7-11-2020
De Nederlandse mezzosopraan Cornélie Meysenheim was een operazangeres en zong zo’n 20 jaren aan de Hofoper van München. Regelmatig ook was zij in haar vaderland te bewonderen. Haar vertolking van Carmen werd vaak vergeleken met die van Célestine Galli-Marié. De laatste 25 jaren van haar leven bracht zij als zangdocente door in New York.
Cornélie Meysenheim werd in Den Haag als Cornelia M.J. Meysenheym Knipschaar geboren. Over haar geboortedatum bestaat onduidelijkheid. Haar akten van de Bayerische Staatsoper München vermelden 1853, diverse naslagwerken spreken van 29 maart 1849 en andere bronnen noemen weer 1848. Een geboorteakte in het Gemeentearchief van Den Haag of een geboorteadvertentie in de Nederlandse kranten is niet te vinden.
Cornélie Meysenheim was de dochter van de bekende natuurkundige Abraham Anton Meysenheym Knipschaar. Hij werd in 1821 geboren als zoon van en Abraham Meysenheym Knipschaar en Aletta Heckmeyer. Hij trouwde op 4 september 1844 in Den Haag met Cathérine Jeannette Louise Marie Cornélie Gouay, op 21 maart 1821 in Den Haag geboren als dochter van Louis Marin Gouay en Cornelia Maria Johanna Schaalje. Cornélie had een oudere zus Alice Antoinetta Catharine, die op 28 juli 1846 in Den Haag was geboren.
1850
Vader Abraham Meysenheym werd in 1853 in Engeland octrooi verleend vanwege een lichtgevende nachtklok:
“Naar men verneemt, heeft het H.M. de Koningin van Engeland behaagd, octrooi te verleenen aan den heer A.A. Meysenheym Knipschaar, te ’s Gravenhage, voor eene door hem uitgevondene en vervaardigde lichtgevende nachtklok, welk instrument, zoo als men verzekert, uitmunt door eenvoudige en doeltreffende constructie” (Opregte Haarlemsche Courant; 22-3-1853)
Meysenheym deed in 1854 nog een uitvinding, waarvoor hij octrooi kreeg:
“op het electro-magnetisme steunende, dat door eene eenvoudige maar onmisbare werking belet, dat twee treinen die zich op het zelfde spoor mogten bevinden, tegen elkander stooten. Dezer dagen heeft, met toestemming van den minister van binnenlandsche zaken, genoemde heer, op den hollandschen ijzeren spoorweg van zijne uitvinding de proef genomen, welke proef met het beste gevolg moet zijn bekroond” (Middelburgsche Courant; 3-5-1855)
1855
Meysenheym bewerkte ook toneelstukken. Zo werd in 1855 een bewerking van zijn hand van een kluchtspel opgevoerd in de Koninklijke Hollandsche Schouwburg van Den Haag (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 7-5-1855).
In 1856 werd hij benoemd tot ambtenaar in de Oost-Indië. Derhalve bracht Cornélie Meysenheim bijna acht jaren van haar jeugd door in Nederlands-Indië:
“Men verneemt dat de heer A.A. Meijsenheijm Knipschaar, dezer dagen benoemd is tot ambtenaar bij de op te rigten electromagnetische telegrafie in de Oost Indien” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 9-1-1856)
Meysenheym werd eind jaren vijftig chef van de 3e telegraafafdeling in de stad Samarang aan de noordkust van het eiland Java (Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, Volume 8).
1860
Cornélie Meysenheim liet zich reeds op 12-jarige leeftijd in Samarang en Djokjokarta horen op concerten (Algemeen Handelsblad; 10-2-1885).
In 1864 keerde zij samen met haar ouders terug naar Nederland (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 19-2-1864).
1865
Zij studeerde aanvankelijk in Brussel zang bij de Italiaanse tenor Francesco Chiaramonte (1809-1886) (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 23-9-1872).
Vanaf 1968 was zij studente aan de Koninklijke Muziekschool van Den Haag bij docent August Seiffert (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 17-9-1872).
