Jacques Urlus, tenor (1867 – 1935)

De Nederlandse heldentenor Jacques Urlus beleefde een indrukwekkende operacarrière, die ruim veertig jaar duurde. In totaal vertolkte hij 67 verschillende rollen, die hij elk in zowel Duits, Nederlands als de oorspronkelijke taal kon zingen. Daarnaast maakte Urlus furore als concertzanger. Overal ter wereld – in steden als Amsterdam, Brussel, Londen, New York, Parijs, Wenen, Praag, Stockholm, Kopenhagen en Barcelona – werkte hij met topdirigenten als Arturo Toscanini, Erich Kleiber, Willem Mengelberg, Bruno Walter, Sir Thomas Beecham en Richard Strauss.

1867

Jacques Urlus wordt op 9 januari 1867 geboren in het dorpje Hergenrath, in de buurt van de Duitse plaats Aken. Zijn Nederlandse ouders verhuizen met het gezin op 21 september 1868 naar Tilburg, waar Jacques samen met zijn acht broertjes en zusjes opgroeit. Hij zingt in het schoolkoor, in het kerkkoor en met zijn vader thuis. Zijn eerste muzieklessen ontvangt hij van Smarius, de onderdirecteur van de Korvelsche Harmonie in Tilburg en het duurt niet lang voor hij lid wordt van de Korvelsche Zangvereniging. Als Jacques zestien is, verhuist het gezin Urlus naar Utrecht. Daar sluit Jacques zich aan bij verschillende koren en zangverenigingen en geeft hij concerten waarbij hij de solistenrol op zich neemt.

1893

Jacques Urlus trouwt op 7 juni 1893 met Hendrica Johanna Jacobs. Zij krijgen vier zoons en een dochter (Maria). Urlus mag begin 1894 voorzingen bij Cornelis van der Linden, operadirecteur in Amsterdam, die hem na zijn auditie een contract aanbiedt bij de Nederlandsche Opera. De grotendeels ongeschoolde tenor neemt zangles bij Hugo Nolthenius in Driebergen. Na drie maanden verhuist Urlus – met zijn vrouw Hendrika Jacobs en hun eerste kind – naar Amsterdam, waar hij zijn lessen voortzet bij Anton Averkamp. Later krijgt hij in Den Haag nog dramatische scholing van de muziekpedagoge Cornélie van Zanten. Op eigen houtje schaaft hij – in de Universiteitsbibliotheek en het Rijksmuseum – zijn algemene ontwikkeling bij ter voorbereiding op zijn toekomstige werkkring. Op 23 oktober 1894 maakt Urlus dan in de Stadsschouwburg van Amsterdam zijn debuut bij de Nederlandsche Opera als Beppo in Ruggiero Leoncavallo’s ‘Pagliacci’ (‘Paljas’) naast Désiré Pauwels als Canio, Clémence Dirckx-Van De Weghe als Nedda en Joseph Orelio als Tonio.

1895

Zijn Wagnerdebuut maakt Urlus al op 8 januari 1895 bij de Nederlandsche Opera in ‘Der fliegende Holländer’ als de stuurman van Daland. Op 16 april 1885 zingt hij zijn eerste grote rol bij de Nederlandsche Opera als Florestan in ‘Fidelio’ van Beethoven naast Orelio als Pizarro.

Wegens ziekte van Désiré Pauwels krijgt Jacques Urlus – als zijn vervanger – op 11 januari 1896 bij de Nederlandsche Opera opeens de kans de titelrol in ‘Tannhäuser’ van Richard Wagner te vertolken. Op 23 februari 1896 maakt hij nog zijn roldebuut als Max in ‘Der Freischütz’ (‘Het proefschot’) van Carl Maria von Weber naast Cato Engelen-Sewing als Agathe. Op 1 september 1896 maakt hij zijn debuut in de titelrol van ‘Lohengrin’ naast Joseph Orelio als Telramund en Cato Engelen-Sewing als Elsa en op 8 december 1896 nog zijn roldebuut als Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’ (‘Siciliaansche boereneer’) van Mascagni.

