19-07-2016
De bariton Paolo Gorin werd op 19 juli 1916 als Paul (Pinchas) Gorin in Leipzig geboren.
De familielijn van Paolo Gorin gaat terug tot de beroemde chassidische rabbijn Pinchas van Koritz in de Russische oudheid. In de mannelijke lijn kwamen uitsluitend rabbijnen voor. Al in 1929 zou op zijn barmitswa in Leipzig gezegd zijn dat Paolo Gorin chazzan moest worden.
1930
Paolo Gorin studeerde tussen 1933 en 1936 zang aan het beroemde Santa Cecilia Conservatorium te Rome bij Gino Scolari. In de annalen van deze instelling staat Gorin letterlijk vermeld als de “kleurrijkste, schelmachtigste en jongste leerling, die wij niets kwalijk konden nemen door zijn grote kwaliteiten.”
Na zijn opleiding kreeg Gorin zijn eerste engagement voor een jaar aan het Duitse Theater in Praag. Zijn leraar Gino Scolari haalde hem echter al na een halfjaar weer naar Rome terug, wat zijn redding zou zijn, want Hitler begon te knoeien aan het Sudetenland. In Rome fungeerde Gorin elke vrijdagavond als solist in het koor van de orthodoxe synagoge. Het was een sefardische dienst van de uitgeweken componist Heinrich Schalit (Nieuw Israelietisch Weekblad; 14-8-1981).
1935
Het optreden van Paolo Gorin in een Italiaans zangconcours bezorgde hem al op zijn 21ste opera-engagementen in Milaan (onder Victor de Sabata), Rome, Napels en Bari (Nieuw Israelietisch Weekblad; 8-6-1956).
Tijdens het Stagione Lirica Carnevale van Parma zong Gorin al in het Teatro Regio onder andere op 18, 20 en 23 januari 1938 de rol van Jake Wallace in ‘La Fanciulla del West’ van Puccini naast Iva Pacetti in de titelrol. Ook trad hij daar op 22, 26 en 29 januari en 3 en 6 februari 1938 op als Monterone in ‘Rigoletto’ van Verdi naast Mario Basiola en Armando Borgioli alternerend in de titelrol, Lina Pagliughi en Gina Bernelli alternerend als Gilda en Mario Filippeschi als Duca (LaCasaDellaMusica.it).
Naast zijn operastudies probeerde Gorin werk te vinden als cantor, maar dat bleek niet gemakkelijk:
“In mijn kindertijd waren de nazi’s al aan de macht en de synagoge was vol met vluchtelingen uit Duitsland en later Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije. Ik hoorde voor het eerst Jiddisch gezongen door Paolo Gorin, een zanger die uiteindelijk een beroemde bariton werd in Israël en later in Amsterdam, maar in die tijd slaagde hij er niet eens in een baantje te bemachtigen als derde cantor in de synagoge” (Enzo Nitzani – ‘Recollections from the Synagogue in Florence’)
In 1938 en 1939 werden echter ook in Italië de anti-Joodse wetten van kracht werden en in 1939 werd de werkvergunning van Gorin ingetrokken.
1940
Het jaar daarop werd Gorin in Milaan opgepakt en kwam hij – na zes weken gevangenis -terecht in een gevangenkamp in Calabrië. In 1943 werd hij bevrijd door het achtste legerkorps van de geallieerden dat uit Sicilië was overgestoken. Gorin trok als tolk met de bevrijders mee tot Monte Cassino, kreeg een visum voor Palestina en kwam daar op een Pools schip in juni 1944 aan. In Tel Aviv kon men hem al gauw gebruiken als zanger (Nieuw Israelietisch Weekblad; 14-8-1981).
1945
Zijn Israëlisch staatsburgerschap werd van groot belang voor de nog zo prille operacultuur in het Joodse land. Zo werd Gorin in Tel Aviv medewerker van de twee opera-instellingen: Haamamit (Volksopera) en Hajisraelit. Hier maakten ook andere belangrijke operazangers deel van uit, waaronder de Duitse sopraan Hilde Zadek en de Bulgaarse bas Raffaele Arié (Nieuw Israelietisch Weekblad; 8-6-1956).
De Israëlische componist Marc Lavry (1903-1967) schreef voor Gorin de titelrol in zijn opera ‘Dan Hashomer’, die op 17 februari 1945 zijn wereldpremière beleefde bij de Palestine Folk Opera in het Mograbi Theater van Tel Aviv (zie YouTube).
De hoogste eer die Gorin in Israel te beurt is gevallen was een telegrafische uitnodiging om het ‘Kaddisj’ van Ravel met orkest te komen zingen op het herdenkingsconcert na de begrafenis van Chaim Weizmann.
