De Nederlandse bariton Theo Baylé overleed op 30 april 1971 op 59-jarige leeftijd in Kampen.
NA DE BEVRIJDING
1946
Theo Baylé zong op 17 maart 1946 de rol van Don Pizarro in ‘Fidelio’ van Beethoven bij het Gemeentelijk Theaterbedrijf Amsterdam:
“een vocaal goede creatie van Theo Baylé” (De Tijd; 18-3-1946)
Verder hernam hij in dat jaar bij het Gemeentelijk Theaterbedrijf Amsterdam zijn vertolkingen van de titelrol in ‘Rigoletto’, Germont in ‘La Traviata’, Tonio in ‘Pagliacci’, Marcello in ‘La Bohème’ en Scarpia in ‘Tosca’.* Tevens werd in dat jaar zijn zoon Harry Baylé geboren, die later violist in onder andere het Holland Symfonia zou worden.
1947
Theo Baylé hernam op 29 april 1947 zijn vertolkingen van de rollen van Lindorf, Coppélius, Dapertutto en Le Docteur Miracle in ‘Les Contes d’Hoffmann’ bij De Nederlandse Opera (Algemeen Handelsblad; 30-4-1947).
Hij voegde op 12 en 14 juni 1947 de rol van Escamillo in ‘Carmen’ van Bizet aan zijn repertoire toe. Hierin trad hij bij de Wagnervereeniging op in de Amsterdamse Stadsschouwburg naast de Amerikaanse sopraan Dusolina Giannini in de titelrol:
“De overige rollen waren bezet door Greet Koeman (Micaëla), Marjo Ingen Soet (Frasquita), Jo van de Meent (Mercédès), Frans Vroons (Don José), Theo Baylé, (Escamillo), Gerard Holthaus (Moralès), Siemen Jongsma (Zuniga), Henk Angenent (Le Dancaïre) en Jan Voogt (Le Remendado), allen solisten van de Nederlandse Opera” (Algemeen Handelsblad; 13-6-1947)
“Baylé, men behoeft zijn uitzonderlijke vocale kwaliteiten niet meer lang te roemen, maar deze Escamlllo is vocaal en physiek zijn partij niet” (De Tijd; 13-6-1947)
“Theo Baylé daarentegen als Escamillo was kennelijk slecht gedisponeerd; hij zou zich wat rust moeten gunnen, want teveel forceren kan zijn prachtige stem slechts kwaad doen” (De Waarheid; 13-6-1947)
Baylé zou Escamillo aan het begin van het seizoen 1947/1948 bij De Nederlandsche Opera hernemen.*
1948
Theo Baylé zong aan het einde van het seizoen 1947/1948 op 6 juni 1948 de rol van Ramiro in ‘L’Heure Espagnole’ van Ravel bij De Nederlandse Opera. Dirigent Pierre Monteux had de muzikale leiding:
“Theo Baylé (geweldig, groots, virtuoos)” (Algemeen Handelsblad; 7-6-1948)
Aan het begin van het seizoen 1948/1949 hernam hij de titelrol in ‘Rigoletto’ bij De Nederlandsche Opera (De Waarheid; 20-8-1948)
Op 23 september 1948 zong hij Zurga in ‘Les Pêcheurs de Perles’ van Bizet bij De Nederlandse Opera:
“Louise de Vries als Leïla en Theo Baylé als Zurga, die werkelijk schitterend zongen en met volledige overgave speelden, zodat Zij van hun rollen echte, warm en diep voelende mensen maakten” (De Waarheid; 24-9-1948)
“Theo Baylé was voortreffelijk en wist in zijn Zurga-rol sterk te boeien; ook hij bereikte in de laatste acte een feldramatische spanning” (De Volkskrant; 25-9-1948)
“Het moet gezegd worden, dat Theo Baylé zich immer de grootste zanger van de gehele „cast” heeft getoond; hij gaf als Zurga een krachtige en actieve persoonlijkheid te zien, die alle zijden van zijn rol tot bloeiende ontplooiing bracht” (De Tijd; 1-10-1948)