Op 13 maart 1897 maakt Urlus zijn roldebuut als Manrico in ‘Il Trovatore’ (‘De troubadour’) van Verdi bij de Nederlandsche Opera in de Amsterdamse Parkschouwburg en op 13 april 1897 maakte hij bij het gezelschap in de Amsterdamse Stadsschouwburg zijn roldebuut als Siegmund in ‘Die Walküre’ naast Joseph Orelio als Wotan en Cato Engelen-Sewing als Sieglinde.

Op 13 maart 1898 maakt hij zijn roldebuut als Eleazar in ‘La Juive’ (‘De Jodin’) van Halévy bij de Nederlandsche Opera. In 1898 wordt hij ook uitgenodigd naar Bayreuth om zijn Wagnerrollen in het Duits in te studeren. Na een aantal misverstanden met onder anderen Cosima Wagner qua afspraken verlaat Urlus zonder contract Bayreuth. Op 30 september 1898 maakt hij bij de Nederlandsche Opera zijn roldebuut als Don José in ‘Carmen’ van Bizet en op 5 december 1898 maakt hij zijn Duitse debuut in Hannover als Lohengrin met Cato Engelen-Sewing als Elsa.

Bij de Nederlandsche Opera maakt hij in 1899 op 3 maart zijn roldebuut als Radames in ‘Aida’ van Verdi en op 26 maart zijn roldebuut in de titelrol van ‘Rienzi’ van Wagner. Op 1 september 1899 zingt Urlus de rol van Assad in ‘Die Königin von Saba’ (‘De koningin van Saba’) van Goldmark naast de Salomon van Joseph Orelio en de zus van Urlus, Truus Blom-Urlus, zingt de rol van Astaroth.

1900

Jacques Urlus tekent bij de Opera van Leipzig een contract voor vier jaar en maakt er op 11 april zijn debuut in de titelrol van ‘Lohengrin’. Terug in Nederland debuteert hij op 16 april 1900 met het Concertgebouworkest en zingt hij op 5 mei 1900 bij de Nederlandsche Opera in de wereldpremière van de opera ‘Helga’ van Karel Philip Mönch. Het gezin Urlus-Jacobs verhuist op 30 juni 1900 naar Leipzig, waar hij tot 1914 aan de opera verbonden zou blijven.

Urlus zingt in 1901 slechts twee maal bij de Nederlandsche Opera, in de titelrollen van de Wagner-opera’s ‘Tannhäuser’ en ‘Lohengrin’.

In 1902 zingt Urlus bij de Nederlandsche Opera slechts Lohengrin in september. Op 20 december 1902 geeft de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst een integrale uitvoering van ‘Parsifal’ in Amsterdam met Urlus in de titelrol, die als represailles daarna bijna tien jaar lang niet in Bayreuth mag zingen.

In 1903 maakt Urlus zijn 25 eerste plaatopnamen. In totaal zou hij zo’n 150 platen opnemen. De opnamen uit 1903 zijn allemaal met pianobegeleiding en gezongen in het Nederlands. Hieronder zijn vier duetten met de Cato Engelen-Sewing uit ‘Carmen’, ‘Les Huguenots’, ‘Lohengrin’ en ‘Faust’.

1905

In 1906 zingt Urlus in ‘Fidelio’ van Beethoven bij de Opera-Vereeniging van Jacques Cioni naast Orelio als Pizzarro.

In 1907 zingt hij in Nederland in ‘Die Walküre’, ‘Siegfried’ en ‘Götterdämmerung’ tijdens gastvoorstellingen van de Städtisches Theater Elberfeld in het kader van de Rotterdamse meifeesten en in september bij de Opera-Vereeniging de rol van Herodes in de Nederlandse première van ‘Salome’ van Richard Strauss. Voor “His Master’s Voice” maakt hij tussen 1907 en 1912 in Leipzig en Berlijn voor het label Gramophone met orkest 19 plaatopnamen van diverse operafragmenten in het Duits, waaronder zes duetten met Melanie Kurt uit ‘Aida’ en ‘Die Walküre’ en twee trio’s met Melanie Kurt en Paul Knüpfer uit ‘Fidelio’ en ‘Faust’.