In Parijs werd Gorin in 1947 op de Boulevard Haussman op de schouder getikt: “Bent u niet de bariton Pinchas Gorin? Ik ken u nog uit de 8th army. Pak uw koffers en kom naar de Hagannah, het gaat er binnenkort op los”. Zo kwam Paolo Gorin ertoe vechtend én zingend voor de troepen zijn aandeel bij te dragen in de oorlog tussen de Joden en Arabieren voor het ontstaan van Israël.
In Tel Aviv trad Gorin in 1947 als de enige solist op in het ‘Avodath Hakodesh’ van Ernest Bloch tijdens het jubileumconcert van het Palestina Philharmonic Orchestra (Nieuw Israelietisch Weekblad; 14-8-1981).
1950
Paolo Gorin was in oktober en november 1951 in Nederland op doorreis naar New York waar hij bij de New York City Opera zou optreden. Bij De Nederlandsche Opera vertolkte hij ondertussen gastrollen (Nieuw Israelietisch Weekblad; 14-8-1981). Op 2 oktober 1951 maakte hij zijn debuut bij De Nederlandsche Opera in de Stadsschouwburg te Amsterdam als Scarpia in ‘Tosca’ van Puccini naast Daniza Ilitsch in de titelrol:
“de Scarpia van Paolo Gorin kan men zich feller van uitbeelding denken en bovenal krachtiger, ronder en gaver van sonoor geluld” (De Telegraaf; 3-10-1951)
“De nog jonge Paolo Gorin uit Israël als Scarpia speelde zijn rol intelligent, doordacht en af. De figuur Scarpia heeft hij niet in een wolk van melodramatiek gestoken, maar ongenadig scherp belicht, waardoor Scarpia in al zijn onmenselijkheid toch de meest menselijke figuur van deze hele opera werd” (De Tijd; 3-10-1951)
Op 26 oktober 1951 zong hij bij De Nederlandsche Opera de titelrol in ‘Rigoletto’ in de Stadsschouwburg te Amsterdam:
“Paolo Gorin, de 34-jarige baritonzanger uit Israël, die gisteravond in de Stadsschouwburg de rol van Rigoletto vervulde, niet alle mogelijkheden liet horen die in zijn mooie en goed geschoolde stem verborgen liggen” (De Tijd: 27-10-1951)
Op 12 november 1951 gaf De Nederlandse Opera in de Rotterdamse Schouwburg een opvoering van ‘Tosca’ en zong Gorin de rol van Scarpia naast Gré Brouwenstijn in de titelrol (Het Vrije Volk; 8-11-1951). En op 23 november 1951 zong hij bij De Nederlandsche Opera voor het eerst de rol van Germont in ‘La Traviata’ van Verdi op 23 augustus 1951 in de Stadsschouwburg te Amsterdam. Violetta werd gezongen door Louise de Vries en Alfredo was Chris Scheffer:
“Paolo Gorin, die het glanspunt van de voorstelling is als vader Germont, omdat hij met zijn prachtige bariton, zeer week van timbre en breed van toon maar voor deze rol geschapen, zo verrukkelijk zingt, muzikaal, gevoelig en eigenlijk heel eenvoudig van houding en voordracht, en met een wijze reserve, die hem tot een oprecht artist stempelt” (De Tijd; 24-11-1951)
Op 23 december 1951 zong hij de rol van Marcello in ‘La Bohème’ bij De Nederlandsche Opera in de Amsterdamse Stadsschouwburg (De Telegraaf; 22-12-1951).
Daarna bleek, dat Gorin in Nederland geen visum voor Amerika kon krijgen. Hij zou zijn visum weer in Jeruzalem moeten halen. Onkundig van deze zorgen klopten Peter Diamand – de algemeen directeur van het Holland Festival – en Abraham van der Vies, de toenmalige intendant van De Nederlandsche Opera – bij hem aan. Zijn optreden was dermate succesvol geweest, dat zij hem een vaste verbintenis aanboden. Zo werd Gorin van de ene op de andere dag inwoner van Nederland (Nieuw Israelietisch Weekblad; 14-8-1981).
