De alt Jo Immink was een Nederlandse concertzangeres, koordirigente en zangpedagoge.
Johanna Josephina Maria Immink werd op 8 april 1896 geboren in het Noord-Hollandse stadje Obdam. Zij kwam als tweede van zeven kinderen op de wereld in het gezin van de arts Wilhelmus GerardusImmink (1859) en Maria Catharina Josephina Schade (1870) (Bevolkingsregisters van de gemeente Obdam Toegangsnummer: 1701-18 Inventarisnummer: 8 Pagina 78).
1912
Jo Immink ging op jonge leeftijd naar een meisjespensionaat bij de zusters Ursulinen in de Limburgse stad Venray en kwam op 10 augustus 1912 terug uit Venray naar Obdam (Bevolkingsregister Obdam 12, 1910-1921, Obdam, archive 1701-18).
Haar vader overleed plotseling op 22 december 1912 op 53-jarige leeftijd (Algemeen Handelsblad; 24-12-1912).
1913
Moeder en kinderen verhuisden op 14 maart 1913 van Obdam naar Haarlem (Bevolkingsregister Obdam 12, 1910-1921., Obdam, archive 1701-18).
1919
Jo Immink ging in 1919 ging ze naar het Conservatorium van Amsterdam. Daar kreeg zij zangonderwijs van de bas-bariton Hendrik van Oort, die tussen 1906 en 1936 als hoofddocent solozang aan het Amsterdamse conservatorium verbonden was (Het Nieuws van den Dag; 28-6-1922).
1921
Jo Immink trad tijdens haar studie op 14 november 1921 samen met de pianiste Betsy van Praag op bij de Rotterdamse Kunstkring in een middagconcert (De Maasbode; 14-11-1921).
De Joodse pianiste Betsy van Praag (1886) werkte als pianolerares aan de Toonkunstmuziekschool van Dordrecht. In heel Nederland gaf zij concerten en concerten van haar werden uitgezonden via de radio. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd zij in haar woonplaats Dordrecht opgepakt en naar Duitsland is afgevoerd. Betsy van Praag werd op 21 september 1942 in het concentratiekamp Auschwitz vermoord (www.stolpersteine-dordrecht.nl).
1922
Jo Immink zong op 9 april 1922 ook als studente bij de Amsterdamse zang- en orkestvereniging Camerata één van de altpartijen in ‘Der Tod Jesu’ van de Duitse barokcomponist Carl Heinrich Graun (De Maasbode; 11-4-1922).
Op 6 oktober 1922 behaalde zij haar einddiploma zang aan het conservatorium van Amsterdam:
“Voor het eindexamen van het Conservatorium der afd. Amsterdam van de Maatschappij tot bev. der Toonkunst is op 6 Oct. geslaagd: mej. J.J.M. Immink, voor zang” (De Tijd; 10-10-1922)
1923
Jo Immink studeerde verder bij Ilona Durigo in Zurich en kwam in 1923 weer terug naar Amsterdam om daar les te geven in de P.C. Hooftstraat:
“JO IMMINK eind.ex. Cens. M.A.B.d.T. heeft, na studie bij ILONA DURIGO, hare lessen in Solozang weer hervat. Aanmelden P. C. Hooftstraat 92, A’dam” (Algemeen Handelsblad; 30-9-1923)
Verder volgde Jo Immink nog een cursus bij de Duitse sopraan Franziska Martienssen in Potsdam en bekwaamde zij zich in het Franse lied door lessen te nemen bij de Belgische sopraan Berthe Seroen, die na de Eerste Wereldoorlog naar Nederland was gevlucht (De Volkskrant; 5-4-1976).
1925
Jo Immink maakte op 26 oktober 1925 haar debuut in het Concertgebouw van Amsterdam met het Concertgebouworkest onder leiding van dirigent Theo van der Bijl. Hier zong zij de rol van De Voedster in ‘Boris Godoenov’ van Modest Moesorgski. Haar leraar Hendrik van Oort zong de titelrol en de tenor Louis van Tulder was Grigori Otrepjev (De Tijd; 29-10-1925).
