22-02-2015
De tenor Chris Scheffer werd als Christiaan Johannes Scheffer op 22 februari 1915 in Amsterdam geboren. Hij maakte zijn operadebuut tijdens de Tweede Wereldoorlog en zou tot en met 1966 zo’n veertig rollen zingen.
Chris Scheffer studeerde zang bij de bariton en zangpedagoog Henk Angenent (1891-1987).
1940
Chris Scheffer maakte zijn operadebuut op 4 december 1941 bij het Gemeentelijk Theater Bedrijf afdeling Opera te Amsterdam. De Duitse bezetter zag in het theater een belangrijk middel de idealen van het nationaal-socialisme voor het voetlicht te brengen en met de oprichting in november 1941 van de Kultuurkamer probeerden de Duitsers meer grip te krijgen op het culturele leven in Nederland. Voor het eerst werden gezelschappen direct door de Rijksoverheid gesubsidieerd. In Amsterdam, de culturele hoofdstad van Nederland, komt met financiële steun het Gemeentelijk Theater Bedrijf Amsterdam tot stand dat uit de afdelingen Toneel, Opera en Ballet bestaat. Hier maakte Chris Scheffer dus zijn operadebuut in een programma met twee korte opera’s. Hij zong de Eerste Tribunaal in ‘De Doge van Venetië’ van Johan Wagenaar en Gherardo in ‘Gianni Schicchi’ van Puccini.
Pas na dreiging en intimidatie door de Duitsers meldden begin februari 1942 de meeste theatermensen zich bij de Kultuurkamer aan. Een aantal dook onder of veranderde van baan. Enkelen volhardden en speelden een rol in het georganiseerde verzet. Uiteindelijk zouden zo’n 100 van de 400 spelers van het Gemeentelijk Theater Bedrijf Amsterdam zijn gestopt.
Chris Scheffer zong bij het Gemeentelijk Theater Bedrijf op 29 januari 1942 en op dagen daarna Beppe in ‘Pagliacci’ naast Gerda Pons, Jan van Mantgem, Theo Baylé, Gerard Holthaus en Jos Plemper:
“In de vocale weelde van het geheel sluit de Peppe van Chris Scheffer heel goed” (De Waag; 6-2-1942)
“De rol van Beppo werd knap gespeeld door den tenor Chris Scheffer, die een mooie tenorstem heeft” (Utrechtsche Courant; 12-2-1943)
In het seizoen 1942/1943 zong hij bij het gezelschap Gastone in ‘La Traviata’ op 2 september 1942 (met Gerard Holthaus, Henk Angenent, Gerda Pons, Jeanne van de Rosière, Jo van der Meent, Chris Reumer en Theo Baylé), Don Curzio in ‘Le Nozze di Figaro’ en op 13 oktober 1942 Nando in ‘Tiefland’ (met Gerda Pons, Jo van der Meent, Jeanne van de Rosière, Otto Couperus, Siemen Jongsma, Ruth Horna, Johan Lammen, Jan van Mantgem):
“Chris Scheffer droeg een vocaal aantrekkelijke, maar in spel niet altijd even ongedwongen Nando bij” (De Waag; 16-10-1942)
Op 4 december 1942 was hij bij het Gemeentelijk Theater Bedrijf te horen in ‘Die lustigen Weiber von Windsor’ (met Henk Angenent, Ruth Horna, Jo van der Meent, Johan Lammen en Siemen Jongsma):
“voorts een alleszins aanvaardbare Junker Spärlich van Chris Scheffer” (De Waag; 11-12-1942)
In de eerste helft van 1943 zong hij bij het gezelschap Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’ en in de wereldpremière van ‘Marieken van Nimweghen’ van Jacques Jansen speelde hij een lid van het reizend zangerskwartet .
In het seizoen 1943/1944 was hij op 26 september 1943 één van de Brabantische Edle in ‘Lohengrin’ (naast Jan van Mantgem als Lohengrin, Siemen Jongsma, Ruth Horna, Otto Couperus en Jeanne van de Rosière). Verder zong Scheffer dat seizoen bij het Gemeentelijk Theater Bedrijf nog de rol van Duca in ‘Rigoletto’.
Vanaf 26 januari 1944 was hij bij het gezelschap te horen in de rol van Yamadori in ‘Madama Butterfly’ met Greet Koeman in de titelrol en Jo van de Meent:
“Chris Scheffer als een wel wat al te effen Prins Yamadori” (De Residentiebode; 18-2-1944)
Ook zong hij op 30 april 1944 de rol van heraut in ‘Don Carlos’ van Verdi.