De overige rollen die hij in dat eerste seizoen 1951/1952 bij De Nederlandsche Opera zou vertolken waren Zurga in ‘Les Pêcheurs de Perles’ van Bizet, Dagon in ‘Samson et Dalila’ van Saint-Saëns, Renato in ‘Un Ballo in Maschera’ van Verdi, Alfio in ‘Cavalleria Rusticana’ van Mascagni en Tonio in ‘Pagliacci’ van Leoncavallo.*
Op 5 juni 1952 zong hij de rol van L’Empereur in ‘Le Rossignol’ van Stravinsky in het kader van het Holland Festival:
“zowel Paolo Gorin (keizer) als Gerard Groot (mandarijn) en Gée Smith (priester) bezaten somtijds te weinig stemvolume om de orkestklank te overstemmen en derhalve gehéél te overtuigen” (Algemeen Handelsblad; 6-6-1952)
Pas ruim een jaar later op 28 augustus 1952 was Paolo Gorin terug in Nederland voor de rol van Zurga in ‘Les Pêcheurs de Perles’ bij De Nederlandsche Opera. Hij zong in dat seizoen 1952/1953 drie nieuwe rollen bij De Nederlandsche Opera. Zo vertolkte hij op 16 september 1952 de rol van Don Fernando in ‘Fidelio’ van Beethoven onder leiding van Josef Krips naast Gré Brouwenstijn als Leonore in het Gebouw voor Kunst en Wetenschappen in Den Haag:
“en Paolo Gorin een Fernando, goed in de dubbele betekenis van het woord” (Algemeen Handelsblad; 19-9-1952)
Op 30 september 1952 vertolkte hij de rol van De Brétigny in ‘Manon’ van Massenet in de Amsterdamse Stadsschouwburg en verder zong hij in dat seizoen 1952/1953 nog Ottokar in ‘Der Freischütz’ van Von Weber.
In het seizoen 1953/1954 trad Gorin bij De Nederlandsche Opera op in vier nieuwe rollen. Op 2 oktober 1953 was hij de Heerrufer in ‘Lohengrin’ van Wagner in de Amsterdamse Stadsschouwburg:
“Het best tegen het orkest opgewassen waren Gerard Holthaus als Telramund, Jo v.d. Meent als een heel levendig geacteerde Ortrud en Paolo Gorin als de heraut van de koning” (De Tijd; 3-10-1953)
Op 16 december 1953 voegde hij in de Stadsschouwburg van Utrecht zijn glansrol van Figaro in ‘Il Barbiere di Siviglia’ van Rossini aan zijn repertoire toe:
“Paolo Gorin’s Figaro is levendig, spraakzaam en glad, ofschoon hij van klank en gebaar iets te week is voor de messcherpe slimme jongen, die Figaro is” (De Tijd; 17-12-1953)
“Slechts Paolo Gorin als Figaro en Guus Hoekman als Basilio lieten zich door de kluchtige situaties niet van de wijs brengen. Dank zij hen beluisterden wij in de pikante melodiek, in harmoniek en rhythmiek de daemonie” (Algemeen Handelsblad; 17-12-1953)
Op 21 januari 1954 was Gorin Der Sprecher in ‘Die Zauberflöte’ van Mozart in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Leo Riemens liet zijn NSB-verleden spreken toen hij in De Telegraaf schreef:
“Ik heb niets tegen gasterende buitenlanders, zelfs niet tegen vast verbondenen, maar wel tegen een Paolo Gorin die een Baylé niet kan vervangen” (De Telegraaf; 30-1-1954)
Tenslotte besloot De Nederlandsche Opera het seizoen met een productie van ‘Uit een Dodenhuis’ van Janáček, die op 25 juni 1954 in het kader van het Holland Festival in première ging in de Amsterdamse Stadsschouwburg en waarin Paolo Gorin de 2. Gefangener vertolkte (Algemeen Handelsblad; 26-6-1954).
In het seizoen 1954/1955 vertolkte Gorin vier nieuwe rollen bij De Nederlandsche Opera. Op 30 december 1954 was hij Malatesta in ‘Don Pasquale’ van Donizetti in de Rotterdamse Schouwburg:
“De Malatesta werd ditmaal vertolkt door Paolo Gorin, die voor deze partij als ook voor de regie van Altmann een zuiver begrip aan de dag gelegd heeft” (De Tijd; 31-12-1954)
1955
Paolo Gorin zong op 22 februari 1955 de rol van Homonay in ‘Der Zigeunerbaron’ van Johan Strauss jr. naast Joop de Vries in de titelrol en Gré Brouwenstijn als Saffi:
“Met onderscheiding, wegens hun zang- of speelprestaties mogen voorts worden genoemd Nelly Burbach als de aanstellerige Arsena, Jo van de Meent als de oude zigeunerin, Jan Voogt als de commissaris, Paolo Gorin als de landheer, Lidy van de Veen als gouvernante en Chris Taverne als Ottokar” (Algemeen Handelsblad; 23-2-1955)
