december 2010
***** De Engelse barokcomponist Henry Purcell schreef muziek in alle genres van zijn tijd. Zijn vocale muziek is dagelijks brood voor een countertenor en des te verwonderlijker is het dat Andreas Scholl niet eerder een CD met werken van Purcell opnam. Zijn nieuwe CD ‘O solitude’ toont het hele bereik aan muzikale expressie van Purcell. Van intieme kamermuziek als “If music be the food of love” tot de ceremoniële muziek voor het hof in “Here the deities approve” en natuurlijk komt ook zijn muziek voor het theater uitgebreid aan bod. Luister naar het fascinerende “What power art thou” uit ‘King Arthur’ als eerbetoon van Scholl aan Klaus Nomi, het stijlicoon uit de jaren tachtig. Of het hemelse en hypnotiserende “Music for a while”. Een uitvoering van “When I am laid in earth” uit ‘Dido and Aeneas’ op deze CD door een mannelijke zanger is wellicht provocerend en controversieel, maar door Scholl prachtig gezongen. De instrumentale muziek op de CD is vaak aan de lange kant, zodat je je afvraagt wanneer Scholl weer begint te zingen en ook de twee duetten met “squeak” countertenor Christophe Dumaux hadden niet gehoeven. Verder lijkt alles wat Andreas Scholl aanraakt in goud te veranderen. (Decca 478 2262)
***** De Deense heldentenor Lauritz Melchior zong de titelrol in de opera ‘Tannhäuser’ van Richard Wagner maar liefst 144 keer. Zijn eerste Tannhäuser was in 1918 in Kopenhagen en hij maakte met de rol ook zijn Met debuut in 1926. Van Melchior zijn er zes complete opnamen van ‘Tannhäuser’ bekend, die allemaal uit de Met komen. De eerste is van 1935 en de laatste van 1948. Deze radio-opname van ‘Tannhäuser’ van 4 januari 1941 werd al eerder uitgebracht op Walhall, Arkadia en Gebhardt en is nu opnieuw uitgebracht op Myto. Het is de in de Met gebruikelijke Parijse versie. Melchior is hier op de top van zijn kunnen. Zijn solide tenor kent geen vermoeidheidsverschijnselen. Het zelfbeklag en de vervoering van Tannhäuser brengt hij met grote intensiteit. Elisabeth is de Noorse sopraan Kirsten Flagstad, van wie nog twee andere ‘Tannhäuser’-opnamen – eveneens uit de Met – bestaan (1936 Archipel en 1939 Symposium). Zij zong de rol in totaal 35 keer, voor het eerst in 1934. Melchior beschreef haar stem ooit als een “shining diamond”, zoals te horen in haar stralende opkomst van de tweede akte. Prachtig zingt zij Elisabeth in al haar heroïsche onschuld. De Duitse bariton Herbert Jansen is te horen in zijn glansrol van Wolfram. Hij nam de rol al in 1930 met de toenmalige Bayreuth bezetting in de studio op (Naxos). De Zweedse mezzosopraan Kerstin Thorborg is een verleidelijke Venus in de eerste akte in één van de slechts twee opnamen van ‘Tannhäuser’, die er van haar zijn. De Oostenrijkse dirigent Erich Leinsdorf is hier nog maar 29 jaar. De Joodse Leinsdorf was in 1937 – net voor de “Anschluss” van Oostenrijk in maart 1938 naar de Verenigde Staten vertrokken om assistent dirigent van de Met te worden. Na het plotselinge overlijden van Artur Bodanzky een jaar later werd Leinsdorf het nieuwe hoofd van het Duitse repertoire aan de Met. Hier geeft hij goed profiel aan Wagner. Het CD-boekje bevat behalve de trackindeling en de rolverdeling geen informatie. (Myto 00256)
***** De CD ‘Arturo Toscanini e i Maestri di Parma’ is een project van het Boito Conservatorium van Parma in samenwerking met het label Tactus. Gevorderde studenten van het conservatorium hebben acht niet eerder gepubliceerde liederen van de dirigent en componist Arturo Toscanini onderzocht in de archieven van het conservatorium. De liederen zijn romantisch. Ze hebben harmonische invloeden van het Duitse Lied en de melodische lijnen van de aria’s van Donizetti en Tosti. Ze zijn fris, elegant, kleurrijk en bezitten een mooie frasering en harmonische ontwikkeling. Luister naar het prachtige “Son gelosa”, Toscanini’s eigen favoriete lied en in zijn tijd al veel uitgevoerd. De sopraan