In de serie ‘Nederlandse premières’ worden de eerste opvoeringen van opera’s in Nederland belicht. In deel 15: ‘Ariadne auf Naxos’ van Richard Strauss (1864-1949).

 

De Nederlandse première van de opera ‘Ariadne auf Naxos’ van Richard Strauss (1864-1949) vond plaats op 24 januari 1924 in de Stadsschouwburg van Amsterdam. Het was een productie van het ensemble van de Wiener Staatsoper bij de Wagnervereeniging in het kader van het Richard-Straussfeest.

Op maandag 21 januari 1924 waren aan het loket verkocht 201 plaatsen van f 2.90, 111 van f 1.70 en 249 van f 0.95, of tezamen 561 plaatsen. De gehele schouwburg bevatte 1120 plaatsen, waarvan dus de helft gereserveerd werd voor de leden van de vakvereenigingen (Het Volk; 28-1-1924).

De bezetting van de Nederlandse première bevatte een aantal zangers van de wereldpremière van 4 oktober 1916 in de Weense Staatsopera:

Claire Born_Ariadne Karl Fischer-Niemann_BacchusAriadne – Claire Born
Bacchus – Karl Fischer-Niemann (invaller voor Karl Aagaard Østvig, die Bacchus tijdens de wereldpremièrereeks zong)

Der Komponist – Gertrude Geyersbach
Zerbinetta – Maria Gerhart
Musiklehrer / Harlekin – Hans Duhan (zong de rollen ook tijdens de wereldpremière)
Haushofmeister – Carl Rittmann
Offizier / Scaramuccio – Hermann Gallos (zong Scaramuccio tijdens de wereldpremière)
Tanzmeister / Brighella – Georg Maikl (zong de Tanzmeister tijdens de wereldpremière)
Perückenmacher – Hans Breuer (tevens de regisseur)

Lakai / Truffaldin – Franz Markhoff
Najade – Felicie Hüni-Mihacsek
Dryade – Olga Bauer-Pilecka
Echo – Carola Jovanovic (zong Echo tijdens de wereldpremière)

De slechts 37 musici van het Concertegebouworkest stonden onder leiding van de componist Richard Strauss zelf.

De Nederlandse première van ‘Ariadne auf Naxos’ was een schitterend succes:

“De schouwburg was tot op den laatsten plaats bezet en nadat reeds het voorspel een geestdriftig applaus voor de medespelenden gebracht had, is het ten slotte tot een ovatie gekomen, natuurlijk in de eerste plaats voor den meester, die onder daverend handgeklap voor het voetlicht kwam en toen geruimen tijd toegejuicht is.
Voor den tenor Oestvig was onverwachts een ander ingevallen – zijn naam weten wij niet – die niet voldoen kon en de sopraan van het Nymphentrio maakte zich wel aan detoneeren schuldig […] Wij hebben een schitterende zangeres leeren kennen in Frl. Geyersbach, die de partij van den jongen componist gezongen heeft met een geluid, zoo jong stralend en vol, dat het luisteren verrukkelijk mocht heten. Prachtig zong ook mevrouw Born (Ariadne) en waardig was haar actie; dan denken wij aan Duhan, ’n zanger van den eersten rang en een uitmuntend tooneelspeler tevens, aan mej. Gerhart, een magnifieke vertolkster van de Zerbinetta-partij, een fameuze coloratuur-zangeres, aan het drietal, de dames Hüni-Mihacsek, Olga Bauer-Pilecka, Jovanovic, perfecte chanteuses, wier stemmen in de terzetten wonder mooi samensmolten (afgezien dan van het reeds genoemde feit, dat de sopraan niet altijd geheel zuiver zong), aan de heeren Maikl, Gallos en Markhoff, bekwame, alleszins betrouwbare krachten.
Hans Breuer loonde zijn hoedanigheden als tooneelleider, terwijl de componist zich door de leiding van het geheel als een waarlijk groot Operadirigent heeft doen kennen. En hoe verrukkelijk klonk dat uit leden van het Concertgebouw-Orkest saamgesteld ensemble! Strauss had wel gelijk toen hij Ariadne voor ons orkest “predestonirt” achtte! Het is den geheelen avond door een kostelijk musiceeren geweest, dat de schoonheden van de partituur ten volle geopenbaard heeft” (Nieuwe Rotterdamsche Courant; 25-1-1924)

