CD verschenen.
‘Der Kaiser von Atlantis’ is een aangrijpend parabel over de tiran Kaiser Overall, die heerst totdat de Dood zijn dienst weigert. Het werk beeldt de totaliteit en gruwelijkheid van Hitlers heerschappij over het Duitsland in de jaren dertig en veertig uit. Ullmann componeerde de eenakter in 1943 in het concentratiekamp Theresienstadt op een libretto van zijn medegevangene Peter Kien (1919-1944). Begin 1944 bracht Ullmann een reeks veranderingen aan het werk aan en in augustus en september van 1944 repeteerde hij de opera in Theresienstadt in blok L 411. Een maand later werden Ullmann, Kien, hun echtgenotes en hun ouders naar Auschwitz gedeporteerd en daar door de Nazi’s vermoord.
Van ‘Der Kaiser von Atlantis’ bestaan drie bronnen: Ullmanns handgeschreven autograaf, een fotocopy van Kiens handgeschreven libretto en een getypt – afwijkend en wellicht zelfs gecensureerd – libretto van waarschijnlijk enkele maanden na de repetitie in Theresienstadt. De handgeschreven autograaf bevat diverse veranderingen van tekst én muziek die tijdens de repetities werden aangebracht. Deze bronnen bieden aldus multipele uitvoeringopties en men kan dan ook niet een echt definitieve versie van het werk geven.
De uitvoering in München had een bezetting van zes vocale solisten, net als in Theresienstadt. De Hongaarse bariton Adrian Eröd is een uitstekende Kaiser Overall en de Duitse bas Lars Woldt is de beste Lautsprecher op CD. De Duitse mezzosopraan Christel Loetzsch is een expressieve, dramatische Trommler en de Amerikaanse sopraan Juliana Zara is een pinnige Bubikopf. De Koeweitse bas Tareq Nazmi vertolkt Der Tod meer lyrisch als basso cantante dan grimmig als Schwarze bas en de Oostenrijkse tenor Johannes Chum is helaas een ondermaatse, geknepen Harlekin.
In München werd een editie van Henning Brauel en Andreas Krause voor Uitgeverij Schott uit 2015 gebruikt. De radioproclamatie met vervormde radiofrequenties – zoals in het libretto van Kien staat in de laatste scène tussen het slaaplied van Harlekin en het waanzinsterzet – is weggelaten. Er is wel extra proza ingelast om de live-uitvoering op te leuken. Ook de dialoog tussen Der Tod en Overall voor de Abschiedsaria is helaas overgeslagen. In de finale zingt Der Kaiser de cynische, dramaturgisch sterkere versie van de Abschiedsaria “Der Krieg is aus” op tekst van Kien en niet Ullmans tweede, afgezwakte versie van de slotaria “Vor allem, was geschieht” met de milde, levensbevestigende muziek op tekst van Felix Braun. Deze laatste tekst komt vermoedelijk uit Ullmanns ‘Symphonie Phantasie’ (1924), die verloren gegaan is.
Het Münchner Rundfunkorchester speelt onder leiding van de 26-jarige Oostenrijkse dirigent Patrick Hahn – sinds 2021 GMD in Wuppertal en eerste gastdirigent van het Münchner Rundfunkorchester – een weelderige versie met uitgebreid strijkorkest en niet de solistische bezetting van Ullmann zelf. Gelukkig is wel gekozen voor harmonium en klavecimbel. De geluidskwaliteit van de opname is fraai helder. Van alle beschikbare opnamen van ‘Der Kaiser von Atlantis’ is deze opname één van de betere.
BR Klassik 900339 (1CD)
3.
De Nederlandse dirigent en componist Richard Hageman (1881-1966) schreef naast kamermuziek, twee oratoria, een opera en filmmuziek ook nog 69 liederen. Voor het eerst is nu een CD verschenen integraal gewijd aan liederen van deze Friese componist.
Richard Hageman werd geboren in Leeuwarden en dirigeerde al in 1900 bij de Nederlandsche Opera. Hij bracht daarna nog korte tijd door in Parijs als begeleider in de zangstudio van Mathilde Marchesi en vergezelde de Franse cabaretière Yvette Guilbert eind 1905 voor een tournee naar Amerika.