In 1869 wordt in de pers voor het eerst melding gemaakt van Cornélie Meysenheim – toen nog studente aan de Koninklijke Muziekschool van Den Haag – als sopraan tijdens een concert door de Maatschappij ter Bevordering van Toonkunst te ’s-Gravenhage. Op 30 maart 1869 werkte zij in Diligentia mee aan een uitvoering van ‘Die letzten Dinge’ van Louis Spohr en het ‘Stabat Mater’ van Rossini. Overige solisten waren de sopraan Josephine Weyringer, de alt Josephine Meyboom, de tenor Carl Schneider en de bas Theo Jeltes. Het geheel stond onder leiding van Willem Nicolaï, de directeur van de Koninklijke Muziekschool:
“mejufvrouw Meysenheim, eene leerlinge van onze muziekschool, die voor ’t eerst hier optrad, heeft als tweede sopraan-soliste merkwaardig goed gedebuteerd; haar duet met mej. Weyringer was voortreffelijk. Eene goede opvatting en een zeer fraai en reeds vrij buigzaam stem-geluid, zooals zij bezit, beloven wat goeds voor de toekomst, als zij door strenge studie verder ontwikkeld worden” (Middelburgsche Courant; 4-4-1869).
1870
Abraham Meysenheym overleed in 1871 (De Locomotief; 26-1-1871).
In dat jaar behaalde Cornélie Meysenheim ook haar diploma zang op het Koninklijk Conservatorium te Den Haag:
“Ten gevolge van het gehouden onderzoek werden met het einde van het schooljaar drie verdienstelijke leerlingen eervol met diploma ontslagen, zijnde: 1e. mejufvr. C.M.J. Meysenheim-Knipschaar van ’s-Gravenhage (met diploma voor solozang en piano), die onder de meest uitmuntende der aan de muziekschool gevormde leerlingen gerekend mag worden, en thans te Weenen hare verdere vorming voor de theaterloopbaan ontvangt” (Algemeen Handelsblad; 2-5-1872).
Zij zette haar zangstudie in Wenen in 1871 voort dankzij een beurs via bemiddeling van Koning Willem III:
“Mejufvrouwen Meysenheim, Kiehl en Chastel, aan welke de koninklijke jaargelden verleend zijn en zich in het buitenland verder in de toonkunst te oefenen, zullen zich respectivelijk naar Weenen, Berlijn en Brussel begeven, om daar hare muzikale opvoeding te voltooien” (Bataviaasch Handelsblad; 10-8-1871)
Cornélie Meysenheim studeerde in Wenen bij de Duits-Joodse dirigent en componist Otto Dessoff en diens echtgenote. Tijdens haar studie daar werd zij in de zomer van 1872 door het Hoftheater van München – de huidige Bayerische Staatsoper – geëngageerd voor de rol van Marguerite in ‘Faust’ van Gounod:
“Volgens het pas verschenen nummer van Caecilia heeft de vroegere leerlinge der Kon. Muziekschool, thans pensionaire van Z.M. den Koning, mejufvrouw Meysenheim-Knipschaer, die haar studiën te Weenen, onder leiding van mevrouw en den heer Dessof, voortzet, haar vacantie gebruikt om haar krachten op ’t tooneel te beproeven, waartoe zij te München door den “Hoftheater Intendant”, den heer von Perfall, welwillend in de gelegenheid werd gesteld. Zij trad op in de opéra Faust als Grettchen. Eenigen tijd geleden reeds waren wij in de gelegenheid om gunstige beoordeelingen van haar optreding te lezen en bevoegde critici, die de zangeres vroeger, toen ze nog onder leiding van den heer Seiffert studeerde en haar thans hoorden, zijn verbaasd over de zooveel degelijker wijze van zingen en opvatting, dank ook de uitstekende lessen van den Italiaanschen onderwijzer Chiaramonte te Brussel” (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 17-9-1872)
Op 19 september 1872 stuurde Cornélie Meysenheim vanuit München een brief aan het Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage met enige correcties op het artikel van twee dagen eerder. De brief toont het nauwgezette karakter van de sopraan:
“München, den 19 sept. 1872. Geachte Heer Redacteur! In uw geëerd blad van jl. Dingsdag las ik omtrent mijn muziekale loopbaan eenige bijzonderheden, die niet geheel juist zijn.
