***** De nieuwste uitgave van het label Marston Records ‘Nineteenth-Century French Baritones; Volume 1’ bevat enkele van de meest vroege en zeldzame opnamen van Franse baritons. De carrières van de vier baritons speelden zich af in de Belle Époque en hun chant lié et soutenu stijl was diep geworteld in het 19e eeuw. Léon Melchissédec en Jean Lassalle bezaten een voor die tijd typerende gebalanceerde toon, beheersing van de stem, focus van klank en beperkter kleurpalet dan Max Bouvet en Maurice Renaud die hun basis in het café-concert hadden.
CD1 opent met 18 opnamen die Léon Melchissédec (1843-1925) tussen 1899 en 1908 maakte. Hij zong in Parijs bij de Opéra-Comique, het Théâtre Lyrique en de Opéra en was de oudste, Franse bariton, die commerciële opnamen maakte. Interessant zijn de aria van de tamboermajoor uit ‘Le Caïd’ zonder begeleiding (!), twee opnamen van de Marseillaise en twee opnamen met zanglessen (!!) over “Sois immobile” uit ‘Guillaume Tell’. Alleen deze opnamen zijn het album al waard.
Jean Lassalle (1847-1909) was in die jaren de belangrijke bariton van de Opéra en zong in Covent Garden en de Metropolitan Opera. Hij was 55 jaar oud toen hij zijn eerste opnamen maakte en deze box bevat 28 fragmenten die hij tot en met 1905 inzong. Interessant zijn de opnamen uit 1902 van de aria’s uit opera’s waarvan hij de wereldpremières zong: ‘Ascanio’ van Saint-Saëns en ‘Le Roi de Lahore’ van Massenet. Lassalle had altijd problemen met zijn hoogte en veel – ook de voorgenoemde – opnamen werden naar beneden getransponeerd. Maar prachtig zijn pianissimi en fraseringen, die hem tot gevoelige en melancholische interpretaties brengen.
Max Bouvet (1854-1943) begon zijn loopbaan in het café-concert en operette, maakte in 1884 zijn debuut bij de Opéra-Comique en bleef bij dit gezelschap tot 1900. Op deze uitgave is hij te horen in 13 opnamen, die hij tussen 1903 en 1907 maakte, toen hij – in tegenstelling tot Melchissédec en Lassalle – nog actief was op het operatoneel. Bouvet was niet zo zeer een temperamentvol zanger en zijn toon niet altijd zuiver, maar de ongekunstelde fraseringen, open klank en solide hoogte zijn opvallend.
Ook Maurice Renaud (1861-1933) begon zijn carrière in het café-concert en had een grote internationale carrière gedurende 37 jaren. Marston had al zijn complete opnamen voor de Gramophone Company uitgebracht en op deze nieuwe uitgave zijn zijn Pathé-opnamen van 1902 (het essay in het CD-boekje vermeldt 1903) en 1906 te horen. Met zijn café-concert en music-hall achtergrond had hij een grenzeloze variatie aan kleuren, maar de laagte en zuiverheid zijn niet altijd solide. Interessant zijn opnamen uit ‘Sigurd’, de opera waarin hij tijdens de Brusselse wereldpremière van 1884 zong.
Als addendum twee opnamen die toegeschreven worden aan de Franse bariton in excelsis Jean-Baptiste Faure (1830-1914), maar waarvan het fragment uit ‘La Favorite’ waarschijnlijk niet van hem is. Het CD-boekje bevat een uitstekend essay van Luc Bourrousse over de carrière en opnamen van de vijf zangers, schitterende foto’s en een informatief essay van Ward Marston over de transfers. Deze transfers van de wascylinders en grammofoonplaten zijn – zoals altijd bij Marston – fenomenaal en vele verschijnen hier voor het eerst op CD.
Dit album is een belangrijke uitgave vanwege niet alleen de curiositeit van de opnamen, maar ook de betekenis voor het inzicht in de Franse zangstijl van de 19e eeuw. Het tweede deel in de reeks zal gewijd zijn aan Lucien Fugère (1848-1936) en Gabriel Soulacroix (1854-1905).
Marston Records 53024-2 (3CDs)
***** De Britse componist Arthur Sullivan (1842-1900) schreef voornamelijk opera’s, veelal op libretti van William Gilbert. Veel opera’s van “Gilbert and Sullivan” zijn legendarisch geworden, zoals ‘H.M.S. Pinafore’, ‘The Pirates of Penzance’ en hun grootste succes ‘The Mikado’ uit 1885. Sullivan componeerde echter ook liederen. Deze liederen schreef hij voornamelijk in de jaren 1860 aan het begin van zijn carrière, waar ze hem goede verdienmogelijkheden boden binnen de snel groeiende markt voor muziekliefhebbers. Vier jaar geleden verscheen op het CD-label Chandos een dubbelalbum met 46 liederen van Sullivan en nu is de tweede dubbel-CD ‘The Harmonious Echo; Songs by Sir Arthur Sullivan’ uitgebracht. De 23 liederen op deze CD werden op 10 en 11 augustus en 30 november 2020 in de Potton Hall Recording Studio te Suffolk opgenomen.