Op 1 maart was Gorin in de Twenthse Schouwburg te Enschede te bewonderen als Escamillo in ‘Carmen’ van Bizet naast Mimi Aarden als Carmen en Frans Vroons als Don José:
“Paolo Gorin en, in mindere mate, Gee Smith vertolkten respectievelijk de Escamillo- en Zunigo-partij verdienstelijk zonder tot grootse prestaties te komen” (De Tijd; 2-3-1955)
Op 29 maart 1955 zong Gorin de rol van Ned Keene in ‘Peter Grimes’ van Benjamin Britten in de Amsterdamse Stadsschouwburg:
“Jo v.d. Meent, Jan van Mantgem, Paolo Gorin, GuusHoekmanen en Gee Smith – zij allen gaven hun beste krachten” (De Waarheid; 30-3-1955)
“de apotheker van Paolo Gorin en de voerman Hobson van Gee Smith, geen schoot ook maar iets te kort” (Algemeen Handelsblad; 30-3-1955)
In het seizoen 1955/1956 zong Gorin bij De Nederlandsche Opera drie nieuwe rollen. Op 27 oktober 1955 was hij Guglielmo in ‘Così Fan Tutte’ van Mozart in het Gebouw voor Kunst en Wetenschappen in Den Haag:
“Gelijk wij reeds eerder hebben gemeld, zal de Nederlandse Opera op 27 October in Den Haag de première geven van Cosi fan tutte van Mozart. De volgende dag wordt dezelfde voorstelling herhaald in Amsterdam. De rolbezetting is als volgt: Fiordiligi Uta Graf; Dorabella Cora Canne Meijer; Despina Marilyn Tyler; Ferrando Chris Scheffer; Guglielmo Paolo Gorin en Alfonso Guus Hoekman” (Algemeen Handelsblad; 29-9-1955)
Op 25 december 1955 zong Gorin in de Amsterdamse Stadsschouwburg de rol van Valentin in ‘Faust’ van Gounod en verder trad hij in dat seizoen voor het eerst bij De Nederlandsche Opera in de rol van Don Carlo in ‘La Forza del Destino’ van Verdi op.*
Ook in het seizoen 1956/1957 voegde hij bij De Nederlandsche Opera weer vier rollen aan zijn repertoire toe. Op 18 sept 1956 vertolkte hij Wolfram in ‘Tannhäuser’ van Wagner in het Gebouw voor Kunst en Wetenschappen in Den Haag naast Gré Brouwenstijn als Elisabeth, Wilhelm Ernest in de titelrol en Greet Koeman als Venus:
“De beste rol van de opvoering was zeker de Wolfram van Paolo Gorin, als men een ogenblik voor lief neemt, dat hij niet een Duits getimbreerde bariton is. Maar hij zong de rol magnifiek, en overigens is Wolfram wel een heel zoete broeder, bij wie een weke lyrische stem past” (De Tijd; 19-9-1956)
“Paolo Gorin als Wolfram en Jan van Mantgem als Walther, die er evenmin in slaagden aan deze uitvoering allure te geven” (De Telegraaf; 19-9-1956)
“Waardering kan men hebben voor Paolo Gorin als Wolfram, met name voor zijn Lied aan de Avondster, vooral als men in aanmerking neemt, dat hij eigenlijk geen lyricus is en dus van-huis-uit niet geeigend voor deze rol” (Algemeen Handelsblad; 19-9-1956)
Op 7 december 1956 zong Gorin de rol van Tomski in de Nederlandse première van ‘Schoppenvrouw’ van Tsjaikovski in de Amsterdamse Stadsschouwburg met Johan van der Zalm als Gyerman en Mimi Aarden in de titelrol:
“De ballade van de heks van Tomsky – Paolo Gorin kan men zich eveneens beter denken wanneer zij door een helden-bariton wordt gezongen” (Algemeen Handelsblad; 8-12-1956)
“Paolo Gorin (Tomsky) vond ik van de mannen de sterkste figuur” (De Waarheid; 14-12-1956)
Op 22 februari 1957 maakte hij zijn debuut in zijn glansrol van de titelpartij van ‘Gianni Schicchi’ van Puccini in de Amsterdamse Stadsschouwbrug:
“Paolo Gorin speelde Schicchi zeer virtuoos en heel plezierig, maar zijn uiterst weke bariton kan niet bij benadering de klank aan dit personage geven, die het behoeft” (De Tijd; 23-2-1957)
“nog te bezien staat of Paolo Gorin de karakterbariton is die men zich hier voorstelt” (De Telegraaf; 23-2-1957)
“de solisten, van wie Paolo Gorin met zijn ruige lichte bariton een schalkse Schicchi heeft gecreëerd” (Algemeen Handelsblad; 23-2-1957)