Uw correspondent deed het daarin voorkomen als had niet de leiding van den heer Seiffert, doch die van den heer Chiaramonte mij een goede methode bezorgd.
Vooreerst moet ik UEd. doen opmerken, dat ik de lessen van den heer Chiaramonte genoot, vóórdat ik als leerling aan de muziekschool te ’s Hage werd aangenomen (uit uw geëerd blad zou men het tegenovergestelde meenen). Ten andere heeft, de heer Chiaramonte, wel verre van mijne stemmiddelen te verfraaijen, ze dermate geforceerd, dat ik op raad van den heer dr. François, te Brussel, mij gedurende een half jaar van alle muziekale studiën heb moeten onthouden, en te ’s Hage onder behandeling van den heer Ligtenberg moest komen.
Ben ik met succès in München opgetreden, zo dank ik het in de eerste plaats den heer Seiffert, want toen ik mij verleden jaar bij den heer Dessoff aanmeldde en voor hem zong, verklaarde deze dat mijne stem “volkommen ausgebildet” was en ik een “vorzüglichen Lehrer” gehad had. Met de opname dezer regelen zult u ten zeerste verpligten Uwe dw. D., Cornélie Meysenheym” (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 23-9-1872).
Cornélie Meysenheim zou tot 1880 aan de Hofopera van München verbonden blijven (Algemeen Handelsblad; 10-2-1885).
1875
Cornélie Meysenheim maakte haar Nederlandse operadebuut op 3 april 1875 als Marguerite in ‘Faust’ in de Rotterdamse Schouwburg onder leiding van Jean Pfläging (Het Vaderland; 1-4-1875).
Zij zong de rol van Marguerite in ‘Faust’ in november 1877 ook in Dresden:
“Onze landgenoote, mej. Meysenheim, is met groot succes in den Koninklijken Schouwburg te Dresden als Margarethe in Gounod’s ‘Faust’ opgetreden; zij werd herhaaldelijk toegejuicht en teruggeroepen” (Het Vaderland; 19-11-1877)
Tussendoor bleef zij zo nu en dan in Nederland optreden, zoals op 30 januari 1878 in het oratorium ‘Samson’ van Händel in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag onder leiding van haar oude leermeester August Seiffert (Het Vaderland; 28-1-1878).
In 1879 trouwde zij met de Duitser Heinrich Schübel (1852-1933), cellist in het orkest van Karlsruhe (Algemeen Handelsblad; 10-2-1885).
1880
Cornélie Meysenheim gaf eind augustus 1880 haar afscheidsoptreden in München als Marie in ‘La Fille du Régiment’ van Donizetti:
“Onze landgenoote, Mevr. Meysenheim, heeft eergisteren, na de opvoering van de ‘Regimentstochter’ in het koninklijk hofthéater te München, afscheid genomen van het publiek aldaar. Men bracht der kunstenares stormachtige ovaties” (Het Nieuws van den Dag; 2-9-1880)
Zij werd aansluitend verbonden aan de opera van Karlsruhe (Algemeen Handelsblad; 10-2-1885).
