29-07-2016
De Nederlandse sopraan Gerda Pons werd op 29 juli 1916 in Amsterdam geboren. Zij zou een korte, maar intense operacarrière hebben ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.
Gerda Pons was een dochter van Willem Martinus Pons en Gerritje Hofman (Algemeen Handelsblad; 1-8-1916).
1937
Voor het eerst wordt in de pers van haar melding gemaakt naar aanleiding van een jubileumconcert ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het Baarnsche Meisjeskoor – onderafdeling van het Baarnsche Mannenkoor – op 25 november 1937 in de Aula van het Baarnsch Lyceum onder leiding van Jacob Hamel:
“Het feestprogramma werd met medewerking van mej. Gerda Pons, sopraan, mevrouw Mijntje Stukart, alt en Theo Baylé, bariton, op vlotte wijze afgewerkt” (De Gooi- en Eemlander; 26-11-1937)
In 1938 zong Gerda Pons tijdens een huldigingsconcert voor de zangpedagoge Rose Schönberg. Rose Schönberg was in 1920 hoofdlerares geworden aan de zangafdeling van het Conservatorium van Amsterdam (De Telegraaf; 13-9-1920). Daar was zij de lerares van onder anderen Gerda Pons, Elisabeth Ohms, Hélène Cals en Judith Toff. Een huldigingscomité had voor begin mei 1938 het huldigingsconcert georganiseerd ten bate van een fonds voor jonge uitvoerenden uit naam van de pedagoge:
“Men hoorde oud-leerlingen, wier namen door hun prestaties reeds een uitnemenden klank in onze muziekwereld hebben: José Candel, Ria Focke, Judith Toff, Johan Lammen; men zag ook nieuwe, jongere verschijningen als Frieda van Hessen, Gerda Pons en Justus Bonn, wier namen dien klank weliswaar nog niet hebben, maar, gegeven hetgeen zij gisteravond presteerden, ongetwijfeld zullen krijgen” (Algemeen Handelsblad; 3-5-1938)
Rose Schönberg zou op 3 augustus 1943 op 63-jarige leeftijd in Auschwitz worden vermoord. Haar leerling Judith Toff werd op 26 mei 1943 met haar echtgenoot Jacob Sluijs en onder anderen zijn jongere broer Joseph bij een razzia opgehaald en van de Jodenbreestraat 60 naar het doorgangskamp Westerbork gebracht. Van daaruit werden zij naar Sobibór gedeporteerd, waar zij op 1 juni 1943 aankwamen en op 4 juni 1943 zijn vermoord (In Memoriam; Staatsdrukkerij Sdu, 1995 ISBN 9012091785 / Yad Vashem / Overlijdensverklaring WO II Amsterdam).
Gerda Pons maakte als student haar operadebuut waarschijnlijk op 30 juni 1938 in een concertante uitvoering van ‘Bastien und Bastienne’ van Mozart ter gelegenheid van 50-jarig bestaan van de Koninklijke Tricotfabriek te Winterswijk:
“Medewerkenden waren Gerda Pons, sopraan, Amsterdam, Frans Vroons, tenor, en Wim van Sante, bas. Deze kleine opera werd begeleid door de Winterswijksche- Orkestvereeniging” (De Graafschap-Bode; 1-7-1938)
1940
Na het binnenvallen van de Nazi’s gaf op 13 juni 1940 de Operaklas van het Amsterdams Conservatorium in de Stadsschouwburg te Amsterdam haar jaarlijkse uitvoering. Gespeeld werden onder andere het eerste bedrijf uit ‘La Forza del Destino’ van Verdi, het derde bedrijf uit ‘Orphée’ van Gluck, een fragment uit het tweede bedrijf van ‘Il Trovatore’ van Verdi, alsmede enige scènes uit het eerste en tweede bedrijf van ‘Don Giovanni’ van Mozart. De medewerkenden waren de dames Gré Brouwenstijn, Watty Krap, Jo v.d. Meent-Walter, Corrie Bijster, Nora Blok, Ans Stroink, Gerda Pons en Willy Wennink en de heren Richard Menger, Otto Couperus, Kees Smulders, Johan Thomas en Jacques Dreves. De muzikale leiding alsmede de regie berustte in handen van Johannes den Hertog:
“van hen vielen vooral de sternkwaliteiten op van Gerda Pons, die als Donna Anna in ‘Don Giovanni’ van Mozart de aandacht op zich vestigde” (De Maasbode; 14-6-1940)
“Bovendien vielen Gré Brouwenstein. Gerda Pons en Nora Blok op” (De Telegraaf; 14-6-1940)