“Werkelijk overtuigend waren alleen Paolo Gorin als Schicchi (zij het dat zijn acteren op hoger niveau stond dan zijn zingen)” (De Waarheid; 26-2-1957)
Ook zong Gorin in dat seizoen bij De Nederlandsche Opera de rol van Posa in ‘Don Carlo’ van Verdi.*
In het seizoen 1957/1958 was hij bij de Nederlandsche Opera in vijf nieuwe partijen te bewonderen. Op 22 augustus 1957 zong hij Sharpless in ‘Madama Butterfly’ van Puccini in de Amsterdamse Stadsschouwburg.*
Op 27 december 1957 was hij Maulesel in ‘Die Kluge’ van Carl Orff in de Rotterdamse Schouwburg:
“In kleinere rollen traden Henk Angenent, Rudolf Kat en Paolo Gorin op” (Het Vrije Volk; 28-12-1957)
Op 2 mei 1958 zong hij Ping in ‘Turandot’ van Puccini in de Amsterdamse Stadsschouwburg naast Marijke van der Lugt in de titelrol en Jeanette van Dijck als Liù:
“Paolo Gorin, Chris Taverne en Rudolf Kat deden deze rollen goed; zij waren ook door de regie heel amusant behandeld, maar waar de muzikale inhoud niet aanwezig is, helpt het vakmanschap der vertolkers niet veel” (De Tijd; 3-5-1958)
“Het trio Paolo Gorin, Chris Taverne en Rudolf Kat als hofdignitarissen voldeed vooral plastisch” (Algemeen Handelsblad; 3-5-1958)
In juni 1958 alterneerde hij met Gé Genemans in de rol van Gilles des Ormes in de wereldpremièrereeks van de opera ‘François Villon’ van Sem Dresden in het kader van het Holland Festival. Verder zong Gorin bij De Nederlandsche Opera in dat seizoen nog de rol van Maurizio in ‘I Quattro Rusteghi’ van Ermanno Wolf-Ferrari.*
In het seizoen 1958/1959 zong hij bij De Nederlandsche Opera in twee nieuwe rollen. Op 17 oktober 1958 was hij Dr. Falke in ‘Die Fledermaus’ van Johan Strauss jr. in de Amsterdamse Stadsschouwburg:
“bij de mannen leek het wel of alleen Paolo Gorin nog een poging deed om zich ook in muzikaal opzicht in het geheel in te passen” (Het Vrije Volk; 28-10-1958)
Op 19 februari 1959 zong hij bij de Wagner Vereeniging nog de Heerrufer in ‘Lohengrin’ in het Gebouw voor Kunst en Wetenschappen in Den Haag naast Hans Hopf in de titelrol, Gré Brouwenstijn als Elsa en Grace Hoffmann als Ortrud onder leiding van Ferdinand Leitner. De voorstelling werd op 22 februari 1959 in de Amsterdamse Stadsschouwburg gespeeld (Algemeen Handelsblad; 20-2-1959) en op 4 maart 1959 in de Rotterdamse Schouwburg (Het Vrije Volk; 28-2-1959):
“Paolo Gorin een waardig heraut” (Het Vrije Volk; 5-3-1959)
Op 23 april 1959 was hij Taddeo in ‘L’Italiana in Algeri’ van Rossini in het Gebouw voor Kunst en Wetenschappen in Den Haag naast Cora Canne Meijer als Isabella:
“Van gelijke waarde was de kostelijke taddeo van Paolo Gorin” (De Telegraaf; 24-04-1959)
“Paolo Gorin, voor wiens Taddeo we overigens niets dan lof hebben” (De Waarheid; 25-4-1959)
In het seizoen 1959/1960 zong hij bij De Nederlandsche Opera in vier nieuwe rollen. Op 23 november 1959 vertolkte Gorin de rol van Renato in een herneming van ‘Un Ballo in Maschera’ van Verdi. De productie werd gespeeld in de Rotterdamse Schouwburg onder muzikale leiding van Francesco Molinari-Pradelli en naast Gorin zongen Gré Brouwenstijn en Giuseppe Zampieri de rollen van Amelia en Riccardo:
“Renato werd ditmaal gezongen door Paolo Gorin, die op korte termijn voor Rudolf Knoll was ingevallen en na een paar vermoeide taferelen (die bij deze rol traditie schijnen te zijn) in het derde niettemin volkomen op dreef raakte” (Het Vrije Volk; 24-11-1959)
1960
Paolo Gorin zong op 1 januari 1960 de partij van Almaviva in ‘Le Nozze di Figaro’ van Mozart in de Stadsschouwburg van Utrecht:
“de vrij kluchtig gezongen graaf door Paolo Gorin” (Algemeen Handelsblad; 2-1-1960)
Op 4 maart 1960 was hij Ollendorf in ‘Der Bettelstudent’ van Millöcker in de Amsterdamse Stadsschouwburg:
“Paolo Gorin die overigens de enige échte Schlager voor zijn rekening moest nemen: „Ich hab’ sie ja nur auf die Schulter geküsst”. Wel heeft Paolo Gorin van zijn dankbare rol een heerlijk overdreven houwdegen gemaakt, dom en parmantig als een opgeblazen kalkoense haan” (Algemeen Handelsblad; 5-3-1960)