In oktober 1880 gaf zij een concert in Leipzig naast de Engelse pianist Charles Hallé:
“Onze landgenoote mevr. Schübel-Meysenheim, heeft zich met succes doen hooren op het jongste Gewandhaus-concert te Leipzig; zij zong een aria uit Handels ‘Josua’ en liederen van Dessoff en Wagner. Met haar trad de Londensche pianist Charles Hallé op” (Het Vaderland; 27-10-1880)
Op 21 januari 1881 gaf zij een concert in Felix Meritis te Amsterdam:
“Omtrent onze thans te Carlsruhe gevestigde landgenoote Cornelie Meysenheim behoeven wij voor het Haagsche publiek niet in bijzonderheden te treden; alle muziekliefhebbers kennen haar schoon geluid en keurige voordragt, weten dan ook dat zij dus een groot succes had; een aria uit Figaro en drie liederen, van Schumann, Schubert en Verhulst, had zij zich gekozen. Slechts één zaak betreurden wij: de sneeuw, die nu ook voor deze uitstekende landgenoote het auditorium bedierf” (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 21-1-1881)
“De solisten van den avond, mevrouw Schübel-Meysenheim van de opera te Carlsruhe en de heer Colyns van het Brusselsche conservatorium, zijn hier zeer goede bekenden. Mevrouw Schübel zong een weinig bekende, ingevoegde aria uit Mozarts ‘Figaro’s Hochzeit’ en drie liederen “Soldatenbraut” van Schumann, een Italiaansch lied in plaats van Schubert’s “Forele” – en het liedeke van “’t Looze molenarinnetje” van Verhulst, dat werd gebisseerd. Haar geluid is nog klankvoller en omvangrijker geworden en zy vond met haar voordrachten grooten bijval; voor ons had die voordracht toch iets gemaakts en vooral in het liedje van Verhuist hadden wy meer naïveteit gewenscht” (Het Vaderland; 24-1-1881)
Op 16 maart 1881 gaf zij een liederenavond in München met de wereldpremière van ‘Die drei Lieder’ van Richard Strauss: “Die Lilien glühn in Düften”, “Waldesgesang” en “O schneller mein Roß”. De componist had deze liederen opgedragen aan de Hofopernsängerin (Richard Strauss Quellen Verzeichnis/Michael Kennedy, Richard Strauss: Man, Musician, Enigma (Cambridge: Cambridge University Press, 1999), 23).
Op 3 september 1883 bracht Cornélie Meysenheim een zoon Heinrich ter wereld. Hij zou in Amerika trouwen met Laura Spering en uit dit huwelijk werd één kind geboren. Heinrich Schübel overleed in 1964 in de stad Grill, in de Amerikaanse staat Pennsylvania (www.ancestry.ca/genealogy/records/heinrich-meysenheim-schubel-24-1hkwtxt).
1885
Cornélie Meysenheim zong op 10 februari 1885 de titelrol in ‘Carmen’ in het Frans in de Park-Schouwburg met het Fransch operagezelschap:
“Mevrouw Meysenheim durfde echter het waagstuk te ondernemen, om de partij die zij misschien honderdmalen in het Duitsch heeft gezongen, voor een enkele maal in het Fransch weer te geven, een zeer moeilijke taak, maar waarvan zij zich met veel talent heeft gekweten. Slechts een enkele maal bemerkte men eenige aarzeling, en in de laatste acte liet haar geheugen, vermoedelijk ook een gevolg van den vreemden tekst, haar even in den steek. Mevr. Meysenheim, die als concertzangeres, ook hier ter stede meermalen is opgetreden en gunstige herinneringen heeft nagelaten, beschikt nog over schoone middelen, hoewel zij zich in het hooge register niet meer zoo gemakkelijk schijnt te bewegen. De hooge noot in de 2de acte mislukte en werd de tweede maal wijselijk weggelaten. Veel, ook het detoneeren op enkele oogenblikken, moet echter ook op rekening worden gesteld van de vreemde omgeving en de omstandigheid, dat zij de partij in eene haar ongewone taal voordroeg. Zij heeft eene goede methode, zingt met smaak en bezit de vereischte zeggingskracht terwijl zij blijken geeft hare rol tot in de kleinste nuances bestudeerd te hebben. Als actrice staat zij zeer hoog en kan men haar o.i. op eene lijn stellen met de beroemde Galli-Marié, door wie de titelrol in Carmen is gecreëerd. Ieder onderdeel kwam tot zijn recht, en in haar stil spel, trokken zoowel hare gestes als de flikkering van het welsprekend oog, meermalen de aandacht. Zij gaf geene coquette jonge dame te zien, zooals de rol door somm’gen wordt opgevat, maar het was werkelijk de diaboleuse vrouw, die schrijver en componist zich hebben gedacht. Hare opvatting is zeer realistisch, zonder dat tegen den goeden smaak wordt gezondigd. Alleen in de slotscène viel o.i. eenige overdrijving op te merken, aan welk euvel Selrack zich echter bij dat gedeelte eveneens schuldig maakte. Voorts verdient onze landgenoote een compliment over hare fraaie costumes. Ongetwijfeld zal zij bij eene volgende uitvoering, hetzij hier of in ‘s-Hage, nog grooter indruk maken. Ook de beste kunstenares toch moet eerst aan de geheel vreemde omgeving wennen, en mevr. Meijsenheim is eene van die zeldzame verschijningen, die spoedig de lieveling zal worden van het geheele auditorium” (Algemeen Handelsblad; 12-2-1885).