In 1908 zingt Urlus in Nederland in ‘Die Walküre’, ‘Siegfried’, ‘Götterdämmerung’ en ‘Tristan und Isolde’ tijdens gastvoorstellingen van het Stadttheater Barmen in het kader van de Rotterdamse meifeesten en bij de Noord-Nederlandsche Opera ‘Tannhäuser’ en ‘Lohengrin’.

Bij de Noord-Nederlandsche Opera zingt hij in 1909 ‘Tiefland’. Verder in hij te horen in ‘Tristan und Isolde’ als gastvoorstelling van het Stadttheater Barmen in Nederland, in ‘Tannhäuser’, ‘Lohengrin’ en ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ als gastvoorstellingen van de Städtisches Theater Elberfeld in het kader van de Rotterdamse meifeesten en in december in ‘Siegfried’ opnieuw als gastvoorstelling van de Städtisches Theater Elberfeld. Ook maakt hij in 1909 zijn debuut in München als Tristan. In 1909 en 1910 neemt hij voor Pathé in Berlijn met orkest 14 platen op met operafragmenten in het Duits, waaronder twee duetten met Thila Plaichinger.

1910

Urlus debuteert op 21 februari 1910 in het Royal Opera House Covent Garden van Londen als Tristan onder leiding van Bruno Walter. In oktober 1910 zingt hij in Nederland bij de Duitsche Opera van Henri Maal de titelrol in ‘Siegfried’. Hij keert in november terug naar Covent Garden voor ‘Tristan und Isolde’ en ‘Tannhäuser’ onder leiding van Sir Thomas Beecham. In de ‘Tannhäuser’ zingt Urlus in het Duits, de Venus in het Frans, en het koor en andere solisten in het Engels. Urlus, die tot dan alleen maar de Dresden versie van ‘Tannhäuser’ had gezongen, merkt in de eerste akte, dat de Parijse versie wordt gespeeld. Op het moment dat Urlus hapert, maakt het orkest een groot tremolo en keert Urlus zijn rug naar het publiek. Na een tijdje draait hij zich om en zingt “Mein Heil ruht in Maria” en vanaf daar zijn de twee versies weer identiek. De critici schrijven geen woord over het voorval in de kranten. Beecham noemt de vertolking Tristan en Isolde door Urlus en Felia Litvinne in zijn autobiografie ‘A Migled Chime’ “the most vocal rendering since Jean de Reszke”.

In de zomer van 1911 debuteert Urlus bij de Festspiele van Bayreuth in de rol van Siegmund. Pas op 26 oktober 1911 zingt hij voor het eerst bij de Nederlandse Wagnervereeniging als Tristan. Verder zingt hij in november nog de rol van Herodes in ‘Salome’ in een productie in het kader van het Richard Strauss-feest in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag. Vanaf 1911 treedt hij ook veelvuldig op in het Théâtre Royal de la Monnaie in Brussel.

Urlus maakt in 1912 een concertreis naar Boston en New York. Op 12 februari 1912 geeft hij met Tristan zijn Amerikaanse debuut in Boston naast de Isolde van Johanna Gadski, die inviel voor Lilian Nordica. Urlus is nu 45 en in de bloei van zijn zangcarrière. Hij blijft 17 dagen in Amerika, zingt vijf keer in Boston en wordt teruggevraagd met een contract voor vijf jaar. Tijdens zijn verblijf wordt hij ook geëngageerd voor de Metropolitan Opera van New York door de Italiaanse intendant van de Met Giulio Gatti-Casazza. In de zomer van 1912 zingt Urlus in zijn tweede en laatste seizoen in Bayreuth opnieuw de rol van Siegmund in ‘Die Walküre’. Op 6 oktober zingt hj in Praag zijn 150e Tannhäuser. In Nederland is hij bij de Wagnervereeniging op 7 november 1912 te horen in de rol van Siegmund naast Anton van Rooy als Wotan.