Gerda Pons maakte haar officiële operadebuut twee weken later op 28 juni 1941 bij de Nederlandsche Operastichting van Johannes den Hertog in de Amsterdamse Stadsschouwburg als Cherubino in ‘Le Nozze di Figaro’ van Mozart naast Theo Baylé als Graaf Almaviva, Greet Koeman als de Gravin en Otto Couperus als Figaro. De muzikale leiding was in handen van dirigent Willem van Otterloo:
“In onze bespreking van de opvoering van Mozarts ‘Le Nozze di Figaro’ door het ensemble van de Nederlandsche Opera Stichting is abusievelijk Gerda Pons onvermeld gebleven, die met haar vertolking der partij van Cherubino, vocaal en qua spel ook veel heeft bijgedragen tot de goede indrukken, die men van deze opvoering kon meenemen” (Algemeen Handelsblad; 1-7-1941)
Daarna werd in Amsterdam het Gemeentelijk Theater Bedrijf afdeling Opera opgericht. De Duitse bezetter zag in het gezelschap een belangrijk middel de idealen van het nationaal-socialisme voor het voetlicht te brengen en met de oprichting in november 1941 van de Kultuurkamer probeerden de Duitsers meer grip te krijgen op het culturele leven in Nederland. Voor het eerst werden gezelschappen direct door de Rijksoverheid gesubsidieerd. In Amsterdam, de culturele hoofdstad van Nederland, kwam met financiële steun het Gemeentelijk Theater Bedrijf Amsterdam tot stand dat uit de afdelingen Toneel, Opera en Ballet bestond.
Gerda Pons zong in het seizoen 1941/1942 bij dit Gemeentelijk Theater Bedrijf afdeling Opera in de Amsterdamse Stadsschouwburg vijf nieuwe rollen.
Haar eerste optreden bij dit gezelschap was op 4 december 1941 als Nella in ‘Gianni Schicchi’ van Puccini:
“Zonder uitzondering goed bezet waren alle andere rollen: die van Zita (Ans Stroink), Gherardo (Chr. Scheffer), Nella (Gerda Pons)” (Het Vaderland; 5-12-1941)
Op 29 januari 1942 vertolkte zij bij het gezelschap Nedda in ‘I Pagliacci’ van Leoncavallo:
“Wat die prestaties aangaat: men ervoer een Nedda van Gerda Pons, die er voortreffelijk uitzag en wier persoonlijkheid alle canalleusheid der figuur bleek te bezitten al had de nog wat te jonge stem minder het juiste karakter” (De Telegraaf; 30-1-1942)
“Had Chris Reumer in Gerda Pons een gelijkwaardige tegenspeelster gehad, dan zou men misschien zelfs van een modelopvoering willen spreken. Helaas is dit niet het geval; zowel vocaal als in spel vertoonde deze zangeres te grote tekorten. Voor de rol van Nedda ontbreekt haar onmiskenbaar het temperament; Nedda is nu eenmaal geen koele nuf. Voor haar vocale uitbeelding van deze rol mist Gerda Pons’ stem de volheid, de glans en de warmte, zoals haar gebaar ook aan artistieke warmte tekort komt. Hoewel zij als Colomblne beter te waarderen was dan als Nedda, ziet men voorlopig ln haar nog geen operakracht van het eerste plan” (Het Volk; 30-1-1942)
“Gerda Pons (Nedda), al leek laatstgenoemde nog wat bevangen en daardoor soms zwak en niet zeker van zich zelf” (Algemeen Handelsblad; 30-1-1942)
“Gerda Pons (Nedda), die erstmalig in einer Hauptrolle erschien und hierbei ein gesangliches Können guten Formates verriet” (Deutsche Zeitung in den Niederlanden; 30-1-1942)
“Zeer verdienstelijk was ook Gerda Pons als Nedda: zij belooft zeker dramatisch een dankbaarder materiaal te zijn dan enkele van haar kunstzusters, die zich in de opera nog te veel op concertpodia wanen en haar verschijning in Paljas was op vele momenten reeds meer dan een belofte. Een schone Nedda-Colombine!” (Het Volk; 31-1-1942)
“Gerda Pons heeft alle eigenschappen voor de figuur van Nedda, haar stem is echter te zwak voor de groote momenten” (Het Nationale Dagblad voor het Nederlandsche Volk; 2-2-1942)
Pas na dreiging en intimidatie door de Duitsers meldden begin februari 1942 de meeste theatermensen zich bij de Kultuurkamer aan. Een aantal dook onder of veranderde van baan. Enkelen volhardden en speelden een rol in het georganiseerde verzet. Uiteindelijk zouden zo’n 100 van de 400 spelers van het Gemeentelijk Theater Bedrijf Amsterdam zijn gestopt.