“Zelfs een heerlijk muzikaal talent als Paolo Gorin in de rol van overste Oldendorf werd door de regie van Alexander Pichler tot een onmuzikale grollenmaker gereduceerd” (De Tijd De Maasbode; 5-3-1960)
Op 15 juni 1960 werkte hij in de Amsterdamse Stadsschouwburg in het kader van het Holland Festival mee aan de première van de opera ‘Martin Korda D.P.’ van Henk Badings in de rol van Stefan:
“De hoofdrollen werden vertolkt door Frans Vroons, Erna Spoorenberg, Paolo Gorin, Guus Hoekman en Cornelis Schell” (Nieuwsblad van het Noorden; 16-6-1960)
“Paolo Gorin (de gelovige Stefan)” (Algemeen Handelsblad; 16-6-1960)
In het seizoen 1960/1961 vertolkte hij bij De Nederlandse (!) Opera nog weer drie nieuwe rollen. Op 21 oktober 1960 was Paolo Gorin te bewonderen in de spreekrol van Bassa Selim in ‘Die Entführung aus dem Serail’ van Mozart in de Amsterdamse Stadsschouwburg naast Erna Spoorenberg als Konstanze:
“De gesproken rol van Basca Celim werd door Paolo Gorin met waardigheid gespeeld” (De Telegraaf; 22-10-1960)
Op 27 februari 1961 zong hij de rol van zijn naamgenoot Paolo in ‘Simon Boccanegra’ van Verdi naast Gerry de Groot als Maria in de Rotterdamse Schouwburg:
“Paolo Gorin, ook als acteur zeer overtuigend” (Het Vrije Volk; 28-2-1961)
Op 10 maart 1961 zong hij Belcore in ‘L’Elisir d’Amore’ van Donizetti in de Amsterdamse Stadsschouwburg naast Wilma Driessen als Adina:
“Ettore Babini en Paolo Gorin hebben op dit gebied zeer grappige resultaten bereikt, waarbij zo nu en dan hun stem zich ook liet gelden” (Algemeen Handelsblad; 11-3-1961)
In het seizoen 1961/1962 vertolkte hij bij De Nederlandse Opera nieuwe rollen in weer drie opera’s. Op 29 september 1961 was hij Herr Fluth in ‘Die lustigen Weiber von Windsor’ van Nicolai in de Amsterdamse Stadsschouwburg:
“Van de grote rollen bleef alleen Paolo Gorin onder de maat. Zijn stem bezit jammer genoeg te weinig resonnans” (Algemeen Handelsblad; 30-9-1961)
Op 11 december 1961 vertolkte hij in de Rotterdamse Schouwburg in een Nederlandstalige productie van ‘Les Contes d’Hoffmann’ van Offenbach de vier schurken; de adviseur Lindorf, de opticien Coppélius, de kapitein Dapertutto en de dokter Miracle:
“de bezetting van de Lindorf – (Coppelius-Mirakel-Dapertutto)-partij door Paolo Gorin, die voortreffelijk zanger en acteur als hij ook moge zijn het Nederlands toch bepaald niet zo machtig is, dat hij zich op zuivere uitspraak kan laten voorstaan. Van zijn partij kon men nauwelijks uit de inhoud wijs worden!” (Het Vrije Volk; 12-12-1961)
Verder alterneerde hij bij De Nederlandse Opera in dat seizoen in ‘Die Fledermaus’ in de rollen van nu eens Frank, dan weer Dr. Falke.*
Ook kreeg Paolo Gorin in 1962 de Nederlandse nationaliteit.
In het seizoen 1962/1963 zong hij bij De Nederlandse Opera twee nieuwe rollen. Op 2 november 1962 was hij Ich in ‘Raskolnikoff’ van de Zwitserse componist Heinrich Sutermeister in de Amsterdamse Stadsschouwburg naast Johan van der Zalm in de titelrol:
“Daarnaast moeten zeker ook Paolo Gorin, Bert Bijnen en Cornelis Schell genoemd worden om hun voortreffelijke bijdragen van het tweede „ik”, de vriend en de ambtenaar” (Het Vrije Volk; 6-11-1962)
Op 13 februari 1963 zong hij in de Amsterdamse Stadsschouwburg Albert in ‘Werther’ van Massenet:
“Als Albert hoorde men thans Paolo Gorin, die zijn rol nog niet helemaal uitgewerkt heeft” (De Tijd De Maasbode; 14-2-1963)
In het seizoen 1963/1964 voegde hij bij De Nederlandse Opera in twee opera’s nieuwe partijen aan zijn omvangrijke repertoire toe. In ‘La Forza del Destino’ zong hij op 7 februari 1964 in de Amsterdamse Stadsschouwburg nu niet de rol van Carlo, maar inmiddels Fra Melitone (Algemeen Handelsblad; 31-1-1964).