“toch hadden zeker niet velen vermoed dat Mevr. Meysenheim juist als actrice zoo veel talent bezit. Zoo ver ik mij kan herinneren, mag deze Carmen, want in die rol trad zij op, tot de beste gerekend worden, die wij hier te zien kregen, Mevrouw Galli-Marie niet uitgezonderd. De losheid en de uitdrukking van het spel in ’t algemeen, de juiste opvatting van het karakter dezer eigenaardige vrouwenfiguur verdienen grooten lof, en het komt mij alleszins natuurlijk voor, dat Mevr. Meysenheim bij dit eerste optreden reeds dadelijk de harten won van allen, die haar hoorden en zagen. Vooral het levendig gebaren-spel en de uitdrukking der gelaatstrekken troffen mij; trouwens zoowel de figuur als de gelaatstrekken leenen zich bijzonder goed voor de rol van Carmen. Het is niet mijn doel de uitvoering dezer partij in bijzonderheden te bespreken. Ik zou dan in allerlei kleinigheden moeten afdalen, zooals b.v. de blikken op Don José bij het eerste verschijnen van Carmen, de houding op het oogenblik dat zij zegt José te zullen beminnen, de pose in het begin van het Tweede bedrijf, de wijze waarop zij José tracht over te halen zich bij de rooverbende te voegen enz. enz. Neen, ik wensch in het algemeen er op te wijzen, dat Mevr. Meysenheim met groote intelligentie en met veel talent deze rol heeft bestudeerd en zich zoo zeer meester over haar spel toont, dat men haar voor eene werkelijke Carmen zou kunnen houden. Ik vind dan ook alleen woorden van lof, want de geringe tekortkomingen die men kan aanwijzen, moeten m.i. op rekening der uiterlijke omstandigheden gesteld worden. Wanneer men in eene geheel vreemde omgeving, in een vreemde taal, voor een vreemd publiek, en eigenlijk zonder voorbereiding, een partij als die van Carmen uitvoert, kan het geheugen wel eens een oogenblik tekort schieten, of kan de stem wel eens een oogenblik onwillig blijken. Het zou mij spijten indien de aankondiging van het affiche waarheid bevatte, en Mevrouw Meysenheim slechts deze éene voorstelling hier ter stede zou geven. Waarlijk onze muziekliefhebbers stellen het talent hunner begaafde landgenooten op hoogen prijs, en ik houd mij overtuigd, dat velen met groote belangstelling deze kunstenares ook in andere partijen zouden zien optreden. Het succes dat Mevrouw Meysenheim behaalde was zeer groot. Na elk bedrijf moest zij herhaalde malen ten tooneele verschijnen, om de warme toejuichingen der aanwezigen te ontvangen” (Het Nieuws van den Dag; 14-2-1885)
“Haar stem is niet groot, maar zeer aangenaam en vol van klank. Zoo Cornelie Meysenheim in de 2e acte een paar hooge noten moest schuldig blijven – Galli-Marié moest dat ook, maar wist dat handiger te bedekken – en in de ensemble-nummers van de 3e acte wat zwak was, aan den anderen kant zong zij sommige gedeelten van haar rol veel beter dan men dat hier meestal hoort, bijv. de Seguedille en de kaartscene. Ook in de slotscène met José was de zang zeer verdienstelijk. Een neiging tot rekken was hier en daar te bespeuren. De zaal was overvol en dat onze landgenoote hier vele vrienden telt bewees ook de bijval, die haar ten deel viel. Zij werd herhaaldelijk na elke acte teruggeroepen en ontving in de 1e acte een fraaien bouquet. Maandag treedt zij te Rotterdam op en keert dan naar Duitschland terug. Maar het is niet onmogelijk, dat men haar overeen paar maanden als Mignon zal terugzien” (Het Vaderland; 14-2-1885)
Cornélie Meysenheim herhaalde haar vertolking van Carmen nog op 16 februari 1885 in Rotterdam (Rotterdamsch Nieuwsblad; 18-2-1885).
