18-05-2017

Op 18 mei 1967 overleed de Nederlandse alt Jacoba Repelaer van Driel op 82-jarige leeftijd te Driebergen.

Jacoba Repelaer van Driel werd op 12 september 1884 als Jacoba Govertha Hendrika Repelaer van Driel te Nijmegen geboren (Arnhemsche Courant; 13-9-1884). Repelaer van Driel is een Nederlands geslacht waarvan leden sinds 1814 tot de Nederlandse adel behoren. Haar vader heette Ocker Jan Adriaan Repelaer van Driel (1849-1920) en haar moeder was Susanna Ewoudina Constantia van Tets (1856-1939). Jacoba Repelaer van Driel had nog vier zussen en twee broers. Rond 1888 verhuisde de familie naar Den Haag.

1900
Freule Jacoba Repelaer van Driel had zangles aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag bij Marie Bol, die daar gedurende dertig jaren docente solozang was (Het Vaderland; 4-9-1934).

1905
In de pers wordt voor het eerst van de 23-jarige alt Jacoba Repelaer van Driel melding gemaakt aangaande een concert in de Groote Kerk van Den Haag op 5 november 1907:

“Jonkvr. Repelaer van Driel verraste ons door haar zeldzaam mooi geluid en prachtig timbre, echt contra-alt. De stem is van „premier ordre” doch zal danig gecultiveerd moeten worden. De borsttonen zijn merkwaardig, doch vallen uit het kader in verbinding met de andere registers, de tegenstelling is te groot. De vocalisatie is zeer ongelijk, vooral de ee en ij zijn niet mooi van kleur. De uitspraak of articulatie is niet duidelijk genoeg. De aria; Buss’ und Reu’ uit de Matthaus Passion van Bach, was wel wat machtig voor haar. Beter Händel’s Largo, hoewel het Recitatief beslist te vlug van tempo was en de aria breeder van stijl had kunnen zijn. De twee liederen van C. van Rennes pasten beter in haar kunnen, vooral in no. 2 bij ,,’k Heb gezondigd, ik beklage ‘t. Help mij God! Vergeef mij.” was ook de voordracht wijdingsvoller en de zuiverheid die nogal te wenschen overliet in Bach en Händel, was hier volkomen in stemming. Niettegenstaande deze tekortkomingen verschafte haar prachtvolle stem genotrijke momenten” (De Maasbode; 7-11-1907)

Daarna studeerde Jacoba Repelaer van Driel in Berlijn aan het Hochschule der Künste bij de bekende docente Clara Klatte.

1910
Jacoba Repelaer van Driel gaf vooral liederenrecitals en zong met name in solisten- en kerkconcerten en oratoria.

Zo gaf zij op 17 januari 1911 een recital in de Kleine Zaal van het Concertgebouw te Amsterdam samen met de sopraan Hilly Tibo en pianiste Helena van Lunteren-Hansen:

“De altzangeres is in ’t onwaardeerbaar bezit van rijke, prachtige stemmiddelen, en heeft, door sterke zelfbeheersching, het gebruik daarvan volkomen in haar macht. Spoedig na den inzet van Verdi’s Recordare luidden haar klank-timbre en wijze van zingen het oor en de sympathie der vele naar dit concert opgekomenen” (Algemeen Handelsblad; 18-1-1911)

Op 15 november 1911 trad zij op in het Paleis voor Volksvlijt tijdens een liederen- en duettenavond met opnieuw de sopraan Hilly Tibo en aan de vleugel Anton B.H. Verhey. Hier zongen zij liederen van Schubert, Brahms, Grieg, Wolff en Richard Strauss en duetten van Marcello, Schumann, Dvořák en Hermann (Het Nieuws van den Dag; 11-11-1911).

Het programma werd eind november 1911 door het damesduo tevens uitgevoerd in Berlijn (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 27-11-1911).

In 1913 zong Jacoba Repelaer van Driel van de componiste Jeanne Beyerman-Walraven de liederen ‘Nachtstilte’ en ‘Geluk’ voor alt en orkest op teksten van P.C. Boutens met het Concertgebouworkest onder leiding van Cornelis Dopper:

“freule Repelaer-van Driel’s geluid bezit goede eigenschappen genoeg, om genot te schenken. En moge haar wijze van zingen lang niet voorbeeldig zijn en een van haar nummers, de twee liederen, maar weinig waarde hebben, niettegenstaande hun aanstellerig maaksel, deze tekorten waren niet van dien aard, dat zij den algemeenen indruk van haar optreden een euvelen deden zijn” (De Maasbode; 29-11-1913)

Op 20 november 1914 was Jacoba Repelaer van Driel één van de 17 solisten die meewerkten aan een opvoering van ‘Gijsbrecht van Amstel’ van Vondel met muziek van Alphonse Diepenbrock (Algemeen Handelsblad; 14-11-1914).

1915
Jacoba Repelaer van Driel trad vooral op in het Concertgebouw van Amsterdam en schouwburgen door heel Nederland. Vaak werkte zij mee aan uitvoeringen van de ‘Matthäus Passion’ van Bach en ‘Die Jahreszeiten’ van Haydn.