En op 13 maart 1964 zong hij in ‘Die Schule der Frauen’ van Rolf Liebermann de dubbelrol van Jean-Baptiste Poquelin en Alain in de Amsterdamse Stadsschouwburg:
“Paolo Gorin heeft in weerwil van zijn matige vocale middelen de figuur van Molière vermakelijk getypeerd en zijn falset-tirade (als de oude koppelaarster) was ook zangtechnisch een trouvaille” (Algemeen Handelsblad; 14-3-1964)
In 1964/1965 zong hij geen nieuwe partijen bij DNO maar wel zijn glansrollen van Marcello, Figaro, Malatesta, Albert, Tonio, Ollendorf en Sharpless.*
1965
Daarna ging Paolo Gorin zich de komende vijf jaren bij de Nederlandse Operastichting toeleggen op karakterrollen. Het seizoen 1965/1966 opende hij met de eerste voorstelling van De Nederlandse Operastichting op 17 november 1965 in de Amsterdamse RAI als de Notar in ‘Der Rosenkavalier’ (De Tijd De Maasbode; 3-11-1965). Op 3 januari 1966 vertolkte hij voor de televisie de stomme rol van de bediende Sante in ‘Il Segreto di Susanna‘ van Wolf-Ferrari (Algemeen Handelsblad; 3-1-1966). Bij de Nederlandse Operastichting vertolkte hij op 22 januari 1966 nog de Handwerksburschen samen met Pieter van den Berg in ‘Wozzeck’ van Alban Berg:
“ook de kleine rollen door Rudolf Kat, Pieter v. d. Berg, Paolo Gorin, Simon van Trirum en Sophia van Sante even raak bezet en zorgvuldig uitgeregisseerd” (De Tijd; 24-1-1966)
In het seizoen 1966/1967 zong Gorin op 10 februari 1967 bij de Stichting in de Amsterdamse Stadsschouwburg de rol van Marullo in ‘Rigoletto’:
“onze landgenoten Pieter van den Berg, Mimi Aarden, Emmy Grager, Bert Bijnen, Paolo Gorin, e.a. die zich uitnemend van hun taak kweten” (Limburgsch Dagblad; 16-2-1967)
In het kader van het Holland Festival vertolkte Gorin op 24 juni 1967 de Tierbändiger in ‘Lulu’ van Berg in de Amsterdamse Stadsschouwburg:
“Verder, om ook enkele anderen te noemen in de voortreffelijk afgestemde regie van Jo Dua, Paolo Gorin, Rudolf Kat en Hannelore Schulz-Picard” (De Waarheid; 26-6-1967)
“de dierentemmer, die Paolo Gorin inmiddels in gans zijn brallende vleselijkheid gestalte gaf” (De Telegraaf; 26-6-1967)
In het seizoen 1967/1968 zong hij op 17 januari 1968 bij de Stichting Un Ami du Comte in ‘Le Comte Ory’ van Rossini in de Amsterdamse Stadsschouwburg (Algemeen Handelsblad; 12-1-1968). Op 30 januari 1968 was er nog een opvoering van de opera in de Schouwburg van Rotterdam:
“Ans Philippo en Paolo Gorin voldeden in de overige rollen” (Het Vrije Volk; 31-1-1968)
In dat seizoen zong hij op 21 juni 1968 nog de Dritte Jude in ‘Salome’ van Richard Strauss in het Circustheater te Scheveningen.*
In het seizoen 1968/1969 zong Gorin op 20 maart 1969 in het Circustheater van Scheveningen zijn laatste nieuwe rol bij de Stichting als Graf Carnero in ‘Der Zigeunerbaron’:
“en dan is er nog Paolo Gorin als Graaf Carnero die als altijd een sterke podiumfiguur is” (De Telegraaf; 22-3-1969).
Op 3 april 1969 werd deze productie opgevoerd in de Schouwburg te Rotterdam:
“De humor was trouwens ook bij Paolo Gorin als graaf Carnero in goede handen” (Het Vrije Volk; 4-4-1969)
Het laatste optreden van Paolo Gorin bij De Nederlandse Operastichting is waarschijnlijk op 22 september 1969 geweest in de rol van Frank in ‘Die Fledermaus’:
“De jubileumvoorstellingen worden op 22 september besloten met een uitvoering van Die Fledermaus door de Nederlandse Opera Stichting” (Algemeen Handelsblad; 28-8-1969)
1970
Daarna stopte Paolo Gorin bij De Nederlandse Operastichting, mede omdat hij in Hamburg, Berlijn en Dusseldorf de rol van Tevje in ‘Anatevka’ kreeg aangeboden. Hij had bij de Stichting en haar voorganger in zon’n 65 rollen gezongen.