1945
Na de Tweede Wereldoorlog ging in het seizoen 1945/1946 alleen de (gezuiverde) afdeling Opera nog door met het geven van voorstellingen. De eerste voorstelling van de afdeling Opera vond op 17 december 1945 plaats. Men speelde ‘Tosca’ met Ruth Horna in de titelrol. Er was veel protest tegen de spelers die ook voor Frontzorg en andere fascistische organisaties hadden gespeeld. Men vond dat de zuivering gefaald had. De voorstellingen van ‘Tosca’ werden uiteindelijk gestaakt.
Na vele discussies hervatte de afdeling Opera onder veel protest in maart 1946 weer de activiteiten. Chris Scheffer zong in dat seizoen 1945/1946 de Eerste Gevangene in ‘Fidelio’ (17 maart), Pinkerton in ‘Madama Butterfly’, Duca in ‘Rigoletto’, Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’ & Beppe in ‘Pagliacci’ en Alfredo in ‘La Traviata’ (27 april):
“Chris Scheffer liet ons een bouterigen Alfredo zien, die den geheelen avond geen oog van den dirigent af had” (De Tijd; 29-4-1946)
“Voorts slaagde Chris Scheffer er in de rol van Alfredo niet in ons Chris Reumer te doen vergeten. Zeker had hij zeer goede momenten, maar juist die wisselvalligheid was bezwaarlijk” (Het Vrije Volk: 8-11-1946)
Na het seizoen 1945/46 werd het Gemeentelijk Theaterbedrijf als zodanig opgeheven, en als operagezelschap opgevolgd door De Nederlandsche Opera onder leiding van Paul Cronheim.
Bij de De Nederlandsche Opera zong Chris Scheffer in de eerste helft van het seizoen 1946/1947 onder andere Rodolfo in ‘La Bohème’, Belmonte in ‘Die Entführung aus dem Serail’.
In het seizoen daarop 1947/1948 werkte hij op 12 december 1947 mee aan een productie van ‘Die Fledermaus’:
“Chris Scheffer heeft geen sterk geluid, maar maakte dat ruimschoots goed met voortreffelijke uitbeelding en begrip van zijn rol van Alfred” (De Tijd; 13-12-1947)
“Alleen Chris Scheffer als Alfred en Jan Voogt als prins Orlofsky waren zwak” (De Waarheid; 15-12-1947)
Ook in de eerste helft van 1947 was hij er te horen in de titelrol van ‘Faust’.
Op 24 januari 1948 zong hij in ‘Martha’ van Von Flotow bij de Leeuwarder Operavereniging:
“Chris Scheffer zong zijn innemende rol (Lyonel) op gevoelige wijze en zijn lyrisch tenorgeluid is soepel en fraai” (De Heerenveensche Koerier; 27-1-1948)
Scheffer zong in maart 1948 weer Alfredo in ‘La Traviata’:
“Chris Scheffer en alle overigen wisten fret publiek in vervoering te brengen, dat dankte met een warme ovatie” (De Waarheid: 3-3-1948)
Tevens in maart 1948 was hij opnieuw te horen in de titelrol van ‘Faust’:
“Was Faust in de aanvang wat onzeker enige premièrekoorts zal hieraan niet vreemd geweest zijn — gaandeweg herstelde hij zich en ook deze opvoering stond op een zeer behoorlijk peil” (De Waarheid; 25-3-1948)
“In Chris Scheffer, die Faust verbeeldde, en in Marjo Ingen Soet, die Margaretha was, kon men geen door de duivel gekwelde mensen zien” (Het Vrije Volk; 13-4-1948)
Eind augustus 1948 zong hij weer de rol van Duca in ‘Rigoletto’:
“Otakar Kraus en Chris Scheffer die met hun zang en bewogen spel de opvoering droegen” (De Waarheid; 27-8-1948)
“Chris Scheffer, die een heel acceptabele Hertog creëerde, voller, mannelijker en overtuigender dan zijn voorganger, al miste hij ook iets van diens luchtige speelsheid” (De Tijd; 27-8-1948)
In het seizoen 1948/1949 werkte Scheffer op 25 november 1948 mee bij de Stichting De Nederlandse Opera als Scaramuccio in ‘Ariadne auf Naxos’ van Richard Strauss onder auspiciën van de Wagnervereeniging.
Verder zong hij bij het gezelschap in de eerste helft van 1949 nog de rollen Manrico in ‘Il Trovatore en Nadir in ‘Les Pêcheurs de Perles’.