Op 25 november 1948 vertolkte hij de Harlekin in ‘Ariadne auf Naxos’ van Richard Strauss bij De Nederlandse Opera. Gré Brouwenstijn was Ariadne, Jan van Mantgem zong Bacchus en Louise de Vries was Zerbinetta:
“Baylé als Harlekin met Scheffer, Groot en Reumer waren eveneens een voortreffelijk kwartet” (De Tijd; 26-11-1948)
“Theo Baylé als Harlekijn was weer voortreffelijk” (De Waarheid; 29-11-1948)
1949
Theo Baylé zong op 18 februari 1949 Luna in ‘Il Trovatore’ van Verdi bij De Nederlandse Opera:
“ook Theo Baylé (Luna) voldeed in alle opzichten” (Het Parool; 19-2-1949)
“in grootse stijl gespeelde en gezongen duet van Gré Brouwenstijn (Leonora) en Theo Baylé (Luna). Dit behoorde tot de schoonste en aangrijpendste momenten van het Nederlandse operatoneel!” (De Waarheid; 19-2-1949)
“op gelijk niveau met het hare stonden de beide rivalen: graaf Luna, die vol dreiging en duisterheid door Theo Baylé werd uitgebeeld” (Mens en Melodie; maart 1949)
Op 22 september 1949 werd zijn zoon Roy in Amsterdam geboren (Het Parool; 22-9-1949).
Baylé zong op 15 november 1949 in ‘Fidelio’ de rol van Don Fernando bij De Nederlandse Opera:
“Gerard Groot (Rocco), Otakar Kraus (Pizarro) en Theo Baylé (Fernando) leverden zeer goede prestaties en ook Chris Scheffer (Jaquino) was ruimschoots voldoende” (Het Parool; 16-11-1949)
1950
Theo Baylé trad op 4 april 1950 bij De Nederlandse Opera op in de rol van Maître Pausanias in ‘Une Éducation Manquée’ van Chabrier. Het was een tweeluik in combinatie met ‘L’Heure Espagnole’ van Ravel:
“Theo Baylé maakte van de leraar een levendige, kostelijke figuur” (Het Parool; 5-4-1950)
Baylé werkte op 23 juni 1950 mee aan de wereldpremière van ‘Philomela’ van Hendrik Andriessen in de rol van Tereus. Het was een productie van De Nederlandse Opera in het kader van het Holland Festival. Louise de Vries zong de titelrol:
“Van de solisten heeft Theo Baylé een wel heel ruige maar luisterrijk gezongen Tereus gegeven, een schrikbarend zware rol” (De Tijd; 24-6-1950)
Op 10 december 1950 zong hij de titelrol in ‘Zar und Zimmermann’ van Albert Lortzing in de Amsterdamse Stadsschouwburg. De opera werd opgevoerd in het kader van de 100ste sterfdag van de componist:
“Theo Baylé was om te zien nauwelijks te onderscheiden van de geïdealiseerde echte Czaar aller Russen, vocaal bleef hij gelukkig volkomen Baylé (en nog wel op zijn best)” (De Volkskrant; 11-12-1950)
“De titelrol kreeg van Theo Baylé – behalve zijn prachtige bariton – veel overtuiging mee, en met het bekende lied „Als kind reeds speelde ik met schepter en kroon” oogstte hij een open doekje” (Het Parool; 11-12-1950)
WENEN
1951
Theo Baylé maakte op 7 januari 1951 zijn debuut in de Wiener Staatsoper in de titelrol van ‘Rigoletto’. Hij zou bij de Wiener Staatsoper gedurende zeven jaren met maar liefst 17 rollen in 270 voorstellingen optreden:
“Dat Theo Baylé’s eerste optreden bij de Weense Staatsopera voor hem een groot succes is geworden, moge blijken uit enkele nieuwe engagementen. Na zijn eerste voorstelling – dat was in „Rigoletto” – is hij uitgenodigd er in de maanden April en Mei als gast te komen optreden in „Nozze di Figaro”, „Paljas”, „Troubadour” en nogmaals „Rigoletto”. Bovendien werd hij uitgenodigd nog dezer dagen bij de Staatsopera te München te gasteren als Tonio in „Paljas”. En ten slotte: Wenen had Baylé geëngageerd voor „Rigoletto”, „Hofmann’s Vertellingen” en „Carmen”. Zijn eerste succes was zo groot dat men ook nog voor „Tosca” beslag op hem heeft gelegd” (Het Parool; 13-1-1951)
Op 25 maart 1951 was hij even terug in Nederland voor de rol van Renato in ‘Un Ballo in Maschera’ van Verdi bij De Nederlandse Opera:
“een sterke en voortreffelijk uitgewerkte Renato van Theo Baylé, gezongen, met de overgave en de volheid van sentiment, welke deze met artistieke fantasie begiftigde zanger kenmerken, prachtig van rijk en beweeglijk geluid” (De Telegraaf; 24-3-1951)
“Theo Baylé lokte terecht met Renato’s grote aria „Eri tu” het meest hartelijke van de talrijke open doekjes op deze avond uit” (De Waarheid; 27-3-1951)
“met weemoed hoort men Baylé “Non è su lei” op een superieure manier zingen. Dat we zulk een kracht moeten gaan missen!” (Het Vaderland; 27-3-1951)
Baylé zou eind 1951 mogelijk nog gastrollen hebben vervuld in New York, Tel Aviv en Barcelona:
“Ik ga vier maanden naar Amerika, naar de „City Opera” te New York, dan een maand naar Tel Aviv in Israël en ten slotte een maand naar Spanje. Eerlijk gezegd, wij hebben een andere opvatting van “vrij zijn”. Het contact met Israël kwam al heel merkwaardig tot stand, horen wij. Na de opvoering van Verdi’s „Troubadour”, waarin ik optrad met Welitsch en Roswaenge onder Annovazzi, kwam de manager van Tel Aviv, Singer, op mij toe, en tien voorstellingen in Israël waren een feit” (De Telegraaf; 5-7-1951)
Zijn vader Johannes Baylé overleed op 21 mei 1952 te Laren op 82-jarige leeftijd (Noord-Hollands Archief, aktenummer 57).
Theo Baylé zong op 17 augustus 1954 de rol van Achille in de wereldpremière van ‘Penelope’ van Rolf Liebermann tijdens de Salzburger Festspiele (www.archive.salzburgerfestspiele.at).
De Nederlandse Opera opende het seizoen 1954/1955 met Theo Baylé in de titelrol van ‘Rigoletto’ (Algemeen Handelsblad; 11-9-1954).
Baylé zong bij De Nederlandse Opera op 3 oktober 1954 de rol van Germont in ‘La Traviata’ en op 5 oktober Marcelo in ‘La Bohème’ (Algemeen Handelsblad; 28-9-1954).
1955
Baylé was op 1 augustus 1955 terug bij de Salzburger Festspiele in de rol van Avosmediano in ‘Palestrina’ van Hans Pfitzner (www.archive.salzburgerfestspiele.at).
Hij zong op 17 augustus 1955 tijdens de Salzburger Festspiele de rol van Zweiter Hirte in ‘Irische Legende’ van Werner Egk (www.archive.salzburgerfestspiele.at).
Baylé gaf op 24 oktober 1957 zijn laatste voorstelling in de Wiener Staatsoper als Posa in ‘Don Carlos’ (www.db-staatsoper.die-antwort.eu).