Zij ruilde per 1 september 1885 Karlsruhe in voor een 10-jarig engagement aan opnieuw de Hofopera van München:
“Cornelie Meysenheim heeft, na 5 jaren te Karlsruhe aan de Opera te hebben gezongen, haar rentree te Munchen gedaan en wel in ‘Carmen’. Zij werd door het publiek warm ontvangen” (Het Vaderland; 11-9-1885)
Cornelie Meysenheim trad in het voorjaar van 1887 in Covent Garden te Londen op als Rosina in ‘Il Barbiere di Sivilgia’ van Rossini:
“De ‘Daily News’ acht haar voor Rosine minder geschikt en zegt dat zij in de dramatische aria “Bel raggio” (uit “Semiramis”?) beter thuis scheen. Door de repetities van ‘Leila’, werd het optreden van mej. Meysenheim zoo lang vertraagd, dat haar verlof om was en onze landgenoote na deze éene voorstelling weer naar Munchen moest terugkeeren” (Het Vaderland; 28-4-1887)
Cornélie Meysenheim gaf in het seizoen 1888/1889 gastvoorstellingen in operaproducties in Nederland. Zo zong zij op 3 oktober 1888 bij het Hollandsch Opera-Gezelschap van Johannes de Groot opnieuw Rosina in ‘Il Barbiere di Siviglia’ in de Parkschouwburg te Amsterdam naast Henri Albers in de titelrol en Johan Schmier als Basilio.*
Bij de Duitsche Opera van Rotterdam was zij op 13 en 16 maart 1889 te bewonderen in de titelrol van ‘Carmen’:
“Het optreden van mejuffrouw Cornelia Meysenheim als Carmen verschafte aan de operabezoekers een groot, zij het dan ook geen verheven genot. Het moet voor eene bekoorlijke vrouw met wat stem eene lichte taak zijn in deze rol bijval te vinden; de conventioneele opera-Carmen heeft dan ook bijna altijd succes. Doch mejuffrouw Meysenheim verheft zich boven de conventie der opera, omdat zij eene kunstenares is, eene even beteekenisvolle tooneelspeelster als voortreffelijke zangeres. Daarom heeft eerste akte de geestdrift van alle aanwezigen. Na mejuffrouw Meysenheim als Carmen te hebben bewonderd, is men geneigd de deugd te zoeken, waar Multatuli in gemoedelijke toegevendheid, haar een plaats aanwees. Een huisvader met tien kinderen zou voor zulk eene geraffineerde verleiding bezwijken en de veronderstelling is niet te gewaagd, dat niemand den jongen sergeant José hard is gevallen, toen hij om het bezit dezer hartstochtelijke en onweerstaanbare bacchante, het eenvoudige landmeisje ontrouw werd. Deze zegepraal over de aartsvaderlijke zedelijkheids-begrippen dankt mejuffrouw Meysenheim nóg meer dan aan hare voor de rol zeer geschikte persoonlijkheid, aan hare kunst, welke eene van gulden gehalte is. Voor zoover zich vermoeden laat – want de eigenaardige zangpartij van Carmen, vergunt der zangeres slechts bij uitzondering met hare stemmiddelen te woekeren” (Rotterdamsche Courant; 16-3-1889)
