Carel Butter, bariton (1881 – 1937)
De Nederlandse bariton Carel Butter maakte zijn professionele operadebuut in 1906 aan de Hofoper Berlin. Hij zong zo’n 30 rollen niet alleen in Nederland, maar ook in Berlijn, Boedapest, Chicago, Wenen, Krakau, Londen, Moskou en St Petersburg. Butter had een korte carrière en beëindigde zijn loopbaan al voor zijn veertigste.
Carel Butter werd op 20 december 1881 in Amsterdam geboren. Hij studeerde zang in Amsterdam bij Fr. Morello en in Berlijn aan de Meisterschule für Kunstgesang van Cornélie van Zanten.
1905
Carel Butter debuteerde in 1906 hij aan de Hofoper Berlin – het huidige Staatsoper Unter den Linden – als Silvio in ‘Pagliacci’ van Leoncavallo naast Enrico Caruso als Canio. Butter zou tot 1910 aan de Hofoper verbonden blijven. Hij gebruikte als artiestennaam de achternaam van zijn moeder en noemde zich Carel von Hulst.
Hij debuteerde in Nederland in 1908 in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam in ‘Op Hoop van Zegen’ van Charles Grelinger. Datzelfde jaar zong hij bij de N.V. Nederlandsche Opera en Operette in het Rembrandttheater van Amsterdam de rol van Corneville in ‘Les Cloches de Corneville’ van Robert Planquette. Verder zong hij in dat seizoen bij dit gezelschap nog de rol van Valentin in ‘Faust’ van Gounod, Escamillo in ‘Carmen’ van Bizet, Alfio in ‘Cavalleria Rusticana’ van Mascagni, Tonio in ‘Pagliacci’, Athanael in ‘Thaïs’ van Massenet en Marcello in ‘La Bohème’ van Puccini.
Butter werkte in 1909 in Berlijn mee aan een integrale studio-opname van ‘Pagliacci’ in het Duits en zong er de rol van Silvio naast de Nederlandse bariton Cornelis Bronsgeest als Tonio.
1910
Carel Butter keerde in mei 1910 terug bij de N.V. Nederlandsche Opera en Operette voor de rol van Marcello in ‘La Bohème’. In dat jaar werkte hij voor het eerst mee aan de opname van een grammofoonplaat voor het label Anker: met Cato Engelen-Sewing zong hij het duet aan de oase uit ‘Thais’. Bij de N.V. Nederlandsche Opera en Operette zong hij in het seizoen 1910 / 1911 opnieuw de partijen van Athanael, Escamillo, Valentin, Tonio en Marcello en rollen van Luna in ‘Il Trovatore’ van Verdi, Herodes in ‘Hérodiade’ van Massenet, Petronius in ‘Quo Vadis?’ van Jean Nouguès, de titelrol in ‘Rigoletto’ van Verdi, Scarpia in ‘Tosca’ van Puccini en een rol in ‘Zaza’ van Leoncavallo.
Hij kreeg in 1911 na een gastoptreden als Valentin in ‘Faust’ een aanstelling voor zes jaar als eerste bariton aan de Wiener Hofoper, maar hij zou er maar slechts enkele maanden verblijven. De reden van het voortijdig beëindigen van dit engagement is niet bekend. In het seizoen 1911 / 1912 zong hij bij de N.V. Nederlandsche Opera en Operette nog de rol van Valentin.
Butter zong op 29 februari 1912 de rol van Ein Eremit in ‘Der Freischütz’ van Carl Maria von Weber in een productie van de Vereeniging tot Beoefening van Vocale en Dramatische Kunst Amsterdam onder leiding van Cateau Esser. Twee maanden later op 29 april 1912 zong hij bij de Nationale Opera de rol van jonkheer Jan van der Does in ‘Leiden Ontzet’ van Cornelis van der Linden.
Hij maakte in 1913 voor Edison plaatopnamen in het Duits van “Votre toast” uit ‘Carmen’ en “An jenem Tag” uit ‘Hans Heiling’ van Marschner. In dat jaar trad hij als gast op in Rusland (St Petersburg en Moskou) en in de Royal Opera House Covent Garden van Londen in de première van de opera ‘Joseph’ van Etienne Méhul.
Butter was in 1914 terug in Covent Garden voor de rollen Amfortas in ‘Parsifal’ en Telramund in ‘Lohengrin’ van Wagner.
1915
Carel Butter zong op 6 mei 1915 bij de Nieuwe Nederlandsche Opera van Anton Peers de rol van Pizarro in ‘Fidelio’ van Beethoven in een productie in de reeks “Duitsche Opera-Opvoeringen” onder leiding van Bernard Diamant. Twee dagen later zong hij in dezelfde reeks de titelrol in ‘Der fliegende Holländer’ van Wagner. In het seizoen 1915 / 1916 zong hij bij de Italiaansche Opera van Machiel de Hondt de rollen Escamillo, Amonasro in ‘Aida’ van Verdi en Scarpia.
Hij zong op 25 april 1917 bij het Opera-Ensemble van de Zangacademie “Cornelie van Zanten” de titelrol in de Nederlandse première ‘Falstaff’ van Verdi in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag. Cornelie van Zanten was na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 naar Nederland teruggekeerd in en woonde in Den Haag, waar ze actief bleef als zangpedagoge. In 1917 maakte Butter meerdere plaatopnamen voor het label Columbia: “Vision fugitive” uit ‘Hérodiade’, “Si per ciel” uit ‘Otello’ van Verdi met Louis Goldsteen als Otello, het lied ‘Van een koningsvrouwe’ op. 5 van Arnold Spoel en de liedjes “Ferme jongens, stoere knapen”, “O Dennenboom”, “Eere zij God”, “Stille Nacht” en “O schitt’rende kleuren van Nederlands vlag”.
Butter zong op 30 juli 1918 de rol van Siméon in ‘L’Enfant Prodique’ van Debussy bij de Franse Opera van Sam Schuijer in et Kurhaus van Scheveningen.
In het seizoen 1918 / 1919 zong hij bij De Nederlandsche Opera van Gerhardus Koopman de rollen van Scarpia en Rigoletto.
In 1919 richtte hij samen met dirigent Henk van den Berg het Residentie Opera-Vereeniging op en zong in het seizoen 1919 / 1920 met het gezelschap de titelrol in ‘Falstaff’, Wotan in ‘Die Walküre’ en Renato in ‘Un Ballo in Maschera’ van Verdi in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag. Dit waren de laatste optredens van Butter in Nederland. Daarna verhuisde hij naar San Francisco en werd zangpedagoog. Carel Butter overleed in San Francisco op 30 april 1937.
Bronvermelding:
1. Averkamp – De Zangkunst en Hare Sterren (’s Gravenhage: J. Philip Kruseman, 1928)
2. Bottenheim – De Opera in Nederland (Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon N.V., 1946)
3. Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)