In de Verenigde Staten bouwde Hageman al snel een naam op. Zo debuteerde hij op 24 november 1908 bij de Metropolitan Opera van New York als dirigent van de opera ‘Faust’ met niemand minder dan Enrico Caruso in de titelrol en Geraldine Farrar als Marguerite. Bij de Met zou Hageman tot en met 1937 blijven dirigeren. Aan het einde van zijn Met-loopbaan beleefde zijn eigen opera ‘Caponsacchi’ zelfs nog zijn Amerikaanse debuut met in de hoofdrollen de bariton Lawrence Tibbett – die tijdens de repetities per ongeluk een koorzanger neerstak die later overleed – en de sopraan Helen Jepson.
Na zijn carrière aan de Met kwam Hageman in de filmindustrie terecht. Hij componeerde muziek voor zestien films, waaronder zeven films van de befaamde regisseur John Ford. Hageman werd voor zes Oscars genomineerd en hij deelde uiteindelijk een Oscar voor de muziek van de film ‘Stagecoach’ (1939).
De Zuid-Afrikaanse pianist Nico de Villiers was in 2015 co-auteur van het boek ‘Making the Tailcoats Fit; The Life and Music of Richard Hageman’ en heeft nu met de Australische sopraan Siobhan Stagg de CD ‘Voices’ opgenomen. Het is het eerste album dat integraal gewijd is aan de Friese componist. Het bevat 25 van diens 69 liederen en 19 beleven op deze CD hun opnamepremière.
De liederen zijn op de CD verzameld in zes groepen. Het album opent met de Franstalige ‘Trois chansons françaises’, twee strofische liederen uit 1960 en één uit 1921. In “Ton coeur est un tombeau” komt Duparc om de hoek kijken, in “Nocturne” hoort men Debussy. Dan de rijk lyrische ‘Five Robert Nathan Songs’. Hiervan is “So Love Returns” uit 1960 opgedragen aan Nan Merriman en “Fear Not The Night” uit 1944 aan Lotte Lehmann. Luister ook naar het indrukwekkende “Is it you?” (1951) met zijn meerdere lagen in de pianobegeleiding en de dynamische toonweergave. Vervolgens de Duitstalige ‘Vier deutsche Gedichte’, alle uit 1958 en daarna de vier liederen van ‘Of Fables And Fantasy’ daterend van de periode tussen 1934 en 1955.
De eerste liederen van Hageman ontstonden al in 1917. Zo laten de drie liederen uit ‘The Gardener’ horen hoe creatief Hageman toen reeds was. Luister naar de verrukkelijke pianopartij van “May night”. “Do not go, my love” – ook uit 1917 – is Hagemans bekendste lied, opgedragen aan de Amerikaanse tenor George Hamlin en al opgenomen door onder anderen Roberta Alexander, Rose Bampton, Dino Borgioli, Thomas Hampson, Kiri Te Kanawa, Lauritz Melchior en Zinka Milanov. Het speelse “At the Well” uit 1919 is opgedragen aan de Amerikaanse sopraan Amparito Farrar en bezit verrassende, eigenzinnige wentelingen. Ten slotte de zes liederen ‘Of Hope And Memory’ met het prachtig overdenkende “Charity” uit 1921 op tekst van Emily Dickinson, opgedragen aan Frances Alda en nog het charmante titellied “Voices” uit 1943.
Richard Hageman noemde zichzelf “geen kampioen van de ultramoderne school”. Zijn liederen steunen op traditie en zijn behoudend, maar toch bezitten zij originaliteit. Zij hebben een post-romantisch klankidioom en een bijzondere, muzikale nostalgie. De virtuoze pianist Nico de Villiers en de prachtig lyrische en expressieve sopraan Siobhan Stagg zijn goede pleitbezorgers voor de liederen. Dit album is een belangrijk uitgave om het liedrepertoire van Hageman te presenteren aan een groter publiek en is hopelijk een opzet tot een wederopleving van zijn rijke oeuvre.
Aliud ACD OE 125-2 (1CD)
4.
De Italiaanse sopraan Celestina Boninsegna (1877-1947) werd vooral geroemd vanwege haar interpretaties van de sopraanrollen uit opera’s van Verdi. Tussen 1904 en 1919 maakte zij vele grammofoonopnamen en Marston heeft nu alle tot dusver bekende opnamen van deze boeiende sopraan bijeengebracht in de 5-CD box ‘The Complete Celestina Boninsegna’.