Op 20 maart 1889 zong zij bij de Duitsche Opera de rol van Marguerite in ‘Faust’ (Rotterdamsche Courant; 20-3-1889)
Daarnaast zong zij in het seizoen 1888/1889 bij de Hollandsch Opera-Gezelschap nog de titelrol in ‘Mignon’ van Ambroise Thomas naast Henri Albers als Lothario.*
1890
Cornélie Meysenheim maakte aan het begin van de zomer van 1890 haar debuut in Parijs met een concert in de Salle Pleyel:
“Genoemd blad schrijft: “Een artiste van groot talent.” Mevrouw Meysenheim heeft zich deze week voor het eerst te Parijs doen hooren in de zaal Pleyel. Zij heeft een enorm succes behaald in het air uit Semiramis van Rossini; het oordeelkundig publiek heeft haar voornamelijk toegejuicht na de Habanera uit Carmen, dat zy in alle opzichten prachtig gezongen heeft. Het werk van Bizet vond in haar een buitengewone vertolkster, die slechts met Galli Marié in haar besten tijd is te vergelijken. Mevrouw Meysenheim herinnert inderdaad aan deze zangeres door haar physiek en haar temperament; zij heeft echter een mezzo sopraan van meer omvang als deze en mag zich in het talent van een zangeres van den eersten rang verheugen” (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 4-7-1890)
Zij was intussen nog altijd verbonden aan de Münchner Hofoper en zong daar in opera’s als ‘Der Barbier von Bagdad’ van Peter Cornelius en ‘Fra Diavolo’ van Auber en ‘Bonsoir, Monsieur Pantalon!’ van Albert Grisar:
“In de Münchener bladen lezen we voortdurend veel goeds van onze landgenoote mevr. Meysenheim, die, zooals men weet, sedert lang aan de Opera aldaar is verbonden. Zoowel in Carmen, Der Barbier von Bagdad, Fra Diavolo en Bonsoir mr. Pantalon, als in de concertzaal wordt zij geroemd en als onderwijzeres heeft zij te München een goede reputatie” (Het Vaderland; 18-12-1890)
Op 4 november 1893 was zij terug in Nederland voor de titelrol in ‘Carmen’ bij de Nederlandsche Opera van Johannes de Groot. In de Parkschouwburg zong zij naast Désiré Pauwels als Don José en Jos Orelio als Escamillo.*
Cornélie Meysenheim zou op 30 december 1893 in München de rol van de Hexe in de eerste uitvoering van ‘Hänsel und Gretel’ van Engelbert Humperdinck onder leiding van Hermann Levi hebben gezongen. De wereldpremière had in München moeten plaatsvinden, maar diende te worden uitgesteld vanwege ziekte van één van de zangers. Derhalve vond de wereldpremière op 23 december 1893 in Weimar plaats onder leiding van Richard Strauss.
1895
Cornélie Meysenheim zong eind 1895 in vier producties bij de Nederlandsche Opera van Cornelis van der Linden. Zo was zij op 26 november 1895 te bewonderen in de titelrol van ‘Carmen’ (Algemeen Handelsblad; 29-11-1895).