Gerda Pons bleef bij het gezelschap en zong op 5 mei 1942 bij het gezelschap de rol van Isabella in ‘Boccaccio’ van Suppé:
“Niettemin kan men voor de prestaties van Jan v. Mantgem (Boccaccio), Theo Baylé (Leonerto), Otto Couperus (Pietro), Johan Lammen (Lambertuccio), Jeanne v.d. Rosière (Peronella), Jos. Plemper (Lotteringhi), Gerda Pons (Isabella), Henk Angenent (Scalza), Greet Koeman (Beatrice), Dora Schrama (Fiametta), Siemen Jongsma (Colporteur en major domus), het koor, het Rotterdamsch Philharmonisch orkest, de regisseur Johannes den Hertog en den kapelmeester Otto Glastra van Loon met inachtneming van nuances veel waardeering hebben” (Algemeen Handelsblad; 6-5-1942)
“Gerda Pons en Greet Koeman, van wie de eerste met nog slechts weinig tooneelvuur bezield bleek” (De Tijd; 6-5-1942)
“Van de solisten, die uitnemend voldeden moeten vooral genoemd worden Dora Schrama, Gerda Pons, Jan van Mantgem, Otto Couperus en Theo Baylé” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 6-5-1942)
“Bij die vier eersten sloten zich – sterker of minder sterk in verdienste, doch één in animo – Theo Baylé, Otto Couperus, Jeanne v.d. Rosière, Jos. Plemper, Gerda Pons, Greet Koeman, Siemen Jongsma plus een kleine reeks bijfiguren aan” (De Telegraaf; 6-5-1942)
Op 14 mei 1942 vertolkte Gerda Pons de rol van Siebel in ‘Faust’ van Gounod:
“De kleinere rollen van Wagner, Siebel en Marthe zijn door Henk Angenent, Gerda Pons, Jeanne van de Rosière eveneens onverbeterlijk gegeven, zoowel opmerkelijk goed in zang als in actie” (Het Vaderland; 15-5-1942)
“de travesti-rol van Siebel, gespeeld door Gerda Pons en vooral de titelrol, gezongen door Chris Reumer, zouden we in vocaal opzicht in andere handen wenschen” (De Residentiebode; 15-5-1942)
“Gerda Pons, een goed zingende Siebel” (Haagsche Courant; 15-5-1942)
“Zondert zelfs Gerda Pons niet uit, die haar Siebel-partij opmerkelijk goed zong” (De Residentiebode; 16-11-1943)
Verder zou Gerda Pons in dat seizoen in ‘Le Nozze di Figaro’ ook de rol van Susanna hebben gezongen*.
In het seizoen 1942/1943 zong Gerda Pons bij het Gemeentelijk Theater Bedrijf afdeling Opera in de Amsterdamse Stadsschouwburg drie nieuwe partijen.