Luisterend naar de opnamen doen de interpretaties van Boninsegna in eniger mate denken aan die van Eugenia Burzio. Ook Boninsegna is vocaal zeer expressief en ook zij valt vaak – en dat kan heel opwindend klinken – als door een gat van haar midden- in haar borstregister. De box opent met de Milanese opnamesessies uit 1904 met Carlo Sabajno aan de piano. Het “O patria mia” en het duet “Fuggiam gli ardori” met de Catalaanse tenor Juan Valls laten horen hoe ideaal haar stem was voor Aida. Luister ook naar het zinderende “Voi lo sapete” uit ‘Cavalleria Rusticana’, één van de weinige verismorollen van Boninsegna. De aria komt men later in de box nog drie keer tegen. Interessant tevens de aria uit ‘Le Maschere’ van Mascagni. Boninsegna zong de rol van Rosaura in Rome tijdens één van de zes simultane wereldpremières van 1901. Aantrekkelijk ook het duet met tenor Fernando De Lucia “Il se fait tard” uit ‘Faust’. Als Marguerite had Boninsegna in 1897 haar professionele operadebuut gemaakt in Bari. Zij zou later nog vijf fragmenten uit deze opera opnemen. In de Milanese sessies van 1905 met orkest onder leiding van Sabajno komt Verdi in twaalf fragmenten aan bod.
Op de CD2 het vervolg van de sessie uit 1905 met drie fragmenten uit ‘L’Africaine’ van Meyerbeer. In de sessie van oktober 1906 hoort men in de cabaletta en de finale van ‘Norma’ dat Boninsegna een boeiende Norma moet zijn geweest. En het “Pace, pace mio dio” uit ‘La Forza Del Destino’ is helemaal in de spannende stijl die ook Burzio zo kenmerkte. De Milanese sessies van november 1906 bevatten een charmant liedje van Sabajno. Tijdens de sessie in Parijs in de herfst van 1907 nam Boninsegna als enige keer “L’altra notte” uit ‘Mefistofele’ op. Kippenvel! Op CD3 de Milanese sessie uit 1908 en 1909 met haar bekende repertoire en tevens Amerikaanse opnamen uit 1910. Bevlogen zingt zij hier de cabaletta “Di tale amor” uit ‘Il Trovatore’ en uit dezelfde opera laat zij prachtige trillers horen in “D’amor sull’ali rosee”. Ook op CD4 “Einsam in trüben Tagen” van Elsa uit Lohengrin in het Italiaans, opgenomen in Italië tussen 1910 en 1914. Ook hier bedient zij zich van heerlijke portamenti door alle registers! CD4 besluit met drie opnamen van april 1911 in Londen.
De laatste CD bevat Milanese opnamen uit 1917 tot en met 1919. Hier is te horen dat haar stemgebruik niet ongestraft bleef. De glans van het midden- en kopregister is minder en de breuk met de borststem is meer uitgesproken. Interessant hier de duetten uit ‘Il Guarany’ van Gomes en ‘Loreley’ van Catalani met de tenor Luigi Bolis. En bijzonder de mezzoaria van Azucena vol met borsttonen en haar enige opname van het duet “Tu qui Santuzza”. Boninsegna’s volle stem met resonerende klanken, haar enorme muzikaliteit, schitterende fraseringen en lijnen en natuurlijk de volle intensiteit van haar borstregister maken elke opname fascinerend. Celestina Boninsegna nam in 1921 afscheid van het operatoneel, gaf daarna les – aan onder anderen Margherita Grandi – en overleed in 1947 in Italië op 69-jarige leeftijd. Een schitterende uitgave!
Marston Records 55003-2 (5CDs)
5.
De Poolse pianist Ignacy Friedman (1882-1948) werd als Solomon Isaac Freudman in Podgórze – het hedendaagse Krakau – geboren in een Joods gezin. Hij was een virtuoos en belangrijk vertolker van de muziek van Chopin en componeerde daarnaast zo’n 100 werken voor piano, kamerensemble en zangstem. Bij het aanbreken van de Tweede Wereldoorlog vluchtte Friedman naar Australië, waar hij in 1948 overleed. In Polen werden zijn werken na de oorlog niet meer gespeeld, aangezien het communistische regiem niet geïnteresseerd was in muziek van emigranten.