Op 18 januari 1913 zingt Urlus bij de Wagnervereeniging de rol van Herodes in ‘Salome’. Daarna vertrekt hij naar Amerika voor zijn officiële debuut aan de Metropolitan Opera van New York op 13 februari als Siegfried. Maar de Tristan van 8 februari zegt af wegens het overlijden van zijn vrouw en Urlus moet inspringen. Echter, hij schat de klimaatverandering niet goed in en de voorstelling wordt een grote catastrofe, omdat Urlus zich door een hoestbui verslikt. Dirigent Arturo Toscanini breekt de voorstelling echter niet af. Johanna Gadski, die de rol van Isolde zingt, vult op sommige plaatsen Urlus’ partij in en in de derde akte worden de scènes van Tristan geschrapt. Het optreden van Urlus in ‘Siegfried’ drie dagen later is echter een gigantisch succes en na het eerste bedrijf wordt hij twaalf keer teruggeroepen door het publiek. Hij vestigt hiermee in één klap zijn positie als de nummer één heldentenor van de Met. Enrico Caruso – die nooit Duits zong – is op dat moment aan de Met de eerste tenor van de Italiaanse opera en vijf jaar delen zij hun kleedkamer. Na het succes als de jonge Siegfried zingt Urlus in de Met op 15 februari nog Siegmund, op 20 februari nog Siegfried in ‘Götterdämmerung’ en op 28 februari revancheert hij zich met Tristan, opnieuw onder leiding van Toscanini. Verder zingt hij er in zijn eerste Met-seizoen nog Tannhäuser, Lohengrin en Stolzing en valt hij op 17 april voor Leo Slezak zelfs in als Tamino. Urlus maakt in juli 1913 tien plaatopnamen tijdens zijn eerste sessie voor het label Edison in Londen. Op 21 november 1913 opent hij zijn tweede Met-seizoen met de titelrol van ‘Lohengrin’.

In februari 1914 is Urlus opnieuw in London om in de Edison studio opnieuw een aantal fragmenten te doen, die van de vorige sessie waren afgewezen. Op 24 februari 1914 zingt Urlus in Covent Garden Londen de titelrol van ‘Parsifal’. Verder treedt hij in dat seizoen in Londen nog op als Siegmund, Tristan en Stolzing. Op 4 mei is hij te horen in de titelrol in ‘Parsifal’ onder leiding van Hans Knappertsbusch in een productie in het kader van de Rotterdamse meifeesten in de Groote Schouwburg van Rotterdam. Leipzig ontslaat hem in dat jaar van zijn contract en biedt hem een Gastspielvertrag aan. Op 18 november begint zijn derde Met-seizoen met opnieuw de titelrol van ‘Lohengrin’.

1915

Ook zingt Urlus in tweede helft van zijn derde Met-seizoen wanneer hij invalt voor de plotseling overleden tenor Rudolf Berger. Voor het eerst zingt hij in de Met de rol van Florestan in ‘Fidelio’ op 30 januari 1915. In New York maakt hij tussen 1915 en 1917 voor het label Edison zo’n veertig plaatopnamen met orkest.

Op 22 februari 1916 zingt Urlus zijn eerste Parsifal in de Met. Voor het eerst sinds twee jaar is hij vervolgens weer in Nederland in een opera te horen. Bij de Wagnervereeniging zingt hij Tannhäuser en treedt hij op als Tristan naast de Brangäne van de Duitse mezzosopraan Ottilie Metzger, die in 1942 door de Nazi’s in Auschwitz vermoord zou worden.