Op 26 september 1942 was zij te bewonderen in de rol van Musetta in ‘La Bohème’ van Puccini:
“de Musetta van Gerda Pons, wier koketterie zoo juist van pas is in deze rol” (De Gooi- en Eemlander; 28-9-1942)
“de behaagzieke welluidendheid van Gerda Pons’ Musetta, die hier dramatisch volmaakt verantwoord is” (De Tijd; 28-9-1942)
“Gerda Pons kan, zoo ze iets lichter wordt, een uitnemende canailleuze Musetta zijn” (De Telegraaf; 28-9-1942)
“een uit de aard van haar rol vocaal niet erg belangrijke maar theatraal-temperamentrijke Musetta van Gerda Pons” (Het Volk; 28-9-1942)
“Gerda Pons (Musetta) kan zich er evenwel nog op toe leggen en ook een veel scherper licht laten vallen op de zijde van Musetta’s karakter, die in het laatste bedrijf naar voren komt” (Algemeen Handelsblad; 28-9-1942)
Op 13 oktober 1942 vertolkte zij de rol van Pepa in ‘Tiefland’ van D’Albert:
“Elisabeth Glastra van Loon is een perfecte Nuri, Gerda Pons een dito Pepa” (De Telegraaf; 14-10-1942)
“terwijl Gerda Pons als Pepa opnieuw overtuigde van haar scenische kwaliteiten” ” (Het Volk; 14-10-1942)
“Gerda Pons, Jo van de Meent en Jeanne van de Rosière zongen en speelden hunne moeilijke ensembles als de meisjes Pepa, Antonia en Rosalia voortreffelijk en met een losheid, die iedere gedachte aan een première uitsloot” (Het Nationale Dagblad voor het Nederlandsche Volk; 16-10-1942)
Over haar roldebuut op 17 november 1942 van Violetta in ‘La Traviata’ was men in de pers minder goed te spreken:
“de Violetta van Gerda Pons, een rol, waarmee zij nog veel zal worstelen qua vocale techniek en qua uitbeelding en met een ontegenzeggelijke roerendheid in Violetta’s timide momenten” (De Tijd; 18-11-1942)
“Men heeft Gerda Pons die tegenover een technisch vooralsnog veel je zware taak was gesteld, als Violetta mooie oogenblikken hooren vinden met name in het tweede en het laatste bedrijf […]“Gerda Pons was reeds dadelijk in het eerste bedrijf als „courtisane” ongeloofwaardig. Dit was niet de vrouw die schandalen verwekte veeleer een ingénue!” (De Telegraaf; 18-11-1942)
“verwonderlijk, dat Gerda Pons, die toch haar mogelijkheden voor opera-spel al heeft kunnen laten zien (Paljas!), dit keer geen grote indrukken achterliet” (Het Volk; 18-11-1942)
“Zoo staat Gerda Pons met al haar goede vocale eigenschappen technisch niet genoegzaam boven de zeer moeilijke partij van Violetta, om er de levendige, gevoelige expressie aan te kunnen geven; de stem kan soms stralen, doch over het algemeen klinkt het timbre te koel, te vlak. En zij gevoelt zich door het vocaaltechnische te veel geabsorbeerd, om zich op de dramatische uitbeelding voldoende te kunnen concentreeren; men hoorde wel aandoenlijke accenten, doch in het tragische – het essentieele der titelrol – schoot zij stellig te kort” (Algemeen Handelsblad; 18-11-1942)
In het seizoen 1943/1944 zong Gerda Pons drie nieuwe rollen bij het Gemeentelijk Theater Bedrijf afdeling Opera in de Amsterdamse Stadsschouwburg.