Paolo Gorin was reeds vanaf eind jaren zestig begonnen om bij de Liberaal Joodse Gemeente te Amsterdam af en toe de toenmalige cantor Harry Ereira te vervangen. Uiteindelijk werd Gorin benoemd tot vaste chazan (Nieuw Israelietisch Weekblad; 14-8-1981). Hij zou diensten van de Liberaal Joodse Gemeente gedurende achttien jaren leiden. En niet alleen was hij cantor in Amsterdam, maar ook reisde hij regelmatig naar kleinere gemeenten. Daarnaast was hij docent voor vele amateur-chazzanim die zowel in Amsterdam als in de andere Joodse Gemeenten de muzikale leiding van de diensten op zich namen.
1990
Paolo Gorin overleed op 1 april 1992 te Amsterdam. De plechtigheid vond plaats op zondag 5 april 1992 op de begraafplaats Gan Hasjalom in Hoofddorp (NRC Handelsblad; 3-4-1992). Daar werd Paolo Gorin begraven in vak R, 1-10, c.
* Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)
Opnamen:
25 juni 1954 Janacek – ‘Uit het Dodenhuis’ (live – compleet) CD
Gorjanchikov – Siemen Joegsma
Aljeja – Chris Sheffer
Filka Morozov – Jan van Mantgem
A Prisoner – Simon van Trivum
A Second Prisoner – Paolo Gorin
Camp Commandant – Gerard Holthaus
A Very Old Prisoner – Chris Taverne
Skuratov – Zbyslaw Wozniak
Chekunov – Gé Genemans
The Drunken Prisoner – Piet van Gent
The Russian Priest – Jos Borelli
The Young Prisoner – Chris van Woerkom
Prostitute – Jo van de Meent
Shapkin – Chris Reumer
Shishkov – Caspar Broecheler
Cerevin – Jan Voogt Sergeant of the
Watch – Gee Smith
Chorus and Orchestra of the Netherlands Opera olv dirigent Alexander Krannhals
1954 Verdi – ‘Rigoletto’ (studio – hoogtepunten) YouTube
Rigoletto – Paolo Gorin
Gilda – Hedda Heusser
Duca di Mantova – Paul Conrad
Sparafucile – Gee Smith
Maddalena – Anny Delorie
Giovanna – Catharina Hessels
Monterone – Henk Driessen
Marullo – Jos Plemper
Borsa – Willem van der Sluis
Conte di Ceprano – Frans de Geus
Netherlands Philharmonisch Orkest olv Walter Goehr
1955 Puccini – ‘La Bohème’ (studio – compleet) YouTube
Rodolfo – David Garen
Mimi – Marilyn Tyler
Marcello – Paolo Gorin
Musetta – Corry Bijster
Schaunard – Gerhard Holthaus
Colline – Leonard Wolovsky
Alcindoro/Benoît – Henk Angenent
Netherlands Philharmonisch Orkest onder leiding van dirigent Carl Bamberger
1955 Mozart – ‘Die Zauberflöte’ (studio – compleet) LP
Tamino – David Garen
Pamino – Corry Bijster
Sarastro – Guus Hoekman
Königin der Nacht – Marilyn Tyler
Papageno – August Gschwend
Der Sprecher – Paolo Gorin
Papagena – Nel Duval
Monostatos – Chris Taverne
Eugène van Dongen, Chris van Woerkom, Lidy van der Veen, Corry van Beckum
Netherlands Philharmonisch Orkest onder leiding van dirigent Alexander Krannhals
1957 Gounod – ‘Faust’ (studio – hoogtepunten) CD
Faust – Leo Larsen
Marguerite – Uta Graf
Méphistophélès – Paolo Gorin
Siébel – Anneke van der Graaf
Valentin – Frans van der Ven
Wagner – Jan Kruls
Nederlands Philharmonisch Orkest olv Walter Goehr
1959 Puccini – ‘Gianni Schicchi’ (live – compleet) CD
Gianni Schicchi – Paolo Gorin
Lauretta – Edith Martelli
Zita – Jo van de Meent
Rinuccio – Ettore Babini
Maestro Spinelloccio – Gee Smith
Dirigent Arrigo Guarnieri
1960 Verdi – ‘La Traviata’ (studio – hoogtepunten) Spotify
Violetta – Virginia Zeani
Alfredo – Giuseppe Savio
Germont – Paolo Gorin
Flora – Gerda Becker
Hamburg Radio Symphony Orchester olv Napoleane Annovazzi
1977 Cantor Paolo Gorin – Holy Days of Israel
Joodse religieuze liederen; Polydor