In het seizoen 1949/1950 zong hij opnieuw Belmonte in ‘Die Entführung aus dem Serail’:
“Chris Scheffer, die ondanks zijn sternkwaliteiten voor de rol van Belmonte de natuurlijke warmte en soepelheid mist” (De Waarheid; 10-9-1949)
En in november 1949 was hij weer te horen als Jaquino in ‘Fidelio’:
“Levendige actie zagen we eigenlijk alleen van Greet Koeman en Chris Scheffer in hun korte beginscène” (De Telegraaf; 16-11-1949)
“Ten slotte viel ’t bij Chris Scheffer weer op hoe verstaanbaar hij zingt” (Het Vrije Volk; 31-1-1950)
1950
Chris Scheffer zong pas in het seizoen 1950/1951 weer een nieuwe rol bij De Nederlandsche Opera op 30 november 1950 als Peter Iwanov in ‘Tsaar Peter’ van Lortzing:
“Het prachtig gezongen duet van de andere Peter en Marie (Chris Scheffer en Marjo Ingen Soet)” (De Gooi- en Eemlander; 11-12-1950)
“een zeer aanvaardbare Peter Iwanow van Chris Scheffer” (De Telegraaf; 11-12-1950)
“Chris Scheffer, als de tweede en verwarringwekkende Peter, was goed” (De Heerenveensche Koerier; 18-12-1950)
Ook werkte hij mee aan de roemruchte gastconcerten in het Concertgebouw van Amsterdam begin 1951 van dirigent Paul van Kempen. Deze concerten liepen uit op een grote rel vanwege het vermeende oorlogsverleden van de dirigent. Van Kempen werd letterlijk van het podium gejaagd bij het tweede concert en moest afzien van verdere optredens in Amsterdam (De Waarheid; 29-1-1951 / Het Vrije Volk 31-1-1951 / De Tijd 31-1-1951). Ook in Den Haag waren er spanningen bij de opvoering van het ‘Messa da Requiem’ van Verdi:
“een voortreffelijke Chris Scheffer” (De Telegraaf; 31-1-1951)
In het kader van het Holland Festival zong Chris Scheffer op 1 juli 1951 de titelrol in ‘Le Pauvre Matelot’ van Milhaud.
In het seizoen 1951/52 zong hij bij De Nederlandsche Opera onder andere op 20 maart 1952 in ‘Don Giovanni’ in samenwerking met de Wagnervereeniging:
“Don Octavio — bijzonder mooi door Chris Scheffer gezongen” (De Waarheid; 21-3-1952)
“een zeer welluidende maar even statische als onaandoenlijke Don Ottavio van Chris Scheffer” (De Telegraaf; 21-3-1952)
“Greet Koeman als Donna Elvira en Chris Scheffer als Don Ottavio hadden grotere moeite mee te komen. Scheffer kan niet acteren, waarom Abraham van der Vies hem waarschijnlijk maar geadviseerd had zeer statisch te bliven. Hij stond daar nu voortdurend als op een concertpodium de zaal toe te zingen” (Het Vrije Volk; 1-4-1952)
Deze voorstellingen van ‘Don Giovanni’ werden in juli 1952 in het kader van het Holland Festival hernomen:
“Chris Scheffer zingt zijn Don Ottavio met heel de honingzoetheid, die de partij vergt en hij komt ook precies voor de dag als het edelrund, dat Don Ottavio is, deze grootste van alle potentiële horendragers” (De Tijd; 21-6-1952)
“terwijl Chris Scheffer als Don Ottavio zeer mooie en overtuigend momenten had” (De Telegraaf; 21-6-1952)
In het kader van het Holland Festival zong Chris Scheffer verder op 5 juni 1952 nog in een tweeluik van Stravinsky in ‘Oedipus Rex’ (Een Herder) en ‘Le Rossignol’ (Le Pêcheur):
“Chris Scheffer een verdienstelijke, zij het niet altijd even vicaal gave visser” (De Telegraaf; 6-6-1952)
Een jaar later werkte hij op 14 mei 1953 aan het Holland Festival mee als Cassio in ‘Otello’ van Verdi:
“Een opvallende prestatie levert de tenor Chris Scheffer als Cassio” (De Waarheid; 1-7-1957)
Chris Scheffer zong op 30 mei 1953 de rol van Flamand in ‘Capriccio’ van Richard Strauss tijdens een radio-uitvoering in Hilversum onder leiding van Johannes den Hertog en naast Lisa della Casa. Van deze uitvoering bestaat een geluidsopname (Ponto PO-1013).
In het seizoen 1953/1954 zong hij onder andere op 16 december 1953 in ‘Il Barbiere di Siviglia’ van Rossini:
“een sonore doch te weke Almaviva van Chris Scheffer” (De Telegraaf; 18-12-1953)
“Alleen Chris Scheffer’s Almaviva viel daarbij nu sterker af. Hij kan werkelijk te weinig zingen en over zijn figuur als achttiende-eeuws minnaar past beter een algeheel zwijgen” (De Tijd; 28-12-1953)
Verder was hij in dat seizoen te horen als Tamino in ‘Die Zauberflöte’ van Mozart op 21 januari 1954 en in het kader van het Holland Festival op 25 juni 1954 als Aljeja in ‘Aus einem Totenhaus’ van Janáček. Philips maakte een geluidsopname van deze laatste productie (Philips AL 00229/00230).
