In de serie ‘Nederlandse premières’ worden de eerste opvoeringen van opera’s in Nederland belicht. In deel 24: ‘Pelléas et Mélisande’ van Claude Debussy (1862-1918).
De Nederlandse première van de opera ‘Pelléas et Mélisande’ van Claude Debussy (1862-1918) was op 27 april 1918 in de Koninklijke Schouwburg van ’s-Gravenhage. Het gezelschap Opéra Royal Français de La Haye speelde de première voor een niet uitverkochte zaal en de Nederlandse muziekwereld liet het vreemd genoeg afweten tijdens deze première. De recensies waren streng.
“Zooals ik in den aanvang zeide, er was voor deze première slechts een matige belangstelling, de schouwburg was lang niet uitverkocht en onze Nederlandsche musici schitterden op een enkele uitzondering na door afwezigheid. Vele Haagsche bezoekers hadden bovendien nog de onhebbelijkheid om tijdens de orkestrale tusschenspelen die de tafereelen verbinden en van essentieel belang zijn, luidruchtig te gaan babbelen; dit was zeer ergerlijk, ook omdat de regie haar uiterste best had gedaan om de decorwisseling zoo snel mogelijk en met weinig geraas te doen geschieden” (Algemeen Handelsblad; 29-4-1918)
“De regie en décors verdienen een pluimpje. Eenige kleinigheden: de draden waar de duiven aan spartelen leken in het licht wel telefoondraden! De schaduwen vielen soms verkeerd. De décor-wisselingen liepen prachtig vlot van stapel” (De Maasbode; 29-4-1918)
“Wat mij bepaald gehinderd heeft waren de decors; bij kunst van zoo intiem subtiel karakter waaraan alle grove banale effecten vreemd zijn, behooren zeker geen quasi-realistische bomen, monsterachtiggeverfde kasteelen, lompe torens enz. Enkele tooneelen kon men accepteeren, de burchtzaal b.v. met de koele, grijze wanden had wel stemming maar de openluchtdecors waren allen even leelijk. Het is jammer want welk een schitterende opgave is „Pelléas” voor een decorateur met gevoel voor de illusie van lijn en kleur” (Algemeen Handelsblad; 29-4-1918)
De Belgische sopraan Emma Luart (1892-1968) schitterde in de partij van Mélisande, die haar glansrol zou worden. Zij had haar professionele operadebuut gemaakt bij de voorloper van het gezelschap – het Théâtre Royal de La Haye – op 4 oktober 1915 in de titelrol van ‘Thaïs’ van Massenet en zou tot 1929 in tientallen producties in Nederland optreden. Tussendoor was zij verbonden aan onder andere De Munt van Brussel en de Opéra-Comique van Parijs.
“Emma Luart was een karakterjuiste Mélisande frêle et fragile. Met haar voortreffelijke sternkwaliteiten heeft zij een enkele maal werkelijke ontroering geschonken. Haar spel was het meest af” (De Maasbode; 29-4-1918)
“De Mélisande van Emma Luart voldeed aan hooge eischen. Deze vrouw bewees weer welk een voortreffelijke intelligente artiste zij is; zij had zeer fijne teedere intonaties en een mooie decoratieve plastiek” (Algemeen Handelsblad; 29-4-1918)
De Belgische bariton Léopold Roosen (1879-1965) – de directeur van het gezelschap – zong de rol van Pelléas. Hij had op 9 november 1907 zijn debuut in Nederland gemaakt als de Comte de Nevers in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer. In 1914 richtte hij het Théâtre Royal de La Haye op, dat twee seizoenen later overging in het Opéra Royal Français de La Haye en in 1918 nog een poging deed met de Royal Opéra Français. Het laatste optreden van Rossen in Nederland was in 1924 met de titelrol van ‘Rigoletto’.
“Roosen gaf een vocaal heerlijke Pelléas. Een weinig minder terughoudendheid in de voornaamste scènes is met het karakter van Pelléas wel overeen te brengen” (De Maasbode; 29-4-1918)
“De Pelléas van Roosen was aannemelijk maar voortdurend iets te rhetorisch, de rol met haar lyrisch karakter kan ook beter door een tenor worden vervuld” (Algemeen Handelsblad; 29-4-1918)
De Belgische bariton Marcel Danlée was Pelléas’ broer Golaud. Hij had in het seizoen 1915/1916 zijn debuut gemaakt bij het gezelschap en zou in Nederland tot 1920 blijven zingen in rollen als Escamillo in ‘Carmen’, Albert in ‘Wether’, Lescaut in ‘Manon’, Fédéric in ‘Lakmé’, Dagon in ‘Samson et Dalila’, Vitellius in ‘Hérodiade’, en Valentin in ‘Faust’.