Op 13 april 1917 beëindigt hij zijn vijf jaren in de Met met een opvoering van ‘Tristan und Isolde’. De Amerikanen nemen deel aan de Eerste Wereldoorlog en Wagner-opera’s worden niet meer opgevoerd. In zijn laatste seizoen aan de Met trad hij 40 keer op met een honorarium van 1000 dollar per avond. In 1917 zingt Urlus bij de Wagnervereeniging titelrollen in ‘Parsifal’ en ‘Siegfried’. Ook zingt hij in dat jaar voor het eerst in ‘Das Lied von der Erde’ van Gustav Mahler, dat hij tot 1934 jaarlijks zou zingen. Ook is Urlus in 1917 in het tweede seizoen van De Nederlandsche Opera van Gerhardus Koopman te horen in de rol van Siegmund in ‘Die Walküre’ en de titelrol van ‘Lohengrin’. Verder zingt hij in 1917 Herodes in ‘Salome’, Stolzing in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ en Erik in ‘Der fliegende Holländer’ tijdens opvoeringen in de reeks “Groote Opera-avonden” in Den Haag.

Bij De Nederlandsche Opera zingt Urlus in 1918 de titelrol van ‘Tannhäuser’ alternerend met Chris de Vos en Jules Moes en verder Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’ en Canio in ‘Pagliacci’ (Paljas). Ook is hij in dat jaar bij de Wagnervereeniging te horne in de rol van Siegfried in ‘Götterdämmerung’ en Siegmund naast Elisabeth Ohms als Waltraute. In Kopenhagen treedt hij op in de titelrol van ‘Tannhäuser’ naast Lauritz Melchoir. Melchior zelf schrijft in zijn memoires, dat hij de rol van Heinrich der Schreiber zong.

In het voorjaar van 1919 maakt Urlus een concerttournee door Scandinavië. Hij zingt Samson in een Franstalige uitvoering van ‘Samson et Dalila’ in Parijs in aanwezigheid en tot grote bewondering van de componist Camille Saint-Saëns zelf. Hij zingt in dat jaar verder bij de Wagnervereeniging Parsifal naast de Titurel van Anton Sistermans en bij De Nederlandsche Opera Siegmund en de jonge Siegfried. Daarna treedt hij op bij de nieuw opgerichte N.V. Nationale Opera van Willem van Korlaar als Tristan naast de Kurwenal van Anton van Rooy en als Pedro in ‘Tiefland’ (‘Laagland’) van Eugen d’Albert onder leiding van de componist zelf. Op 12 september zingt Urlus in Leipzig zijn 200ste Lohengrin. Op 2 oktober 1919 viert hij zijn 25-jarig jubileum met een feestconcert in Amsterdam en een grootse huldiging vindt plaats op 14 november in Utrecht.

1920

Bij N.V. Nationale Opera zingt Urlus in 1920 de titelrol in ‘Lohengrin’, Siegmund in ‘Die Walküre’ naast Maartje Offers als Fricka, Samson in ‘Samson et Dalila’ opnieuw naast Maartje Offers als Dalila en Florestan in ‘Fidelio’ onder leiding van Sem Dresden. Nederland herdenkt Mahler op grootse wijze in mei 1920 – op initiatief van dirigent Willem Mengelberg – ter gelegenheid van zijn 60ste geboortedag. Urlus, die Mahler in zijn Leipziger tijd persoonlijk had leren kennen zingt mee in ‘Das klagende Lied’, de ‘Achtste Symfonie’ en ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’. Verder geeft hij dat jaar gastoptredens in Scandinavië en Duitsland.

Bij N.V. Nationale Opera zingt Urlus in 1921 in ‘Tiefland’ (‘Laagland’) van D’Albert en de titelrollen in ‘Siegfried’, ‘Tannhäuser’ en ‘Lohengrin’. Verder is hij er te horen in een voor hem uitzonderlijke rol, namelijk als Cavaradossi in ‘Tosca’, als Stolzing in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ en als Siegfried in ‘Götterdämmerung’ naast Cornelis Bronsgeest als Gunther en Maartje Offers als Waltraute.