Sullivan koos meestal voor geavanceerde tekstsjablonen. Waren op deel 1 de liederen op verzen van Shakespeare, Tennyson, Burns, Von Eichendorff en Hugo vertegenwoordigd, op de nieuwe uitgave nemen de gedichten van Adelaide Anne Procter een bijzondere plaats in. De vijf liederen onthullen hoe vrouwen in de Victoriaanse tijd hun onderdrukte gevoelens uitten. Luister naar het populaire “The lost chord”. Een grammofoonopname van het lied in 1888 gespeeld door piano en cornet was de eerste opname van muziek ooit. Later zouden Clara Butt en Enrico Caruso het lied nog opnemen. Hier wordt het prachtige lied groots gezongen door de mezzo Kitty Whately.
Verder wendde Sullivan zich tot de gedichten van William Gilbert. Luister naar de tenor Ben Johnson schertsend in “Little maid of Arcadee” en mistroostig in “The love that loves me not” en opnieuw Kitty Whately in het speelse “The distant shore”. Interessant ook het lied “The absent-minded beggar” voor solozang en koor op tekst van Rudyard Kipling. Dit hoogtepunt van de uitgave wordt vertolkt door bas-bariton Ashley Riches en het kwartet bestaande uit sopraan Mary Bevan, Kitty Whately, Ben Johnson en Riches zelf. Net als in deel 1 treft ook hier pianist David Owen Norris de folk-song toon uitstekend en zo nu en dan verrast Sullivan met ongebruikelijke melodische en harmonische wendingen. Het CD-boekje bevat een meer musicologisch dan muzikaal essay van David Owen Norris en alle Engelstalige teksten.
Chandos CHAN 20239(2) (2CDs)
**** Giacomo Meyerbeer (1791-1864) geldt als de meester van de Grand Opéra. Daarnaast zijn ook zijn vocale kamermuziek en kerkmuziek interessant, maar veel van deze werken werden nog nooit op CD uitgebracht. Twintig van deze composities zijn nu door zo’n 15 musici voor het dubbelalbum ‘Meyerbeer: Vocal; Vokale Kammermusik & Sakralmusik für Solostimmen’ tussen 18 februari en 26 mei 2021 opgenomen in de Gethsemanekirche en Auenkirche van Berlijn.
Het album opent met de ‘Fuga’ voor vocaal kwartet en orgel, die Meyerbeer op zijn 18e schreef. Luister naar het schitterende virtuoze duet voor sopraan en alt ‘La Mère Grand’ (1830), eerder gezongen door zangeressen als Pauline Viardot-Garcia, Jenny Lind en Henriette Sontag. Meyerbeers voortreffelijke gevoel voor samenzang laat hij horen in de prachtige ‘Zwei religiöse Gedichte’ voor twee sopranen, alt en orgel uit 1841. In het laatste lied van de a-capella ‘Sieben geistliche Gesänge’ hoort men de stretta “Ah! Pitié pour ma mémoire” van Vasco da Gama uit de vierde akte van ‘L’Africaine’!
‘Le Ranz des Vaches d’Appenzell’ is opnieuw een duet voor sopraan en alt, waarin met de jodelzang tussen de koeien van het Zwitserse dorpje waant. Het halve minuut durende duet ‘Dominus Vobiscum’ is Meyerbeers korte compositie. Het album eindigt met de Joodse koorliturgie ‘Uv’nucho yomar’ in het Hebreeuws, vol diepe, rustgevende overtuiging en openheid.
‘Meyerbeer: Vocal; Vokale Kammermusik & Sakralmusik für Solostimmen’ toon de diversiteit in het oeuvre van Meyerbeer. Vele registraties zijn wereldpremière-opnamen en première-opnamen met oorspronkelijke bezetting en in de oorspronkelijke taal. Het CD-boekje bevat een informatief essay van Thomas Kirche over het repertoire en alle gezongen teksten zonder vertalingen. De werken zijn fraai op volgorde van compositie in de tijd gerangschikt. Een belangrijke uitbreiding van de discografie van Meyerbeer!