De liederen van Friedman werden voor de oorlog door belangrijke Poolse uitgevers gepubliceerd, genoten een zekere mate van populariteit en zouden door Friedman zelf ook gespeeld zijn als begeleider van zangers als Konrad Zawiłowski en Elena Gerhardt. Het complete liedoeuvre van Friedman voor solozang en piano is nu voor het eerst opgenomen en op CD uitgebracht onder de titel ‘Complete Songs’. De werken werden tussen 11 en 13 augustus 2021 opgenomen in de Kolosseum Festsaal van Lübeck.
De liederen zijn miniatuurtjes en slechts vijf ervan duren langer dan drie minuten. De CD opent met het lyrische “Dlaczegoż teraz nie mogę gdzieś z Tobą” uit ‘Drie Liederen’ op.1 op tekst van Kazimierz Przerwa-Tetmajer van de nationalistische schrijversgroep Młoda Polska. De Poolse bas-bariton Szymon Chojnacki zingt met aangenaam timbre en gedoseerd vibrato maar met verlies van resonansen in de hoogte. Luister naar zijn mooie laagte en fraaie legato in “Leci piosenka” uit de ‘Drie Liederen’ op.4 op tekst van Lucjan Rydel, eveneens lid van de Młoda Polska.
De ‘Drie Liederen’ op.5 vormen een uitzondering in het oeuvre van Friedman. De liederen op teksten van Duitse schrijver Otto Julius Bierbaum zijn de enige niet-Poolstalige teksten op de CD. Luister ook naar het typisch melancholische “Polały się łzy” uit ‘Twee liederen’ op.23 op tekst van Adam Mickiewicz, één van de meest prominente Poolse auteurs. Het eenvoudige “Z łąk i pól…” uit ‘Drie liederen’ op.25 is typerend voor het folkloristische deel van Friedmans werken. De Turkse soubrette Şen Acar zingt het lyrisch zonder trivialiteit. Haar Pools klinkt overigens voortreffelijk.
Uit de ‘Vier liederen’ op.55 is de mars “Marsz zbójecki” – opnieuw op tekst van Tetmajer – een stoer lied, waar de uitdagende begeleiding een uitstekende vertolker vindt in de Poolse pianist Jakub Tchorzewski. Het tweede lied uit deze cyclus “Umarły moje pieśni” vol dissonante klanken en complexe harmonieën vertolkt Chojnacki zwaarmoedig. Luister ook naar het slotlied uit ‘Vier Gedichten’ (1905) “W rajskim, dziwnym śnie” op tekst van Tadeusz Miciński, eveneens lid van de Młoda Polska en uit ‘Drie Liederen’ (1910) het door Chojnacki weemoedig gezongen “Zawód” op tekst van Tetmajer.
In het CD-boekje bevat alle liedteksten plus Engelse vertaling en een essay van Jolanta Guzy-Pasiak. Een belangrijke uitgave voor Friedman, voor de Poolse muziek en voor de zangliteratuur.
Acte Préalable AP0523 (1CD)
6.
De Argentijnse sopraan Hina Spani (1890-1969) had een grote carrière in Italië gedurende de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Tussen 1915 en 1934 zong zij regelmatig in de Scala van Milaan, maakte in 1928 met het ensemble van Nellie Melba een tournee door Australië en trad tussen 1915 en 1939 in het Teatro Colón van Buenos Aires op. Hina Spani zong meer dan 70 rollen en nam tussen 1924 en 1931 38 platen op voor de Italiaanse labels van Columbia en Gramophone. Het label Marston heeft nu deze opnamen integraal op twee CDs uitgebracht onder de titel ‘The Complete Recordings of Hina Spani’.
Het album opent met de zeven fragmenten uit de Milanese Columbia sessie van 1924. Luister naar de unieke, voor het eerst gepubliceerde testpersing van “La mamma morta” en je hoort de grote kunst van Spani. Daarna de Milanese Gramophone opnamen van 1926 tot en met 1931 onder leiding van dirigent Carlo Sabajno. De fragmenten staan niet in chronologische volgorde, maar zijn gegroepeerd op componist. De aria’s van Verdi zijn indrukwekkend, luister naar “Ma dall’arido stelo” uit ‘Un Ballo In Maschera’.