“Marcel Danlée speelde Golaud. Vaak moest hij nog naar den dirigent zien. Zijn grime en voorkomen waren toch werkelijk te oud. In de allereerste scène is er sprake van het vergrijzen der haren „aan de slapen”. Hij was reeds geheel grijs en oud […] Tegenover zijn broeder Pelléas leek hij zijn vader. Zijn zang was goed; zijn karakter-uitbeelding te ruw, te onsympathiek hartstochtelijk. In het begin is Goland zenuwachtig en twijfelend, doch nog steeds vertrouwend, goed-meenend” (De Maasbode; 29-4-1918)
“Danlée als Goulaud was mij te lomp en zwaar in zijn bewegingen, als zanger had hij sterke oogenblikken maar ook momenten, dat hij worstelde tegen den recitatievischen sang van Debussy” (Algemeen Handelsblad; 29-4-1918)
Ook de mezzosopraan Lucia Nordi was een vaste zangeres van de Fransche Opera en vertolkte hier de rol van moeder Geneviève, de moeder van Pelléas en Golaud. Zij had op 30 september 1916 haar Nederlandse debuut gemaakt bij de Opéra Royal Français de La Haye met de titelrol van ‘Carmen en zou er in anderhalf jaar rollen zingen als Mignon, Santuzza, Dalila, Charlotte, Hérodiade, Gertrude, Musetta en Léonore in ‘La Favorite’. Deze ‘Pelléas et Mélisande’ was één van haar laatste optredens bij het gezelschap.
“Onwaarschijnlijk was daardoor het jeugdige voorkomen van zijn moeder Geneviève (Lucia Nordi), die haar kleine rol goed vervulde” (De Maasbode; 29-4-1918)
“Lucia Nordi zong de kleien partij Geneviève expressief” (Algemeen Handelsblad; 29-4-1918)
De bas Léopold Dukers was koning Arkel, de oude en bijna blinde koning van Allemonde en grootvader van Golaud en Pelléas. Hij maakte zijn Nederlandse debuut in de eerste productie van het Théâtre Royal de La Haye op 15 oktober 1914 in ‘Les Huguenots’ en ook hij zou de Fransche Opera in tientallen producties trouw blijven tot in het laatste seizoen 1918/1919.
“Dukers was een eerbiedwaardige oude koning Arkel. Denkelijk zal zijn spel ook wel bij een herhaling winnen” (De Maasbode; 29-4-1918)
“ook Dukers als Arkel zong goed, doch had zich te traditioneel en Sinterklaasachtig gegrimeerd” (Algemeen Handelsblad; 29-4-1918)
De sopraan Ida Denève was Yniold, de jonge zoon van Golaud. Zij was ook een vaste kracht van het gezelschap waar zij op 30 september 1916 haar Nederlandse debuut maakte als Frasquita in ‘Carmen’ en bleef tot de ontbinding van de Royal Opéra Français in 1918 in Nederland rollen zingen als Siebel in ‘Faust’, Sophie in ‘Werther’, Lola in ‘Cavalleria Rusticana’ en Philine in ‘Mignon’.
“Mlle Denève is vrij groot voor ,,le petit Yniold”. Stem en actie waren goed” (De Maasbode; 29-4-1918)
“Madelle Denève deed met haar kleine heldere stem haar best doch kon als het kind Yniold toch geen kinderlijke illusie geven en daarom wellicht heeft men de korte scène waarin zij alleen moest optreden maar weggelaten; dit was de eenige coupure” (Algemeen Handelsblad; 29-4-1918)
De bas Arthur Bellet was de Docteur. Hij maakte pas in 1917 zijn debuut bij de Opéra Royal Français de La Haye en zong er tot het einde in met name kleinere rollen.
“De kleine rol van dokter werd door M. Bellet bevredigend gespeeld” (De Maasbode; 29-4-1918)
De muzikale leiding was in handen van de Franse dirigent Jules Deveux. Hij was vanaf het eerste moment de vaste dirigent van de Fransche Opera en deze ‘Pelléas et Mélisande’ was één van zijn laatste optredens bij het gezelschap.
“Het orkest last not least: subliem, ongehoord. Dat is de goede richting! De bloemstukken, waarmee Jules Deveux, de dirigent, werd vereerd, waren met eere verdiend. Bravo voor het orkest. Het applaus eerst matig, werd later warmer. Veel bloemstukken” (De Maasbode; 29-4-1918)
“Het orkest speelde boven verwachting goed en de dirigent Deveux heeft met één slag goedgemaakt, wat hij van zijn reputatie in vele matte of middelmatige voorstellingen had verloren. Ik herkende het orkest der Fransche Opera niet in zooveel subtiele schoonheid, in zooveel verfijning van klanke en kleur. Dat er niets aan ontbrak, dat alle finesses verzorgd waren, en dat altijd de juiste verhouding met den zang werd getroffen, kan natuurlijk biet gezegd worden, maar Deveux heeft in ieder geval iets zeer moois bereikt” (Algemeen Handelsblad; 29-4-1918)