Scheffer was vervolgens van 1954 tot en met 1956 verbonden aan de opera van Düsseldorf (De Tijd; 13-2-1954).
1955
Chris Scheffer kreeg midden mei 1955 een auto-ongeluk in Duitsland, vlak bij de Nederlandse grens. Wij was op weg naar Amsterdam, waar hij in de Stadsschouwburg zou optreden in ‘Die Zauberflöte’. Scheffer werd opgenomen in het ziekenhuis van de Duitse stad Geldern (De Telegraaf; 4-5-1955).
Later dat jaar stond hij echter alweer op het toneel. Op 27 oktober 1955 zong hij Ferrando in ‘Così fan tutte’ van Mozart:
“Chris Scheffer en Paolo Gorin waren de twee minnaars, beiden vocaal voortreffelijk” (De Waarheid; 31-10-1955)
In mei 1956 zong hij opnieuw Tamino in ‘Die Zauberflöte’ bij De Nederlandse Opera:
“Chris Scheffer was nu de rol van Tamino toevertrouwd. Scheffer is zo min als zijn voorganger een groot acteur, maar vocaal was er aanzienlijke winst, ook al, omdat hij zichzelf in de forti beperkingen wist op te leggen” (Het Vrije Volk; 15-5-1956)
In het seizoen 1956/1957 was hij weer bij De Nederlandse Opera te horen als Nadir in ‘Les Pêcheurs de Perles’ op 23 september 1956:
“Chris Scheffer was als Nadir, de jager, zeer goed. Zijn fraai en lyrisch tenorgeluid kwam hier tot volledige ontplooiing en na de slotaria van liet eerste tafereel moest hij een langdurig en enthoesiast applaus in ontvangst nemen” (De Waarheid; 24-9-1956)
Op 22 februari 1957 probeerde hij in ‘Gianni Schicchi’ deze keer de rol van Rinuccio:
“De jonge minnaar ligt Chris Scheffer geheel buiten de stem” (De Tijd; 23-2-1957)
In januari 1958 zong hij bij het Toonkunstkoor Tilburg in ‘Prins Igor’ van Borodin:
“Chris Scheffer, wiens stemkwalitelten we hogelijk bewonderen, ligt dit werk minder” (De Tijd; 8-1-1958)
In het seizoen 1957/1958 werkte hij mee aan de wereldpremière van ‘François Villon’ van Sem Dresden bij De Nederlandsche Opera op 15 juni 1958 als Regnier de Montigny in het kader van het Holland Festival.
Vervolgens was Chris Scheffer vanaf 1 september 1958 vast verbonden aan de Vlaamse Opera te Antwerpen (De Tijd; 10-6-1958). Daarna trad hij nog een enkele keer op in gastvoorstellingen bij de Nederlandse Opera.
1960
Ook begin jaren zestig zong Chris Scheffer nog bij de Vlaamse Opera:
“Het zangerstableau bestaat geheel uit Vlaamse en Nederlandse solisten. Van laatstgenoemden treffen wij aan Wilma Driessen, Mimi Aarden, Chris Scheffer, Chris van Woerkom, Guus Hoekman en Arnold van Mill” (De Tijd; 25-8-1961)
1965
Chris Scheffer formeerde in 1966 een eigen operagezelschap, Stichting Nederlandse Volksopera. Op 2 september 1966 presenteerde het gezelschap zich in het Amsterdamse Tingel-Tangel Theater met een tweeluik: de kameropera ‘Amorijs’ van Nico Richter uit 1920 en in ‘Lieschen et Fritzchen’ van Offenbach. In beide opera’s zong Scheffer zelf ook mee:
“Chris Scheffer, de laatste jaren in ons land weinig gehoord, maar niet vergeten, zong zijn partijen met goed geluid en accuraat” (De Waarheid; 5-9-1966)
Vanaf 26 december 1968 werkte Scheffer mee aan de musical ‘Sweet Charity’ van René Sleeswijk die doorliep tot en met 1969. Dit waren waarschijnlijk de laatste producties waarin Scheffer op het podium stond. Daarna wordt over de Nederlandse pers niet meer over Chris Scheffer gemeld. Scheffer verhuisde vervolgens waarschijnlijk naar Nice en trouwde met ene Waroquiers. Hij overleed begin september 1985 en werd begraven op 12 september 1985 in Nice.