Tijdens een liederenavond te Utrecht eind december 1917 zong zij liederen van Moessorgsky in Nederlandse vertaling:

“En thans heeft Jacoba Repelaer van Driel ook getoond, dat er voor Nederlandsche zangeressen en zangers slechts keuze is tusschen den oorspronkelijken tekst en een bewerking van eigen taal” (Leeuwarder Courant; 24-12-1917)

Op 7 december 1919 was zij één van de solistes in de Tweede Symfonie van Mahler in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen te Den Haag (De Maasbode; 4-12-1919).

1920
Jacoba Repelaer van Driel zong in november 1920 de altpartij in ‘Missa Solemnis’ van Beethoven in Hannover en de ‘Alt-Rhapsodie’ van Brahms in Oldenburg (Het Vaderland; 26-11-1920).

Jacoba Repelaer van Driel werd in de herfst van 1923 benoemd tot lerares solozang aan het Muzieklyceum te Amsterdam (De Maasbode; 24-10-1923).

Als liederenzangeres was zij bekend om haar programma’s, waarbij zij ook de Nederlandse én vrouwelijke componisten niet vergat. Zo droeg Bernard Zweers zijn lied ‘De Merel’ op aan Jacoba Repelaer van Driel en voerde zij dit lied voor het op 27 oktober 1923 uit in Diligentia te Den Haag met Anton B.H. Verhey aan de piano (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 28-10-1923).

De componiste Rosy Wertheim droeg haar ‘Zwei Lieder’ (“Die Insel der Vergessenheit” en “Er rauscht und rauscht”) op aan Jacoba Repelaer van Driel en zij voerde de liederen voor het eerst in januari 1924 uit in het Muzieklyceum van Amsterdam (Algemeen Handelsblad; 16-1-1924).

1925
Jacoba Repelaer van Driel sprak op 27 maart 1925 in het kader van de jaarvergadering van de Nederlandsche Unie voor Vrouwenbelangen in Hotel De Witte Brug te ‘s-Gravenhage over “De Vrouw in de Muziek”:

“Ze schetste deze als componiste, als uitvoerende kunstenares en als leerares” (Algemeen Handelsblad; 28-3-1925)

Op 2 maart 1926 werkte zij mee aan een uitvoering van het oratorium ‘Joshua’ van Händel in Musis Sacrum te Arnhem:

“Jacoba Repelaer van Driel heeft met haar warm en nobel getimbreerde stem aan de partij van Othniël een zeer intelligent-muzikaal reliëf gegeven. Een reliëf van muzikale kleur, beschaafd en beheerscht temperament, van nobel sentiment” (Arnhemsche Courant; 3-3-1926)

In mei en juni 1926 maakte Jacoba Repelaer van Driel met het Nederlandsch Trio een tournee door Spanje:

“aanvangende te Pontevedra (Galicië) gaven op 3 Mei te Madrid een concert” (De Maasbode; 5-5-1926)

Op 17 december 1926 werkte zij mee aan een uitvoering van ‘Weihnachtsoratorium’ van Bach onder leiding van Jan Brandts Buijs in de Nieuwe Concertzaal van Musis Sacrum te Arnhem:

“Jacoba Repelaer van Driel heeft in de omvangrijke altpartij haar sterke muzikale qualiteiten gedemonstreerd. Haar voordracht was gedistingeerd en mooi van kleur; de stem kan van expressie nog modulatiever wezen, maar treft bijna steeds door een innerlijke bewogenheid, die boeit” (Arnhemsche Courant; 18-12-1926)

Op 25 februari 1927 werkte zij in Hotel Hamdorff te Laren mee aan een uitvoering van drie ‘Biblische Szenen’ van Heinrich Schütz, het ‘Stabat Mater’ van Pergolesi en een Mis van Mozart (Algemeen Handelsblad; 24-2-1927).

Jacoba Repelaer van Driel was door de Bach Verein te Dresden uitgenodigd op 25 en 26 november 1927 de altpartij in de ‘Hohe Messe’ van Bach te zingen onder leiding van Otto Richter (Het Vaderland; 5-8-1927).

Op 25 april 1928 werkte zij in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen mee aan een uitvoering van de ‘Vesperae Solennes de Confessore’ van Mozart en het ‘Magnificat’ van Bach:

“Als solisten werkten mede mevr. Noordewier-Reddingius, mej. Ans van Weerelt, die een warm getimbreerden en fraai gebruikt en sopraan bezit; Jacoba Repelaer van Driel. Louis van Tulder en Max Kloos, allen gaven in hun karakter zeer schoone bijdragen” (Algemeen Handelsblad; 26-4-1928)

1935
Het laatste optreden van Jacoba Repelaer van Driel als zangeres, waarvan in de pers melding wordt gemaakt, was op 15 maart 1939 tijdens een Albert Verwey-avond in de aula van het stedelijk gymnasium te Leiden:

“Jacoba Repelaer van Driel zong een aantal Verwey-liederen, gecomponeerd door den Weenschen componist Hugo Kauder, waarbij de zangeres zichzelf aan de piano begeleidde” (Algemeen Handelsblad; 16-3-1939)

Jacoba Repelaer van Driel overleed op 18 mei 1967 te Driebergen. Op 22 mei 1967 vond de crematie op verzoek van de overledene in stilte plaats (Het Vrije Volk; 22-5-1967).