Op 4 december 1943 was zij Marie in ‘De Verkochte Bruid’ van Smetana in het kader van het tweejarig bestaan van het Gemeentelijk Theater Bedrijf afdeling Opera:
“er was een aardig en jeugdig gespeelde Marijke van Gerda Pons” (De Courant – Het Nieuws van den Dag; 6-12-1943)
“Gerda Pons als een lieftallige Marenka” (De Gooi- en Eemlander; 6-12-1943)
“de stem van een Gerda Pons doet het – bij alle groote verdiensten overigens – beter in dramatisch of temperamentvol of canailleus karakter, dan in het ingénue-geluid dezer Marijke” (De Telegraaf; 6-12-1943)
“Gerda Pons zag men in een van haar beste creaties in de titelrol vin de minnende Marijke; al blijft haar zang misschien nog wat aan de koele kant, zij wist zich naar de wisselende stemmingen van uitgelatenheid en verslagenheid in haar spel en zuivere zang met gemak te voegen” (Het Volk; 6-12-1943)
“met eenig vocaal voorbehoud ten opzichte van Gerda Pons, wier stemkarakter voor de partij van Marsjenka niet bij uitstek aangewezen is” (Algemeen Handelsblad; 6-12-1943)
“Gerda Pons gaf een aantrekkelijk boerenmeisje, ook vocaal was zij zeer goed” (Het Nationale Dagblad; 7-12-1943)
Op zaterdag 27 mei 1944 zong Gerda Pons de rol van Elisabetta in ‘Don Carlos’ van Verdi in de Stadsschouwburg te Amsterdam (Algemeen Handelsblad; 25-5-1944). In dat seizoen zou zij ook nog de rol van Gilda in ‘Rigoletto’ hebben gezongen bij het gezelschap*.
In het seizoen 1944/1945 herhaalde zij bij het Gemeentelijk Theater Bedrijf afdeling Opera in de Amsterdamse Stadsschouwburg haar glansrollen van Musetta en Nedda.
1945
Na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog is het met de operacarrière zo goed als gedaan. In het seizoen 1945/1946 ging alleen de gezuiverde afdeling Opera nog door met het geven van voorstellingen. De eerste voorstelling van de afdeling Opera vond op 17 december 1945 plaats. Men speelde ‘Tosca’ met Ruth Horna in de titelrol. Er was veel protest tegen de spelers die ook voor Frontzorg en andere fascistische organisaties hadden gespeeld. Men vond dat de zuivering gefaald had. De voorstellingen van ‘Tosca’ werden uiteindelijk gestaakt.
Gerda Pons trouwde op 22 januari 1946 in Vught met Constant Karel Jan Marie Receveur (1905-1964) (De Tijd; 22-1-1946). Uit dit huwelijk werden meerdere kinderen geboren.
Na vele discussies hervatte het Gemeentelijk Theaterbedrijf afdeling Opera onder veel protest in maart 1946 weer de activiteiten.
Hier zou Gerda Pons nog haar laatste rol op het operatoneel hebben gezongen, maar wanneer dat precies was is niet duidelijk. Niet zij – zoals diverse bronnen vermelden – zong op 31 maart 1946 Gilda in ‘Rigoletto’, maar Louise de Vries (Algemeen Handelsblad; 1-4-1946). Daarna werden in dat seizoen door het Gemeentelijk Theaterbedrijf wel nog vijf opvoeringen van ‘Rigoletto’ gegeven, waarvan één het laatste optreden van Gerda Pons bij het gezelschap moet zijn geweest. Op 5 en 7 april speelde men de opera in de Amsterdamse Stadsschouwburg zonder aankondiging van de bezetting. Van de opvoering op 11 mei 1946 in Luxor van Rotterdam wordt vreemd genoeg in de recensie de Gilda niet genoemd:
“De lichtzinnigheid en trouweloosheid van den hertog van Mantua werd door Chris Reumer wel buitengewoon goed. getroffen; direct na hem behoort Theo Baylé genoemd te worden in de rol van Rigoletto, waarvan hij echter qua actie meer maakte dan in vocaal opzicht. Gerard Groot gaf een indrukwekkende Sparafucile en Siemen Jongsma een waardige Monterone. Noemen we verder nog degelijke prestaties van Jan Voogt als Borsa, G. Holthaus als Marullo en Jo v.d. Meent als Magdalena” (Het Vrije Volk;14-5-1946)
Op 14 en 23 juli 1946 waren in de Amsterdamse Stadsschouwburg de laatste twee opvoeringen van ‘Rigoletto’ door het Gemeentelijk Theaterbedrijf. Gerda Pons zou in één of meerdere van deze laatste vijf voorstellingen nog hebben opgetreden. Na het seizoen 1945/46 werd het Gemeentelijk Theaterbedrijf als zodanig opgeheven en als operagezelschap opgevolgd door De Nederlandsche Opera onder leiding van Paul Cronheim. Met de operacarrière van Gerda Pons was het daarna gedaan.