Op de tweede CD een vervolg van deze Milanese Gramophone sessies met vier populaire aria’s van Puccini en “Ebben ne andrò lontana” uit ‘La Wally’. Interessant daarna de twee liederen uit ‘Cigánské melodie’ van Dvořák in het Frans met kamerorkest. Ten slotte vijf Spaanstalige liederen met dubbel kwintet, waaronder twee schitterende liederen van de Argentijnse componisten Floro Ugarte en Carlos López Buchardo.
Hina Spani bezat een indrukwekkende spintosopraan met volle, brede tonen. Het “grand”, bijna drukkend gebruik van het borstregister en snelle vibrato waren typisch voor de jaren twintig en dertig. Haar tekstuitdrukking is altijd intensief. Incidenteel is de stem fraai ingetogen, maar te allen tijde met onderliggende expressie. In de appendix zes minder interessante opnamen van Verdi-aria’s, die de Italiaanse sopraan Giannina Arangi Lombardi tussen 1926 en 1933 maakte. Waar deze opnamen werden gemaakt is niet vermeld.
Marston Records 52077-2 (2CDs)
7.
De Nederlandse sopraan Klaartje van Veldhoven en organist Matthias Havinga namen tussen 9 en 11 november 2020 werken van vier Nederlandse componisten op in de Sint Josephkerk te Haarlem. Het album opent met ‘Maria, schone vrouw’ van Hendrik Andriessen (1892-1981), die van 1913 tot 1934 organist in de Sint Josephkerk was geweest. De katholieke Andriessen componeerde het werk op 8 augustus 1942 in het gijzelaarskamp Haaren – en niet in St. Michielsgestel zoals Havinga in het CD-boekje schrijft – waar hij een maand eerder als politieke gevangene naartoe was gedeporteerd. Hij componeerde het gebed daar als 23-jarig huwelijksgeschenk aan zijn echtgenote Johanna Anschütz. Klaartje van Veldhoven zingt het mooi intiem en Havinga begeleidt fraai ingetogen.
Het rooms-katholieke geloof komt terug in Andriessens cyclus en titel van het album ‘Miroir de Peine’ (1923). Hier belicht Andriessen in vijf liederen de lijdensweg van Christus uit de optiek van moeder Maria. Klaartje van Veldhoven vertolkt Maria’s herinneringen aan Christus’ jeugd, haar worteling met zijn ondraaglijk lijden en haar uiteindelijke acceptatie helder met Debussy-achtige lijnen. Vervolgens bezingt zij in Andriessens bekende ‘Magna res est amor’ (1919) de liefde puur en stralend en beschrijft daarna in ‘La Sainte Face’ (1922) als vader aan zijn zoon fijn genuanceerd het gelaat van Christus. Havinga geeft de beeldschone orgelpartij een frisse geest met schitterend contrapuntische melodieën. In de eerste maten komt overigens het ‘Kol Nidrei’ van Max Bruch om de hoek kijken.
De Joodse componist Bertus van Lier (1906-1972) schreef ‘Vrijheid’ (1945) nadat hij in de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam was ondergedoken. Het werk ging op 9 juni 1945 in het Amsterdamse Concertgebouw in première voor jongenskoor en orgel en is een triomfantelijk en uitbundig werk. In het CD-boekje schrijft Havinga dat hij de pianopartij aanpaste voor orgel, maar onduidelijk is het of de originele orgelpartij verloren is gegaan. De Joodse componist Rosy Wertheim (1888-1949) overleefde de oorlog eveneens door onder te duiken. Haar ‘Hymne’ (1929) gebruikt de Franse vertaling van ‘Magna res est amor’ en was oorspronkelijk voor zang, viool en orgel. Havinga bewerkte het voor zang en orgel en Klaartje van Veldhoven zingt het met een gouden randje.