Bij N.V. Nationale Opera zingt hij in 1922 in de titelrol in ‘Siegfried’ naast Frieda Leider als Brünnhilde en Maartje Offers als Erda, in ‘Samson et Dalila’ (Samson en Dalila’) van Saint-Saëns naast Offers als Dalila en ‘Lohengrin’ naast Offers als Ortrud.

Met het Duitse gezelschap van Leo Blech maakt Urlus in 1923 een tournee naar de Verenigde Staten. Op 27 februari 1923 zingt hij in New York zijn 100e Siegmund. Verder is hij in dat jaar bij N.V. Nationale Opera te horen in de titelrol in ‘Parsifal’ naast de Amfortas van Anton van Rooy. Daarnaast treedt hij op in de rol van Tazio in ‘Imilda’ van de Rotterdamse componist Theodoor Verheij tijdens een uitvoering van de opera ter gelegenheid van diens 75e verjaardag in zijn geboortestad. In Berlijn neemt Urlus in 1923 voor het label Polydor in het Nederlands – met uitzondering van twee fragmenten in het Latijn – 12 solofragmenten op met orkest.

In 1924 zingt hij bij het door dirigent Albert Raalte medeopgerichte gezelschap Co-Opera-Tie Lohengrin, Siegmund en Tristan. Voor het label Odeon neemt hij tussen 1924 en 1926 in het Duits – met uitzondering van ‘La Gioconda’ (Italiaans) en ‘Le Cid’ (Frans) – 10 fragmenten op, waarvan ‘Lohengrin’ en ‘Le Cid’ elektrische opnamen zijn.

1925

Bij Co-Opera-Tie zingt hij in 1925 de titelrollen in ‘Tannhäuser’ en ‘Siegried’ en bij de Wagnervereeniging Stolzing in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ onder leiding van dirigent Karl Muck. Verder geeft hij dat jaar twee optredens als Tannhäuser tijdens het “Bayreuth des Nordens” van de Zoppoter Waldoper.

In 1926 is Urlus bij de Wagnervereeniging te horen als Tristan onder leiding van Richard Strauss. Tijdens de winter van 1926 / 1927 zingt hij zo’n 25 gastvoorstellingen bij de Berliner Staatsoper.

In een productie in de reeks “Buitengewone Opera-Avonden” in Den Haag zingt Urlus in 1927 de titelrol in ‘Siegfried’ naast de Erda van de Tsjechische alt Magda Spiegel, die in 1944 door de Nazi’s in Auschwitz vermoord zou worden. Midden 1927 treedt hij bij de Wagnervereeniging op als Florestan in ‘Fidelio’ naast de Leonore van Elisabeth Ohms onder leiding van Fritz Busch. Met het Duitse gezelschap van Sol Hurok maakt Urlus opnieuw een tournee naar de Verenigde Staten.

Bij Co-Opera-Tie zingt Urlus in 1928 de Siegfrieds in ‘Siegfried’ en ‘Götterdämmerung’ en Tristan. Bij de Wagnervereeniging zingt hij Siegmund in ‘Die Walküre’ naast de Gerhilde van de Duitse sopraan Henriette Gottlieb, die in 1942 in het concentratiekamp Lodz vermoord zou worden. Urlus maakt in 1928 één elektrische opname, maar die wordt ingetrokken.

In 1929 wordt zijn autobiografie ‘Mijn loopbaan’ gepubliceerd, waarin Jacques Urlus zijn carrière samenvat. In dat jaar zingt hij bij de Wagnervereeniging Parsifal naast Elisabeth Ohms als Kundry onder leiding van Pierre Monteux. Verder is hij als Tristan te horen in een productie in de reeks “Buitengewone Opera-Avonden” te Den Haag naast de Isolde van Frieda Leider.

1930

Urlus maakt in 1930 op zijn 63e zijn debuut in het Gran Teatro Liceo van Barcelona als Tristan. Ook zingt hij dat jaar bij de Wagnervereeniging de titelrol in ‘Siegfried’ onder leiding van Max von Schillings.