Ariadne 24-1-1924“De eerste opvoering in Nederland van Richard Strauss’ ‘Ariadne auf Naxos’ is niet alleen een der hoogtepunten van het Amsterdamsche Strauss-feest geworden, doch heeft ook meer algemeen de beteekenis van een gebeurtenis in het Nederlandsche muziekleven gekregen […] De opvoering stond op een zeer hoog peil, de rollen waren alle in handen van de eerste krachten der Weensche Staatsopera, en die krachten zingen superieur en spelen meesterlijk. Wij noemen in het bijzonder de dames Geyersbach (de componist), Born (Ariadne) en Gerhart (Zerbinetla), die ieder in het karakter van haar rol zoowel vocaal als dramatisch eerst-rangs-prestaties te genieten geven; de coloratuurrzangers Gerhart kreeg zelfs een open doekje. Verder noemen wij de heeren Maikl (dansmeester en Brighella), Duhan (muziekleeraar en Harlekin), om niet te spreken van de overigen, die zoowel persoonlijk als in het samenspel uitnemend waren. Jammer genoeg viel de tenor Fischer-Niemann, die de Bacchus-rol vertolkte, min of meer buiten het superieure kader van het geheel; vooral vocaal stelde hij teleur, maar wij willen hierbij in aanmerking nemen, dat hij op ’t laatst moest invallen voor zijn collega Oestvig, die oorspronkelijk deze rol zou vervullen, doch door ongesteldheid verhinderd was.
Het orkest bestond uit de voormannen van elke partij van het Concertgebouw-Orkest. Zij hebben de partituur in al haar schoonheid doen zingen en schitteren. En aan de lessenaar stond de componist, die zich een ideaal dirigent toonde, zeker, suggestief, bezielend. De Stadsschouwburg was tot op de laatste plaats bezet met een schitterend publiek, dat alle medewerkenden en natuurlijk in het bizonder den componist-dirigent met buitengewone geestdrift heeft gehuldigd. Aan het slot werden allen ettelijke malen teruggeroepen” (Het Vaderland; 25-1-1924)

“Het was weer als in de beste tijden van de Wagnervereeniging: een prachtige voorstelling voor een geheel bezette schouwburgzaal met een publiek, dat aan het uiterlijk van den avond een waar gala-karakter gaf. De plechtige stemming, die de vroegere Wagneropvoeringen kenmerkte door het zich onthouden van bijvalsbetuigingen, had nu evenwel plaats gemaakt voor enthousiaste uitbundigheid. […] In de eerste plaats noem ik de dames Geyersbach (de componist), Born (Ariadne) en Gerhart (Zerbinetta), die elk voor zich subliemen zang hebben te genieten gegeven, superieur van schoonheid, expressieviteit en technische beheersching; mej. Geyersbach, uitnemend als de jonge, driftige, overgevoelige componist, mevr. Born een nobele, waardige Ariadne, mevr. Gerhart een voortreffelijke Zerbinetta met een coloratuur, die wij al legendarisch achtten, gaaf, virtuoos en toch gedistingeerd; terecht kreeg zij een “open doekje”. De tenor Fisher-Niemann, die de Bacchusrol vertolkte, stond vooral vocaal niet op het peil van het geheel en werkte daardoor teleurstellend, te meer aangezien hij in de lange – en m.i. ook dramatisch-zwakke – slotscène moest optreden; hij was evenwel plaatsvervanger van Oestvig, die door ongesteldheid niet kon meewerken.
Van de heeren noem ik overigens: Maikl (Tanzmeister en Brighella), Duhan (Musiklehrer en Harlekin), die bijzonder uitmuntten evenals de heer Rittmann als Haushofmeister. Trouwens: ook de anderen waren uitnemend, evenals het damestrio Hüni-Mihacsek, Bauer-Pilecka en Jovanovic, dat alleen in het gevaarlijk begin-ensemble met het orkest niet volmaakt sloot.
En dan last not least het Concertgebouw-Orkest dat de partituur in al zijn weelderige schoonheid en miniatuurachtige verfijning heeft doen stralen en fonkelen. Een en ander onder de juiste leiding van den componist, die het geheel niet alleen in de hand had, maar het ook tot uiterste overgave wist te bezielen.
Een ware feestavond, die veel enthousiasme heeft gewekt en aan het slot den componist met zijn medewerkende ettelijke malen voor het voetlicht heeft gebracht. En ons heeft overtuigd, dat de combinatie Wagnervereeniging-Concertgebouw nog vele belangrijke mogelijkheden kan bieden” (Algemeen Handelsblad; 25-1-1924)

“Wat de uitvoering betreft: alles zag er kostelijk verzorgd uit en al die duizend kleinig- en slordigheden van ons eigen (?) opera-gedoe misten we hier, maar ieder bleek een volledig geroutineerd vakman (-vrouw!) te zijn. In alle opzichten een geacheveerde voorstelling. Bijzonder mooie stemmen waren er echter niet bij. Het kleine orkest, solistisch bezet door de beste krachten uit het Concertgebouw klonk verrukkelijk en Strauss zelf bleek er ook zeer voldaan over te zijn. Men heeft den componist-dirigent, die zoo rustig en zeker leiding gaf, met de spelers samen op het tooneel lang en hartelijk toegejuicht” (De Tijd; 25-1-1924)

De voorstelling werd twee dagen later op 26 januari 1924 nog één maal herhaald (Algemeen Handelsblad; 26-1-1924).