Toen Herbert von Karajan in dat jaar naar Wenen kwam, was het gedaan met de carrière van Baylé in de Wiener Staatsoper. De Duitse dirigent engageerde Italiaanse zangers voor de Italiaanse rollen. Theo Baylé kreeg daarna een contract bij de Wiener Volksoper:
“Baylé had ook in het afgelopen seizoen weer veel succes in „Nabucco” (titelrol), „Evangeliemann” van Kienzl, “Rigoletto” (titelrol), „Wilhelm Tell” (titelrol). Hij voegde daar zojuist weer een kostelijke Belcore in „Liebestrank” van Donizetti bij, en repeteert al aan zijn rol in „Der Mond” van Carl Orff, een modern werk, waarmee de Volksoper deelneemt aan de “Wiener Festwochen” (30 mei-21 juni). Baylé maakt dit keer zeker 80 avonden vol” (De Telegraaf; 30-4-1959)
Ook tijdens het seizoen 1959/1960 was hij nog vast verbonden aan de Weense Volksoper (De Telegraaf; 30-4-1959).
1960
Theo Baylé zong op 7 april 1960 weer bij De Nederlandse Opera in de titelrol in ‘Rigoletto’:
“Dat Theo Baylé de partij van Rigoletto niet meer zo goed aan kan, schreven we reeds. Hieruit zullen dan ook wel de coupures te verklaren zijn, o.a. in het vendetta-duet aan het eind van II, dat in vroegere voorstellingen beduidend langer was” (Het Vaderland; 8-4-1960).
Baylé vertolkte op 16 september 1960 Amonasro in ‘Aida’ van Verdi in de Amsterdamse Stadsschouwburg:
“Nieuws voor ons was Theo Baylé als Amonasro; een prachtig opgebouwde rol, zij het ietwat te weinig fanatiek van actie en te zachtaardig van stem” (Algemeen Handelsblad; 17-9-1960)
“Amonasro. Hij werd voorgesteld door Theo Baylé. Een hoge en weke lyrische bariton in de rol van de meest vervaarlijke man van het stuk. Wil men dan aan de Nederlandse Opera werkelijk niet leren wat stemvakken zijn?” (De Tijd De Maasbode; 17-9-1960)
“Gecultiveerd daarentegen waren Theo Baylé als Amonasro ofschoon wij ons die rol „heldischer” kunnen voorstellen” (De Telegraaf; 17-9-1960)
Theo Baylé zong in het seizoen 1961/1962 bij De Nederlandse Opera Germont in ‘La Traviata’, Lindorf, Coppélius, Dapertuto en Le Docteur Miracle in ‘Les Contes d’Hoffmann’ en de titelrol in ‘Rigoletto’.*
Hij werd per 1 september 1962 benoemd tot hoofdleraar zang aan het Utrechts Conservatorium (Algemeen Handelsblad; 4-7-1962).
In het seizoen 1962/1963 trad hij bij De Nederlandse Opera op als Tonio in ‘Pagliacci’ en Der Sprecher in ‘Die Zauberflöte’.*
Theo Baylé gaf zijn laatste optredens bij De Nederlandse Opera in het seizoen op 1963/1964 in dezelfde rollen waarmee hij in 1940 zijn debuut begon: Lindorf, Coppélius, Dapertuto en Le Docteur Miracle in ‘Les Contes d’Hoffmanns’, Tonio in ‘Pagliacci’.*
Op 11 mei 1964 zong hij bij De Nederlandse nog de rol van Der Sprecher in ‘Die Zauberflöte’ (Het Vrije Volk; 12-5-1964).
Daarna woonde en concerteerde Baylé nog in Hannover. Met ingang van 15 januari 1969 was hij als leraar solozang verbonden aan de Muziekschool te Kampen en vestigde hij zich in deze Overijsselse Hanzestad (Het Vrije Volk; 14-1-1969).
1971
Theo Baylé werd in april 1971 in het Sophia Ziekenhuis van Zwolle opgenomen vanwege een hersenoperatie. Daar overleed hij op 30 april 1971 op 59-jarige leeftijd (Het Parool; 3-5-1971).
Hij werd op 5 mei 1971 begraven op de Algemene Begraafplaats van Laren (De Telegraaf; 6-5-1971).
* Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)