Simona Cianchi zingt het met een nog wat onrustig vibrato, maar uiterst expressief. “Nevrosi” is een lyrisch lied over liefde, melancholie en dood met een droomachtig pianissimo en hartstochtelijk slot. De romance “Autunno” is vol van melancholie. De liederen op de CD zijn aangevuld met liederen van Toscanini’s leraar Giusto Dacci en die van andere leerlingen van het conservatorium, zoals Bottestini, Pizzetti – gezongen door de sopraan Yuko Murakami – en van Campanini – gezongen door de sopraan Dzenana Mustafic’. Pianist Raffaele Cortesi en de zangeressen zijn opgenomen door één microfoon in een nogal galmende akoestiek. (Tactus TC 820001)
***** De Metropolitan Opera van New York heeft een lange geschiedenis met ‘Un Ballo in Maschera’ van Giuseppe Verdi. Omdat het werk bijna jaarlijks op het programma stond en uitgezonden werd door de radio zijn veel uitvoeringen ervan bewaard gebleven. Deze opvoering van 28 februari 1959 verscheen zover bekend niet eerder op CD. Alle vier hoofdrolzangers werden in die tijd geassocieerd met hun rollen. Tenor Jan Peerce zong de rol van Riccardo in 1944 al in de Met onder Bruno Walter (label: Arkadia / Dante) en de radio-uitzending van ‘Un Ballo in Maschera’ uit 1954 met Peerce onder leiding van Toscanini verscheen al op RCA. Legendarisch ook zijn ‘Ballo’ uit 1955 live én in de studio met Marion Anderson (live: Myto / Walhall; studio: Naxos). Dit is de laatste ‘Ballo’-opname met Peerce. Zijn Draufgängertum en zijn glisandi en portamenti verraden zijn voorgeschiedenis als voorzanger. En wat een overgave aan de rol! Zo’n Riccardo hoor je zelden. Luister alleen al naar “Un sol detto” in het duet in de tweede akte. Antonietta Stella was de grote Amelia van de jaren vijftig en zestig. Er zijn acht opnamen van haar Amelia, waaronder een videoregistratie uit Tokyo van 1967, die verscheen op het label VAI. Haar techniek lijkt enigszins op die van Renata Tebaldi, maar haar hoogte is beter. Opvallend echter dat zij de hoge Bes in haar aria van de derde akte niet zingt. Karakteristiek aan haar spinto is haar stevige borstregister en het uitgesproken cupo. Dit is ook de eerste opname van Robert Merrill als Renato. Er zijn maar liefst tien opnamen van ‘Un Ballo in Maschera’ met hem uit de Met bekend en nog een studio-opname voor RCA uit 1966. Merrill was de opvolger van Leonard Warren als de Verdi-bariton aan de Met. Fantastisch al zo vroeg zijn solide interpretatie van Renato. Dit is één van de vijf Ballo’s met de Amerikaanse mezzosopraan Jean Madeira als Ulrica. Haar mezzosopraan is niet altijd even egaal, maar o zo dramatisch. Van de jong overleden dirigent Thomas Schippers– zoon van Nederlandse voorouders – bestaan drie live-registraties van ‘Un Ballo in Maschera’. Schippers had in 1953 al zijn debuut in de Met gemaakt en ten tijde van deze uitvoering was hij nog maar 28 jaar! Bijzonder de trefzekere en beheerste sfeer. Luister naar de sinistere atmosfeer in de laatste scène in de eerste akte. En de zangers neemt hij te allen tijde in acht. De radio-uitzending uit zich in frequente storingen, maar dat maakt het plezier niet minder. De jaarlijkse herneming en een goede voorbereiding zorgde ervoor de het publiek destijds de opera goed kende. Dit uit zich in hartverwarmend applaus op de juiste momenten. Het CD-boekje bevat behalve de trackindeling en de rolverdeling geen informatie. (Walhall WLCD 0322)
***** In 1953 werden twee cycli van ‘Der Ring des Nibelungen’ van Richard Wagner opgevoerd. De ene stond onder leiding van dirigent Joseph Keilberth (label: Andromeda) en de tweede werd gedirigeerd door Clemens Krauss. 