Op 29 november 1895 vertolkte zij Rosina in ‘Il Barbiere di Siviglia’ in de Amsterdamse Stadsschouwburg naast opnieuw Johan Schmier als Basilio:
“Zelfs de gast, mej. Corn. Meysenheim slaagde er niet in, de partij van Rosine geheel naar den eisch weer te geven. Die partij eischt een licht aansprekend, buigzaam orgaan, dat als ’t ware speelt met de moeilijkheden der coloratuur. De stem van mej. Meysenheim is daarentegen groot en klankrijk als van een dramatische zangeres. Daarbij wist zij aan de verleidingszucht van een Carmen meer relief te geven dan aan de behaag van een Rosine. Mej. Meysenheim zong en sprak haar partij in haar moedertaal; dat zij voor haar eerste aria de oorspronkelijke Italiaansche taal gebruikte, zou ik liefst als een vergissing willen beschouwen” (Algemeen Handelsblad; 4-12-1895)
Op 10 december 1895 vertolkte zij Marie in ‘La Fille du Régiment’ in de Amsterdamse Stadsschouwburg:
“Naar wij vernemen, moet mej. Meysenheim de partij van Marie met groote virtuositeit gezongen hebben” (Algemeen Handelsblad; 13-12-1895)
Ten slotte trad zij op 28 december 1895 op als Rose Friquet in ‘Les Dragons de Villars’ van Aimé Maillart in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam:
“de rijk begaafde kunstenares weet aan elke figuur, die zij uitbeeldt het juiste karakter te geven. Haar Rose Friquet verschilde hemelsbreed van haar Carmen; ‘t was een meesterstukje van rustieke naieveteit en schalksheid. En daarbij zong zij uitstekend” (Algemeen Handelsblad; 9-1-1896)
Cornélie Meysenheim zong op 15 februari 1896 de sopraanpartij in ‘Die Jahreszeiten’ van Haydn bij de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst Afdeeling Hilversum (Het Nieuws van den Dag; 14-2-1896)
Zij vestigde zich vanaf april 1896 in de Marnixstraat 394b te Amsterdam als zanglerares (Algemeen Handelsblad; 8-4-1896).
Begin juli 1896 gaf zij samen met de tenor Jacques Urlus en de bas Johan Schmier een concert in Nijmegen (Het Nieuws van den Dag; 6-7-1896).
Voorts gaf zij op 18 en 19 juli 1896 met Johan Schmier nog concerten in Zandvoort. (Het Nieuws van den Dag; 24-7-1896).
Het waren waarschijnlijk de laatste optredens van Cornélie Meysenheim in Nederland. Zij was met de Engelse impresario James Henry Mapleson (‘Colonel Mapleson’) (1830-1901) een contract gesloten om als mezzosopraan op te treden in diens laatste seizoen in Amerika. De roemruchte impresario kon of wilde niet langer meer teren op zijn Londense successen en besloot nu op te treden als de enige directeur van zijn gezelschap The New Imperial Opera Company. Hij wilde uitvoeringen wilde geven van populaire Italiaanse opera’s in het operahuis Academy of Music van New York (Krehbiel – Chapters of Opera; New York, 1911, blz 270).
Op 29 september 1896 vertrok Cornélie Meysenheim vanuit het Engelse Southampton naar New York (SS New York Passenger List 29 September 1896|GG Archives).
Bij het gezelschap van Mapleson zong zij op 2 november 1896 in ‘La Traviata’ de rol van Annina naast de Roemeense sopraan Haricléa Darclée in de titelrol (New York Journal; 3-11-1896).
Op 13 november 1896 vertolkte Cornélie Meysenheim de rol van Bersi in de Amerikaanse première van ‘Andrea Chénier’ (1892) van Umberto Giordano. De Franse tenor Eugène Durot zong de titelrol en de Spaanse sopraan Carmen Bonaplata-Bau zong de rol van Maddalena (Krehbiel – Chapters of Opera; New York, 1911, blz 185).
Verder zong zij er onder andere nog Teresa in ‘La Sonnambula’ en Dame Marthe Schwertlein in ‘Faust’ (Opera in Philadelphia – Performance Chronology).
1900
Cornélie Meysenheim werd in 1904 geëngageerd als zanglerares aan de Metropolitan School of Opera (New-York Tribune; 28-10-1904).
Daar zou zij tot 1908 werkzaam zijn geweest en daarna gaf zij privé lessen.
1920
Cornelie Meysenheim zou volgens diverse bronnen op 31 december 1923 in Long Island, New York, zijn overleden.
*Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)