Antes BM149010 (2CDs)
**** De jonge, Duitse sopraan Dorothea Herbert zingt inmiddels jugendlich-dramatische rollen als Senta, Salome, Sieglinde en Leonore en nam in juni 2021 in Studio 1 van het Muziekcentrum van de Omroep te Hilversum haar debuutalbum op. ‘Die stille Stadt’ bevat repertoire van drie Weense componisten. De CD opent met zes liederen van Alma Mahler, waarvan de eerste de titelsong is. Herbert weerspiegelt met de liederen de Zeitgeist van het Jahrhundertende: beschouwend, zwaarmoedig en duister, waar af en toe de rust en vrede doorbreekt.
Vervolgens zingt zij zeven, vroege liederen van Franz Schreker. De Oostenrijkse componist schreef voornamelijk vocale muziek en wijdde zich in het begin van zijn loopbaan vooral aan het liedrepertoire. De donkere werken geven Herbert volop de gelegenheid haar rijke tekstuitbeelding te laten horen door buigzame fraseringen en variabele interpretaties.
Ten slotte twee cycli van Erich Korngold, die dateren van na de Eerste Wereldoorlog. Eerst de vijf liederen van ‘Unvergänglichkeit’ Op.27. Luister hoe de Amerikaans-Nederlandse pianist Peter Nilsson het water laat kolken in “Das eilende Bächlein”! Daarna de ‘Drei Lieder’ Op.22, die openen met “Was Du mir bist” waarin Marietta’s Lied doorklinkt (tien jaren na de première van ‘Die tote Stadt’). Passend besluit de CD dan ook met Marietta’s Lied uit deze opera.
Dorothea Herbert is een communicatieve zangeres, heeft een mooie stem en doceert haar vibrato fraai. In de laagte valt op dat de stem zo nu en dan nog dun en onvast klinkt. De Amerikaans-Nederlandse pianist Peter Nilsson is een beschouwende begeleider en stelt zich helemaal in dienst van de zangeres. Het CD-boekje bevat een oppervlakkig essay van Klaus Bertisch, die slechts de helft van de fragmenten bespreekt. Hij lijkt vooral geïnteresseerd in wie het met wie deed en behandelt het repertoire meer tekstueel dan muzikaal. Alle Duitstalige teksten zijn afgedrukt met Engelse vertaling. Een geslaagd debuutalbum!
7 Mountain Records 7MNTN-029 (1CD)
**** In de lente van 2020 zou de opera ‘Fidelio’ van Ludwig van Beethoven (1770-1827) uitgevoerd worden in de Dresdner Philharmonie, maar de corona-epidemie verhinderde dit. Alle betrokkenen hadden echter hun agenda vrij om in juni 2020 het Kulturpalast in twee sessies een studio-opname van de opera te maken.
De titelrol wordt gezongen door de Noorse sopraan Lise Davidsen, die voor Pentatone ook al de Agathe zong. Hier hoor je een hochdramatische zangeres, die men tegenwoordig niet meer vindt; Een indrukwekkend breed geluid als een kolom door de hele stem en een koperen klank. Alleen stoort haar gebrek aan legato hier en zijn haar dialogen nog houterig. Fidelio’s geliefde Florestan wordt gezongen door de tenor Christian Elsner. Zijn tenor is in de laagte te lyrische en in de hoogte knijpt hij zijn stem als een tuinslang dicht.
De bas Georg Zeppenfeld is een solide gevangenisbewaarder en familieman Rocco. De bas-bariton Günther Groissböck is een prima minister Fernando. Nooit echt een bas is zijn kernachtige stem in deze partij goed bezet, breed van onder naar boven. De bariton Johannes-Martin Kränzle is een Pizarro met gezag, de Zwitserse tenor Cornel Frey – met Davidsen de enige niet-Duitse in de cast – zingt het sulletje Jaquino mooi lyrisch en de sopraan Christina Landshamer ten slotte is een weke, ongesteunde Marzelline.
De Poolse dirigent Marek Janowski stopte in de jaren 80 al met opera op het toneel vanwege het regietheater, maar laat met het schitterend spelende Dresdner Philharmonie horen dat hij groot gevoel voor theater heeft. Zijn flow en frasering zijn fantastisch. Het Sächsischer Staatsopernchor Dresden (en het MDR Rundfunkchor Leipzig bij de andere opnamesessie in de aria van Pizarro) zingt geconcentreerd en nauwkeurig. Katharina Wagner was medeverantwoordelijk voor het aanpassen van de dialogen. Het CD-boekje bevat een uitgebreid essay van Steffen Georgi en het Duitstalige libretto met Engelse vertaling.
Pentatone PTC 5186880 (2CDs)