1926
Jo Immink trad op 8 juli 1926 op tijdens een concert in het Concertgebouw van Amsterdam. Hier werkte zij mee aan een uitvoering van het missiespel in zes groepen taferelen ‘Lumen Christi’ uit 1920 van Theo van der Bijl (1886-1971) onder leiding van de Nederlandse componist zelf. Verder zong zij het recitatief en rondo van Fiordiligi “Ei parti… Per pietà, ben mio, perdona” uit ‘Così Fan Tutte’ van Mozart. Hier stond het Concertgebouworkest stond onder leiding van dirigent Cornelis Dopper:
“Tusschen beide werken heeft Jo lmmink, wier mooi en warm geluid terecht de aandacht heeft getrokken, een aria gezongen uit Così Fan Tutte van Mozart, met welke zij levendigen bijval heeft geoogst, terwijl zij als het ware onder een schat van bloemen is bedolven” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 9-7-1926)
“terwijl mej. Jo Immink met suggestieve innigheid het „Sacramentslied” zong. Vooraf had deze altzangeres een aria uit Mozart’s „Cosi fan tutte” gezongen, welke haar iets te hoog bleek te liggen, maar waarin het prachtig stemmateriaal en de goede techniek toch veelal te bewonderen waren” (De Maasbode; 9-7-1926)
1929
Jo Immink verving op 4 januari 1929 Theodora Versteegh in het Concertgebouw van Amsterdam voor de altpartijen in de ‘Mis nr. 3 in f’ van Anton Bruckner en het ‘Te Deum Laudamus’ van Hubert Cuypers. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van Hubert Cuypers zelf en de overige solisten waren de sopraan Bets Mak van Waay-Dooremans, de tenor Louis van Tulder en de bas Jan Dekker:
“Jo Immink (ter vervanging van Theod. Versteegh, die ongesteld was)” (De Standaard; 5-1-1929)
Op 8 januari 1929 zong zij opnieuw in het Concertgebouw van Amsterdam de altpartij in de ‘Mis nr. 3 in f’ van Bruckner, nu gecombineerd met de altpartij in het ‘Te Deum in C’ van Bruckner. De andere solisten waren nu de sopraan Sophie Both-Haas, opnieuw de tenor Louis van Tulder en de bas Johan Nelissen. Het Concertgebouworkest werd weer gedirigeerd door Theo van der Bijl:
“Jo Immink, die de alt-partij zong, was evenals Louis van Tulder het best op dreef in de grootere en in de meerstemmige soli” (De Maasbode; 9-1-1929)
“Van de solisten waren Jo Immink en Louis van Tulder ook in de vorige uitvoering opgetreden: ik heb toen reeds vermeld dat beiden uitmuntend schenen” (De Telegraaf; 9-1-1929)
“De dames Sophie Both-Haas en Jo Immink en de heeren Louis van Tulder en Joh. Nelissen waren de solisten, wier prestaties individueel beter waren dan als ensemble” (Algemeen Handelsblad; 9-1-1929)
1931
Jo Immink werd in november 1931 benoemd tot lerares solozang aan het Conservatorium der R.K. Leergangen te Tilburg (Nieuwe Tilburgsche Courant; 17-11-1931).