1953 was het enige jaar waarin Krauss in Bayreuth optrad. Hij maakte met de cyclus zijn debuut op de “grünen Hügel” van 8 tot en met 12 augustus. De opname van deze ‘Ring’ verscheen al vaker op CD. Op Gala verscheen de cyclus in een doos met vier cassettes (14 CDs), maar ook werd het al uitgebracht in reisverpakkingen op Archipel (13 CDs) en Opera d’Oro (14CDs). Orfeo d’Or heeft het nu ook in een klein doosje met 13 CDs op de markt gebracht. Het is één van de meest consistente uitvoeringen van de ‘Ring’, want alle terugkerende personages – behalve Waltraute – zijn door de hele cyclus heen steeds opnieuw door dezelfde zangers bezet. Krauss was zijn tijd ver vooruit. Al decennia voor Boulez wist hij het menselijke in Wagner te vinden door een slanke toon en een doorschijnende klank. Het voortreffelijke ensemble wordt in ‘Das Rheingold’ gedomineerd door de sterke karakterisering van Wotan door Hans Hotter. Wie zijn nasale klank accepteert, kan genieten van zijn enorme persoonlijkheid. In ‘Die Walküre’ wordt Siegmund gezongen door Ramón Vinay. Vinay is meer een Otello dan een Siegmund. Hij klinkt Italiaans en zingt meer de klinkers dan hij à la Wagner de consonanten benadrukt. De – toen nog – sopraan Regina Resnik is één van de beste Sieglindes ooit in haar Bayreuth-debuut hier. Dit is de enige opname van haar Sieglinde en daarom alleen al de moeite waard. Astrid Varnay is naast Birgit Nilsson en Gertrude Grob-Prandl de grootste Brünnhilde van de 20ste eeuw. Wie zich niet stoort aan het constante glijden naar de noten toe, hoort in de finale van ‘Die Walküre’ haar duet met Hotter als een menselijke dialoog met goddelijk proporties. In de eerste twee akten van ‘Siegfried’ onderstreept Krauss de conversatietoon en helpt daarmee Wolfgang Windgassen als Siegfried. Windgassen is nooit een echte heldentenor geweest, maar weet wel goed een held neer te zetten. Het was zijn eerste Siegfried in Bayreuth en dat merkt men aan de kleine muzikale onzekerheden. In de finale blaast Varnay hem omver. Paul Kuen als Mime en Gustav Neidlinger als Alberich zijn dankzij Krauss goed verstaanbaar en Hotter als Wanderer is streng, liefdevol, aardig en gedifferentieerd. In ‘Götterdämmerung’ werkt de menselijke toon van Krauss minder goed. Het ontbeert het muzikaal noodzakelijke pompeuze en gigantische van ‘Götterdämmerung’. Krauss leidt de zangers beheerst en met consideratie, maar de spanning komt niet tot stand. Hermann Uhde als Gunther, Josef Greindl als Hagen en Neidlinger zijn voortreffelijk. Het boekje bevat prachtige foto’s, een uitgebreide synopsis en een essay door Peter Emmerich van het Bayreuth Festival. (Orfeo d’Or C 809 113 R)
***** Giuseppe Vendittelli werd in 1944 in Italië geboren en zijn familie verhuisde aan het einde van de Tweede Wereldoorlog naar Canada. Vendittelli studeerde aan de Montreal College of Music en keerde begin jaren zeventig terug naar Italië. Hij maakte zijn debuut in 1976 in ‘Cavalleria Rusticana’ in Genua. Daarna zong hij in Rome, Venetië, Bologna, Turijn, de Scala van Milaan, de Staatsoper Berlin, de Liceu van Barcelona, Teatro Real in Madrid en alle grote operahuizen van Frankrijk en Zuid-Amerika. Hij zong de grote rollen uit het lyrisch heroïsche en spinto-dramatische repertoire. Van Vendittelli bestond tot nu toe alleen een complete ‘Parisina’ van Mascagni uit Rome 1978. Nu is op Bongiovanni een dubbel-CD verschenen met een verzameling van fragmenten van hem uit 14 opera’s opgenomen tussen 1974 en 1995. Luister naar het beheerste “Hai ben raggione” uit ‘Il Tabarro’ en de fragmenten uit het veeleisende ‘Parisina’. Vendittelli was wellicht niet de meest extroverte van alle tenoren, maar zijn krachtige tenor, zijn grote bereik, goed gestuwde ademsteun, egale stem, stamina en heldere dictie zijn schitterend. De oprechte en eerlijke Vendittelli was volgens eigen zeggen met moeite opgewassen tegen de vooroordelen, afgunst en huichelarij van zijn werkomgeving. Dat was de reden dat hij in 1995 – op het hoogtepunt van zijn vocale krachten – afscheid nam van het operatoneel. Jammer en liefdeloos weer dat Bongiovanni bij de tracks op de CD geen data, plaatsen en namen van de andere zangers vermeldt. (Bongiovanni GB 1217/8-2)