Bertus van Lier was na de oorlog uitgesproken in zijn mening over collega’s als Henk Badings (1907-1987). Badings was in de oorlog onverminderd actief geweest en kreeg na de oorlog voor enige jaren een beroepsverbod. De CD besluit met zijn cyclus ‘Drie Geestelijke Liederen’ (1953) op tekst van de 17-eeuwse mysticus Jan Luyken. Na “Van Jesus de ware ruste” bewegend tussen roerige en zangerige thema’s en het melodische “Lied tot alle vermoeyde zielen” met zijn lange spanningsboog eindigt het werk met het spannende “Air”. Hier volgt na een lange orkestvoorspel vol boeiende stiltes een geheimzinnig, golvend en bedaard wiegelied over sterfelijkheid. Klaartje van Veldhoven beheerst de hele tessitura en Havinga is virtuoos in de interludes.
Tussendoor is Havinga solistisch nog te horen in Badings’ Toccata uit 1929 en Preludium en Fuga’s uit 1952 en 1955. Hij en Klaartje van Veldhoven hebben met ‘Miroir de Peine’ een fraai liefdesproject afgeleverd, opdat dit waardevolle repertoire niet vergeten wordt. Het CD-boekje bevat naast het essay van Havinga alle teksten, maar de vertalingen dient men op het internet te zoeken.
Brilliant Classics 96304 (1CD)
8.
Er bestaan meerdere opnamen van de complete liederen van de Franse componist Gabriel Fauré (1845-1924). Deze registraties maakten steeds gebruik van meerdere zangers rondom één pianist. Zo had pianist Olivier Godin voor ATMA Classique (4CDs) vijf zangers tot zijn beschikking en Malcolm Martineau voor Signum (4CDs) zelfs tot negen per CD. Voor het eerst heeft nu één zanger alle liederen van Fauré opgenomen.
De Franse tenor Cyrille Dubois en zijn landgenoot pianist Tristan Raës namen tussen 1 juli 2020 en 14 juni 2021 Fauré’s 103 liederen op in Little Tribeca en Salle Colonne van Parijs. Uiteraard dienden zij daarvoor meerdere liederen te transponeren. Het duo maakte de keuze deze liederen niet in chronologische volgorde op de drie CDs te zetten, maar op elke CD liederen uit meerdere van de vier – of sommigen zeggen drie – creatieve perioden van Fauré te laten horen. Hierdoor krijgt elke CD een recitalachtig karakter.
De vorige uitgaven van de complete liederen van Fauré met diverse zangers hadden het voordeel van een gevarieerd auditieve kleurmenging, maar ook het nadeel van een verschil in kwaliteit van de zangers. Het gevaar van één enkele stem gedurende vier uren bestaat erin eentonig te kunnen worden. Dubois heeft echter een aangename stem en is expressief. Zijn zeer lichte, maar warme tenor heeft iets breekbaars. Hij gebruikt de hoogte smaakvol en hij is uitstekend verstaanbaar.
CD1 begint met tien vroege liederen van Fauré. De tweede periode wordt op deze CD overgeslagen en daarna uit de derde periode – waarin Fauré werd geïnspireerd door Verlaine – de ‘Cinq Mélodies “De Venise”’ op. 58. Het openingslied “Mandoline” zingt Dubois fraai licht en wendbaar en het bekende “En sourdine” vertolkt Dubois verstild en Raës bescheiden. Daarna “Clair de lune” uit op. 46, het eerste lied dat Fauré componeerde op tekst van Verlaine. Hier valt het gebrek aan legato van Dubois op. Uit deze periode verder nog liederen als “Soir” met zijn fin-de-siècle harmonische luister. Het “Au cimetière” uit op. 51 nemen Dubois en Raës enigszins rusteloos. Charles Panzéra zong het een halve minuut langzamer! CD1 sluit af met de cyclus ‘La Bonne Chanson’ op. 61. Hier voelt Dubois de lyriek feilloos aan en heeft Raës uitstekend oor voor detail. Luister naar het verlangend vertolkte tweede lied “Puisque l’aube grandit”.
CD2 opent met het prachtige “Au bord de l’eau” en andere liederen uit de eerste en twee periode door elkaar heen gehutseld. “Tristesse” en “Les roses d’Ispahan” zijn een beetje te recht-toe-recht-aan. “Automne” en de barcarolle “Les berceaux” krijgen fraai dramatische tonen. Verder interessant op deze CD de miniatuurtjes “Chanson” en “Madrigal” die Fauré schreef voor de komedie “Shylock” van Edmond Haraucourt in 1889. De CD besluit met de tien liederen van de cyclus ‘La Chanson d’Ève’ uit de vierde periode. Van ochtend tot middennacht volgt men Eva in het Hof van Eden die de schoonheid van de wereld overdenkt. Een introspectieve en sobere verzameling.