In 1931 zingt hij nog acht maal in de complete ‘Ring des Nibelungen’ in Brussel – ‘Das Rheingold’, vijf maal ‘Die Walküre’ en twee maal ‘Götterdämmerung’ – daarnaast nog vijf maal ‘Tristan und Isolde’. Dat jaar is hij bij de Wagnervereeniging te horen als Stolzing in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ onder leiding van Fritz Busch, zingt hij op 12 november in ‘Das Lied von der Erde’ in het Concertgebouw te Amsterdam onder leiding van Mengelberg en neemt hij op 21 november 1931 afscheid van het Nederlandse operatoneel bij de Amsterdamse Wagnervereeniging met Tristan, de rol die hij meer dan 200 maal had gezongen.

Volgens sommige bronnen zingt Urlus in 1932 nog Stolzing in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ in Nederland, wellicht een concertante opvoering.

Urlus verzorgt op 19 januari 1933 een zangavond in de sociëteit Lommerijk in het Rotterdamse Hillegersberg. Op 19 februari 1933 zingt hij nog fragmenten uit Wagner opera’s in het Concertgebouw te Amsterdam onder leiding van Erich Kleiber. Op 5 april zingt hij in Amsterdam in Händels ‘Joshua’ met de sopraan Helène Cals. Een optreden in München zou Urlus in dat jaar op het laatste moment afgezegd hebben, aangezien op het affiche – in opdracht van de Führer – eerst de Duitse zangers vermeld staan en daarna pas de buitenlandse. Verder zingt hij in 1933 in Nederland nog in ‘Das Lied von der Erde’ onder leiding van Mengelberg. Het laatste optreden moet op 18 juni 1933 in het Concertgebouw geweest zijn, onder leiding van Eduard van Beinum. Hij zingt dan aria’s uit ‘Joseph’, ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ en ‘Lohengrin’. De AVRO zendt dit concert via de radio uit. Eind 1933 wordt bij Urlus prostaatkanker ontdekt.

1935

Op 6 juni overlijdt de 68-jarige Jacques Urlus in Noordwijk na een operatie in het Leidse St. Elisabeth-gasthuis. Willem Mengelberg dirigeert die avond in het Concertgebouw de Negende Symfonie van Beethoven en vraagt aan het begin van het concert aan de zaal om hem te herdenken “wiens heerlijke stem zo vaak door dit kunstwerk tot ons allen heeft gesproken”. Urlus wordt begraven op de R.K. begraafplaats aan de Gooweg te Noordwijk. Een jaar later wordt zijn lichaam bijgezet in het mausoleum in Italiaanse stijl, dat is gebouwd in opdracht van het gemeentebestuur naar een ontwerp van architect Theo Teunissen.

Bronvermelding:

1. Onze musici; Portretten en Biografieën (Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1898)
2. Averkamp – De Zangkunst en Hare Sterren (’s Gravenhage: J. Philip Kruseman, 1928)
3. Urlus – Mijn Loopbaan (Amsterdam: N.V. Van Holkema & Warendorf’s Uitgeversmaatschappij, 1929)
4. Cronheim – 50 Jaar Wagnervereeniging (Amsterdam: Munster’s Drukkerijen NV, 1934)
5. Beecham – A Migled Chime (Londen: Hutchinson, 1944)
6. Bottenheim – De Opera in Nederland (Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon N.V., 1946)
7. Cronheim – Gedenkboek 125 Jaar toonkunst (Amsterdam: G. Alsbach & Co, 1956)
8. Neupert – Die Besetzung der Bayreuther Festspiele 1876 – 1960 (Bayreuth: Editon Musica, 1961)
9. Emmons – Tristanissimo (New York: Schirmer, 1990)
10. Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)
11. Luther – Helden an geweihtem Ort (Berlin: Edition Omega Wolfgang Layer, Trossingen, 2002)
12. Meurs – Wagner in Nederland (Zutphen: Walburg Pers, 2002)

Met dank aan Frans van Schoonderwalt