Op 25 en 27 november 1931 zong zij opnieuw de altpartij in het ‘Te Deum in C’ van Bruckner in het Concertgebouw te Amsterdam. De sopraan To van der Sluys verving Françoise Vetter-Hendriks en de overige solisten waren de tenor Marcus Plooyer en de bariton Max Kloos. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van Anthon van der Horst:
“Marcus Plooyer bleek voor de tenorpartij in het Te Deum stellig te zwak; de altpartij is in dit werk niet belangrijk en werd door Jo Immink voldoende vervuld” (Algemeen Handelsblad; 26-11-1931)
1932
Jo Immink zong op 29 september 1932 het lied ‘Sanctuary of the heart’ van de Britse componist Albert William Ketèlbey (1875-1959) tijdens een concert in het Concertgebouw van Amsterdam, waar de componist zijn eigen werk dirigeerde:
“Maar in den „epiloog” voor de pauze („Sanctuary of the heart) zong de soliste Jo Immink wel degelijk Engelsch” (Algemeen Handelsblad; 30-9-1932)
“mej. Jo Immink, die de altsolo zong in Sanctuary of the heart, met de overduidelijke Kol Nidre-reminiscens, deed dit met een wel klinkende stem” (De Telegraaf; 30-9-1932)
1933
Jo Immink zong op 24 januari 1933 de altpartij in het ‘Messa da Requiem’ van Giuseppe Verdi in het Concertgebouw van Amsterdam. Het betrof hier een herdenkingsconcert voor de Nederlandse kardinaal Willem Marinus van Rossum, die op 30 augustus 1932 overleden was. Naast Jo Immink zongen de sopraan Di Moorlag, die plotseling voor de ziek geworden Jo Vincent moest invallen, de tenor Louis van Tulder en de bas Willem Ravelli. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van dirigent Theo van der Bijl:
“bij het solokwartet was het evenwicht volkomen. Di Moorlag, Jo Immink, Louis van Tulder en Willem Ravelli vormden een heerlijk ensemble” (De Tijd; 26-1-1933)
1934
Jo Immink zong in het Amsterdamse Concertgebouw op 9 maart 1934 de altpartij in de ‘Johannes-Passion’ van Bach. Kees Schmulders was de Evangelist, Hendrik Koning zong de Christus-partij, To van der Sluys de sopraanpartij en Johan Lammen de baspartij. Het Concertgebouworkest stond opnieuw onder leiding van Theo van der Bijl:
“Jo Immink, in den aanvang eenigszins nerveus, herstelde zich gaandeweg” (De Telegraaf; 10-3-1934)
“En van de solisten hebben To v.d. Sluys, Jo Immink en Kees Smulders het meest voldaan” (De Standaard; 10-3-1934)
“Jo Immink was in maat en rhythmus met de aria „Von den Stricken” niet gelukkig, met „Es ist vollbracht” nam zij volledig revanche” (De Tijd; 11-3-1934)
Op 2 juni 1934 werkte Jo Immink voor 27.000 toeschouwers in het Olympisch Stadion van Amsterdam mee aan een bijzondere uitvoering van de ‘Negende Symfonie’ van Beethoven. Het solokwartet was hier verdrievoudigd, waaraan hun medewerking verleenden de sopranen Jo Vincent, To van der Sluys en Di Moorlag, de alten Suze Luger en Annie Woud, de tenoren Louis van Tulder, Marcus Plooyer en Gerrit Visser, de bariton Thomas Denijs en de bassen Willem Ravelli en Laurens Bogtman. Het Concertgebouworkest en het Residentie Orkest stonden onder leiding van Willem Mengelberg:
“Aan de toejuichingen – ook Prinses Juliana en minister Marchant klapten dapper mee – scheen geen einde te willen komen, Mengelberg dankte met breede armgebaren naar alle kanten, en applaudisseerde hartelijk mede, toen aan de dames-solisten Jo Vincent, To van der Sluys, Di Moorlag, Suze Luger, Annie Woud en Jo Immink fraaie bloemstukken werden aangeboden” (De Gooi- en Eemlander; 4-6-1934)
Jo Immink richtte in 1934 in Tilburg het vrouwenkoor Voce Concordi op:
“Als bijzondere attractie voor de avonduitvoering mag wel gelden het eerste optreden van het Vrouwenkoor „Voce Concordi” onder leiding van Mej. Jo Immink, zangleerares aan het Conservatorium” (Nieuwsblad van het Zuiden; 23-11-1934)
1935
Jo Immink werd per 1 maart 1935 benoemd tot docente solo- en koorzang aan de Eindhovensche Muziekschool (De Tijd; 11-2-1935).
1937
Jo Immink trad op 8 maart 1937 op in het Concertgebouw te Amsterdam in scènes uit ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ van Wagner. Theo Baylé zong de partij van Hans Sachs, Henk Noort was Stolzing, Ruth Horna zong Eva, Walter Olitzky vertolkte Beckmesser en Laurens Bogtman was Fritz Kothner. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van de uit Duitsland gevluchte dirigent Frieder Weissmann (AlgemeenHandelsblad; 9-3-1937).