CD3 begint met de twee liederen uit op. 4 in omgekeerde volgorde. Verder de drie bekende liederen uit de cyclus ‘Poème d’Un Jour’ over een korte liefdesaffaire, hartstochtelijk gezongen door Dubois. Naast bekende liederen als “Nocturne”, “En prière”, “Après un rêve” en “Le parfum impérissable” staan op deze CD de drie cycli uit de laatste periode centraal: ‘Le Jardin Clos’ (1914), ‘Mirages’ (1919) en ‘L’Horizon Chimérique’ (1921). Deze laatste cyclus droeg Fauré op aan Panzéra die ook de première ervan gaf in 1922 en de cyclus in 1936 opnam. Luister naar het verstild vertolkte “Diane, Séléné”, een lied van twee minuten dat het duo opvallend genoeg een halve minuut langzamer speelt dan Panzéra met zijn vrouw! Met deze cyclus vol maritieme klanken en lyriek nam Fauré afscheid van de wereld der mélodies.
Dubois is een muzikale en stijlvolle zanger, toont zich hier een uitstekende vertegenwoordiger van het mélodierepertoire en Raës is te allen tijd gevoelig voor de tekst. Het CD-boekje bevat een essay van Nicolas Southon over het liedrepertoire van Fauré. Dit essay beschrijft het oeuvre in chronologische volgorde en niet in de opeenvolging van de liederen op de CDs. Verder zijn er alle liedteksten met Engelse vertaling. Aanbeveling voor vrienden van het lied en Franse mélodies op zijn best.
Aparte AP284 (3CDs)
9.
De Franse bariton Stéphane Degout en zijn landgenoot pianist Cédric Tiberghien namen in september 2021 in Le Studio van de Philharmonie de Paris drie liederencycli van Maurice Ravel (1875-1937) op. De CD ‘Concertos pour piano/Mélodies’ brengt twee fantastische musici samen.
De cyclus ‘Don Quichotte à Dulcinée’ was het laatste werk van Ravel, die de drie liederen baseerde op het verhaal van Don Quijote. Hij componeerde ze zowel voor piano- als voor orkestbegeleiding, ook al werd hij voor het laatste arrangement bijgestaan door Lucien Garban en Manuel Rosenthal. De eerste orkestuitvoering was op 1 december 1934 in Parijs door de bariton Martial Singher, die het op 20 november 1934 voor de plaat al had opgenomen.
Degout en Tiberghien op Pleyel-piano uit 1892 openen de Cubaanse guajira “Chanson Romanesque” zinnelijk, hartstochtelijk toenemend in het middendeel en lieflijk besluitend in het “O Dulcinée”. Het gebed “Chanson épique” – een sarabande in Baskische zorcico stijl – krijgt van het duo een bijzondere kracht en impuls. In het laatste drinklied en Aragonese jota “Chanson à boire” vat Degout fraai het gelach in de flamenco-achtige vocalises en Tiberghien de sprankelende bubbels in de begeleiding.
De ‘Deux Mélodies hébraiques’ werden in 1914 voor het eerst uitgevoerd door de Russische sopraan Alvina Alvi met Ravel aan de piano. Het eerste lied “Kaddish” op twee verzen uit het Joodse gebed krijgt van Degout en Tiberghien een stemmige uitvoering, waarbij de bariton zijn vibrato prachtig doseert. “L’énigme éternelle” is een lied in het Yiddisch vol cynisme.
De ‘Trois Poèmes de Stephane Mallarmé’ ging op 14 januari 1914 in première door sopraan Rose Féart met instrumentaal ensemble. Tiberghien opent het eerste lied “Soupir” als een kabbelend beekje, Degout geeft een elegante lezing en wordt tot het einde begeleid door zachte klanken. “Placet futile” is een grillige dialoog tussen bariton en pianist en het laatste lied “Surgi de la croupe et du bond” krijgt een lyrische zucht, maar ook kille atmosfeer met lage tonen van Degout en kristallijne begeleiding van Tiberghien. Als extra “Sainte”, een vroeg lied van Ravel uit 1896, opnieuw op tekst van Mallarmé. Degout en Tiberghien geven de liturgie een mystieke sfeer.