Daarna bleef zo nu en dan nog concerten en recitals geven, met name met de zangvereniging ‘Venlona’ uit haar nieuwe woonplaats Venlo.
1950
Gerda Pons zong op 20 oktober 1950 op de begrafenisplechtigheid van A.J. Boskamp, de directeur van het Algemeen Handelsblad. Boskamp had met de echtgenoot van Gerda Pons in de Tweede Wereldoorlog in het gijzelaars- en onderzoekskamp Haaren in de provincie Noord-Brabant gezeten. In de aula van begraafplaats Westerveld te Amsterdam zong de sopraan een lievelingsaria van Boskamp: het “Ave Maria” uit ‘Otello’ van Verdi (Algemeen Handelsblad; 20-10-1950).
1955
Gerda Pons werkte op 27 april 1955 mee een VARA-uitvoering in de KRO-studio van waarschijnlijk de Nederlandse première van ‘La Clemenza di Tito’ van Mozart. Onder leiding van Ferdinand Leitner zong zij de rol van Annio voor een bandopname van het werk (Algemeen Handelsblad; 21/28-4-1955).
Deze opname werd op 18 januari 1956 uitgezonden op de Nederlandse radio:
“Voor Hilversum I wordt een studiouitvoering gegeven van Mozarts La Clemenza di Tito. Onder de solisten is o.m. de sopraan Gerda Pons, die we lange jaren niet hoorden” (De Tijd; 18-1-1956)
Op 6 november 1956 zong zij ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van het Rotterdams mannenkoor ‘Zanglust’ in de Rotterdamse Schouwburg in een concertante opvoering van de opera ‘Le Chant de la Cloche’ van Vincent d’lndy met het Philharmonisch Orkest:
“Van de solisten viel de ons nog onbekende sopraan Gerda Pons op als een zangeres met durf en mogelijkheden, voor wie deze partij echter nog wel wat zwaar was” (Het Vrije Volk; 7-11-1956)
1960
Op 29 februari 1964 overleed haar echtgenoot (De Tijd / De Maasbode; 2-3-1964).
1965
Gerda Pons was in juni 1968 soliste tijdens twaalf concerten van het orkest van de New-Zealand Broadcasting Corporation, die onder leiding stonden van gastdirigent Hein Jordans, dirigent van het Brabants Orkest (De Tijd; 2-2-1968).
Wellicht ontmoette zij daar toen al de Nederlandse zakenman en haar toekomstige echtgenoot Will Franssen.
1970
Gerda Pons was op 19 mei 1970 nog soliste bij de koninklijke zangvereniging St.-Lambertus uit Kerkrade en de koninklijke mannenzangvereniging St.-Caecilia uit Vaals in het Venlose concertgebouw ter gelegenheid van het 70-jarig bestaan van het Venlose gezelschap. De drie korpsen stonden onder leiding van dirigent Ger Withag (Limburgsch Dagblad; 15-5-1970). Dit was de laatste melding in de Nederlandse pers over Gerda Pons.
Gerda Pons hertrouwde rond die tijd met Will Franssen. Franssen was in september 1951 naar de Nieuw Zeelandse plaats Wellington gekomen. Vervolgens vestigde hij zich in het plaatsje Hastings en opende er diverse horecagelegenheden. Hij kreeg er de bijnaam ‘The Godfather’, “maybe they thought I was bossy” (Hawke’s Bay Herald-Tribune; maart-1992).
Gerda Pons vestigde zich bij hem in het stadje Hastings en werkte daar als zanglerares. Zij overleed daar op 6 november 1979 op 63-jarige leeftijd (GenealogieOnline.nl).
* Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)
♪ Mozart – ‘La Clemenza di Tito’: “Torna di Tito a lato” (Annio); akte II, scène 1 (Hilversum, 27 april 1955) ♪
♪ Mozart – ‘La Clemenza di Tito’: “Tu fosti tradito” (Annio); akte II, scène 6 (Hilversum, 27 april 1955) ♪