De Joodse Weissmann was in juni 1933 naar Nederland gekomen en dirigeerde naast het Concertgebouworkest ook het AVRO-orkest. Tussen 1934 en 1937 wisselde Weissmann halfjaarlijks tussen Nederland en Argentinië, waar hij in het Teatro Colón van Buenos Aires en voor de radio dirigeerde. Hij kreeg in 1935 Argentijnse staatsburgerschap en huwde in 1937 zijn tweede echtgenote Rosita Chevallier-Boutell. In 1937 maakte hij zijn Amerikaanse debuut bij het Cincinnati Symphony Orchestra en verhuisde een jaar later naar New York. De beeldhouwster Sylvia Willink-Quiël, weduwe van de schilder Carel Willink (1900-1983), schetste in een interview in 1983 een portret van Weissmann:
“Sylvia Quiël leerde hem vijfentwintig jaar geleden kennen en uit wat aanvankelijk begon als een relatie tussen een vader en een dochter, ontstond een intiemere band. De leeftijd van Weissmann doet er niet toe, vindt zij. Halverwege het gesprek vertelt zij dat hij ouder is dan Carel Willink. “Zowel hij als ik zijn dol op paarden. Ik ontmoette hem in de manege en hij maakte direct een diepe indruk op mij. Door hem ben ik voor een belangrijk deel gevormd. Weissmann nam me mee naar concerten, hij adviseerde welke boeken ik moest lezen en met hem ging ik naar Venetië en Florence. “Als-ie maar even in de buurt was, kwam hij naar Amsterdam om mij te zien. Toen, in die periode van mijn leven, had ik hem nodig. En nu is het precies andersom, want een oude vriend kan ik niet laten zakken.” Twee jaar geleden werd Weissmann, wiens Argentijnse vrouw is overleden, tot twee keer toe getroffen door een hersenbloeding. Willink stemde erin toe dat zijn vrouw naar het ziekenhuis in New York reisde en het resultaat van dat bezoek is dat de in Amerika sterk vereenzaamde Weissmann – “hij heeft daar kind noch kraai” – nu al geruime tijd woont in een Amsterdamse hotelkamer. “Ik heb toen in hevige tweestrijd gestaan of ik wel moest gaan. Ik wilde Carel niet alleen laten, maar hij begreep de situatie en vond het niet bezwaarlijk. Ik denk dat het een heel simpel gevoel van trouw is geweest dat me even naar New York heeft doen gaan. Tussen Carel en Weissmann is nooit sprake geweest van enig gevoel van rivaliteit. Toen hij eenmaal hier was, pakte het goed uit. Ze mochten elkaar” (Algemeen Dagblad; 31-12-1983)
Een kleine week na dit interview overleed Frieder Weissmann op 4 januari 1984 in Amsterdam op 90-jarige leeftijd. Hij werd twee dagen later begraven op Begraafplaats Zorgvlied te Amsterdam naast Carel Willink. Op 25 maart 2021 werd Sylvia Willink-Quiël 77 jaar.
1938
Jo Immink werkte op 5 en 8 mei 1938 mee aan uitvoeringen van de ‘Achtste Symfonie’ van Mahler door het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg, waarmee het Gouden Jubileum van het Amsterdamse Concertgebouw werd gevierd (De Tijd; 6-5-1938).
1940
Jo Immink stopte per september 1940 als docente aan de Stedelijke Muziekschool van Eindhoven (Eindhovensche en Meierijsche Courant; 7-10-1940).