Tiberghien is nog te horen in het ‘Concerto en sol’ en het ‘Concerto pour la main gauche’ waarin hij wordt begeleid door Les Siècles op historische en bijzonder kleurrijke instrumenten onder leiding van de Franse dirigent François-Xavier Roth. Het CD-boekje bevat een summier essay over de liederen van Jean-Francois Monnard en alle teksten met Engelse vertalingen.
Harmonia Mundi HMM 902612 (1CD)
10.
Twee derde van het oeuvre van de Amerikaanse componist Samuel Barber (1910-1981) was gewijd aan liederen voor zang en piano, koormuziek en liederen voor zang en orkest. De nadruk op het vocale werk was geworteld in Barbers eigen korte carrière als bariton in de jaren dertig. Tien zangers namen tussen 21 juli en 4 augustus 2021 ‘The Complete Songs’ van Barber op in The Bradshaw Hall van het Royal Birmingham Conservatoire.
Het album opent met de ‘Three Songs, Op. 2’, die het talent van de tiener Barber tonen. Luister naar de innemende vertolking van “The Daisies” door de jonge, upcoming Britse bas William Thomas, zoveel langzamer dan Barber zelf op de opname van een live-concert in 1953. De Australisch-Britse sopraan Samantha Clarke zingt de populaire ‘Four Songs, Op. 13’ met gevoelige directheid. “Nocturne” brengt zij fraai mystiek, ook al eveneens veel langzamer dan Barber zelf op de live-opname van 1953.
De Singaporees-Britse mezzo Fleur Barron zingt de ‘Two Songs, Op. 18’ met het jazzy “Monks and raisins”. De Engelse sopraan Soraya Mafi geeft ‘Nuvoletta’ op tekst van Joyce charme en naïveté. Luister naar haar wenende, stratosferische versieringen tegen het einde. Ook in dit lied namen Leontyne Price en Barber in 1953 het tempo veel sneller. De vijf liederen ‘Mélodies passagères’ zijn op een Franstalige tekst van Rilke en Barber droeg ze op aan Poulenc en Bernac, die ze dikwijls uitvoerden en ook opnamen. “Le clocher chante” past goed bij de sopraan van de Brits-Hongaarse Louise Kemény.
De ‘Hermit Songs’ beleefden hun première in 1953 met Leontyne Price en Barber zelf aan de piano en van deze uitvoering bestaat een opname. De tien liederen op teksten van monniken uit de middeleeuwen worden door Mary Bevan hier plechtig vertolkt. De vijf liederen van ‘Despite and Still’ uit 1968/1969 laten Barbers neerslachtigheid horen. Luister naar het titel- en slotlied waarin de Britse bariton Dominic Sedgewick en de Amerikaanse pianist Dylan Perez de woede voelbaar maken. De ‘Three Songs, Op. 45’ uit 1972 schreef Barber voor Dietrich Fischer-Dieskau en was zijn laatste lieduitgave. De Engelse Jess Dandy laat de liederen bloeien met prachtig volle alt.
Op CD2 Barbers postuum gepubliceerde liederen, waarvan er 19 hun CD-première beleven. Veel van deze liederen werden door Barber reeds voor zijn eerste publicaties gecomponeerd en tonen het talent van de jonge componist. Vervolgens Barbers jeugdwerk ‘Dover Beach’, gevoelig gezongen door de Nieuw-Zeelandse bariton Julien Van Mellaerts en begeleid door The Navarra String Quartet. Het album besluit met het geliefde ‘Knoxville: Summer of 1915’ uit 1947, oorspronkelijk geschreven voor Eleonor Steber en hier ontroerend vertolkt door de Schotse tenor Nicky Spence. Deze lyrische rapsodie hoort men hier door pianist Dylan Perez met symfonische vitaliteit begeleid. Het CD-boekje bevat een goed essay van de pianist over het repertoire, maar niet alle liedteksten. Een schitterende uitgave!
Resonus Classics RES10301 (2CDs)