1941
Jo Immink trad in de Tweede Wereldoorlog drie keer op in het Concertgebouw van Amsterdam. Op 17 april 1941 zong zij in ‘Danse Macabre’ van de Franse componist Jean-Georges Kastner met Concertgebouworkest onder leiding van dirigent Eduard van Beinum:
“Deze muziek eist een’ volledige’ orkestbezetting, waartegen de zangeres Jo Immink niet altijd opgewassen bleek, al heeft zij haar partij gevoelig en met tekstbegrip gezongen” (Het volk; 18-4-1941)
“Jo Immink heeft haar partij zeer verdienstelijk gezongen” (De Standaard; 18-4-1941)
“Jo Immink zong haar solopartij uitnemend” (Algemeen Handelsblad; 18-4-1941)
“Jo Immink en het orkest oogstten terecht veel bijval” (De Tijd; 18-4-1941)
1942
Jo Immink zong op 28 april 1942 in het Concertgebouw van Amsterdam de altpartij in het ‘Messa da Requiem’ van Verdi. Zij verving hier Annie Woud, die had geweigerd lid van de kultuurkamer te worden en mocht dus niet optreden (haar naam stond wel in het programmaboekje). De sopraan Ankie van Wickevoort Crommelin verving om dezelfde reden Jo Vincent. Verder traden op de tenor Cor van Munster en de bas Laurens Bogtman. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van dirigent Hubert Cuypers:
“Van de solisten boeide Jo Immink ongetwijfeld het meest met haar warm en bewogen voorgedragen alt-partij. Zij en Ankie van Wickevoort Crommelin vervingen, naar de voorzitter, prof. J. Waterink, bekend maakte, Annie Woud en Jo Vincent” (De Tijd; 29-4-1942)
“Innerlijk expressiever was de vertolking van Jo Immink, zij dan door te diepe resonans wat onvast en wat vlak van kleur” (Algemeen Handelsblad; 29-4-1942)
Op zondagmiddag 25 oktober 1942 werkte Jo Immink mee aan concert in de Schubert-cyclus in het Amsterdamse Concertgebouw. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van Eduard van Beinum. Zij zong hier de romance ‘Rosamunde’ en aan het einde van het concert het ‘Ständchen’ voor alt, mannenkoor en orkest:
“Op dezen middag hoorde men nu eens niet alleen de gebruikelijke stukjes uit de „Rosamunde”-muziek, maar de heele muziek compleet met de romance – die door Jo Immink bijzonder warm van voordracht gezongen werd – en met de koortjes, die zoo frisch en geestig klinken” (De Gooi- en Eemlander; 26-10-1942)
“En de altsoliste Jo Immink gevoelde zich achter het orkest blijkbaar niet op haar gemak” (Algemeen Handelsblad; 26-10-1942)
“te verheugen over de door Jo Immink zeer muzikaal gezongen romance” (De Tijd; 26-10-1942)
“Jo Immink zong de altsolo in het „Standchen” zowel als in de Rosamunde-fragmenten, prijzenswaardig van stemgeluid, zij het dat haar voordracht wel wat meer warmte had kunnen verdragen” (Het Volk; 26-10-1942)
“Maar in ieder geval een prachtig slot met Jo Immink weer als een bezielende vocale aanvoerster” (De Tijd; 26-10-1942)
“het kreeg een zeer fraaie vertolking met Jo Immink wederom als de muzikale soliste” (De Gooi- en Eemlander; 26-10-1942)
Dit was het laatste optreden van Jo Immink met het Concertgebouworkest.
1944
Jo Immink zou van 1944 tot 1964 verbonden zijn geweest aan de gemeentelijke muziekschool van Bergen op Zoom.*
1946
Jo Immink stopte na de oorlog met zingen; formeel afscheid heeft zij nooit genomen (HetParool; 22-1-1985).
Ook stopte zij in 1946 met haar werkzaamheden aan het Conservatorium van Tilburg.*
Naast haar werk als concertzangeres en zangpedagoge leidde ze diverse koren, zoals vrouwenkoren in Castricum en Zaandam, een meisjeskoor in Tilburg en het ensemble ‘Zon en Zang’, dat veel voor de KRO optrad (De Telegraaf; 25-3-1976).
Jo Immink was van 1946 tot 1966 adviseuse bij de KRO:
“Tenslotte heb ik 20 jaar lang als adviseuse van de KRO honderden koren in het hele land beluisterd, die graag voor de radio wilden komen” (De Telegraaf; 25-3-1976)
Intussen gaf zij privé zanglessen aan de Stationkade 70 te Amsterdam (Het Parool; 20-9-1948).
Bekende leerlingen van Jo Immink waren onder anderen Corry Bijster, Aafje Heynis, Mimi Aarden en Lidy van der Veen.
1985
Jo Immink overleed op 18 januari 1985 op 88-jarige leeftijd in Amsterdam. Vijf dagen later werd in de parochiekerk Prinses Irenestraat 23 een Requiem-mis voor haar gezongen, waarna de crematie plaatsvond in Westgaarde (Het Parool; 22-1-1985).
In het Westfries Archief te Hoorn bevindt zich het ‘Archief Jo Immink’.
* Met dank aan het Westfriesgenootschap