In de serie ‘Nederlandse premières’ worden de eerste opvoeringen van opera’s in Nederland belicht. In deel 2: ‘Les Pêcheurs de Perles’ van Georges Bizet (1838-1875).
De opera ‘Les Pêcheurs de Perles’ van Georges Bizet (1838-1875) op een libretto van Eugène Cormon en Michael Carré werd op 30 september 1863 voor het eerst uitgevoerd in het Théâtre Lyrique van Parijs. De opera beleefde haar Nederlandse première op 5 februari 1889 door het Théâtre Royal Français de La Haye – de Koninklijke Fransche Opera – in de Koninklijke Stadsschouwburg van Den Haag:
“Dinsdag e. k. wordt door het Haagsche operagezelschap voor de eerste maal hier ter stede opgevoerd: Les Pêcheurs de Perles, opera in 3 bedrijven van Georges Bizet” (Algemeen Handelsblad; 4-2-1889)
De Koninklijke Stadsschouwburg van Den Haag had in 1804 zijn deuren geopend als de “Nieuwe Haagse Stadsschouwburg”. De bouw was in 1766 begonnen als paleisje aan het Korte Voorhout voor prins Karel Christiaan van Nassau-Weilburg, de zwager van stadhouder Willem V. De architect was Pieter de Swart, die twee jaar lang op kosten van Willem IV in Parijs had gestudeerd. In 1769 verhuisde prins Karel echter naar Weilburg en veel haast met de bouw van zijn paleis in Den Haag had hij derhalve niet. In 1773 overleed De Swart toen slechts een gedeelte van het paleisje klaar was. De bouw werd niet verder afgemaakt en de bouwtekeningen werden geveild. Door de Franse bezetting moest de bouw helemaal worden stopgezet en lange tijd stond het gebouw onafgemaakt en leeg. Er werd op een gegeven moment zelfs besloten het af te breken toen een groep vooraanstaande Haagse burgers in 1802 het paleisje voor 99 jaar huurde om het tot een schouwburg te verbouwen. Architect Johan van Duyfhuis was voor de verbouwing verantwoordelijk. Koning Willem II was van 1841 tot 1853 eigenaar van de Koninklijke Schouwburg. De Franse opera en het Nederlandse toneel kwamen onder zijn leiding tot grote bloei en er werd toen meer opera dan theater opgevoerd, bijna uitsluitend in het Frans (Slechte – 175 Jaar Koninklijke Schouwburg 1804-1979; ‘s-Gravenhage: Kruseman, 1979).
De regie van de Nederlandse première van ‘Les Pêcheurs de Perles’ door het Théâtre Royal Français de La Haye was in handen van regisseur dhr. De Beer. Het gezelschap speelde drie voorstellingen van de opera. De zangers waren de vaste leden van het gezelschap, die allen al tientallen malen in Nederland hadden gezongen, met name in Franse opera’s. De sopraan S. Dorian was Leïla, de tenor Adrien Barbe was Nadir, de bariton Godefroy was Zurga, de bas Auguste Donval was Nourabad en Levy van der Noot was Un Pêcheur. De pers was te spreken over de muziek, maar minder over de uitvoering:
“Voor zoover wij bij eene eerste uitvoering een oordeel kunnen vellen, staan de beide eerste acten wat muzikale waarde aangaat, hooger dan de laatste. De rol van Leila was in handen van mej. Doriani, terwijl Barbe optrad als Nadir en Godefroy Zurga vertegenwoordigde, Donval had de ondergeschikte partij van Nourabad op zich genomen en zich prachtig gegrimeerd. Het drietal, op wier schouders het werk rust, kweet zich over het geheel zeer verdienstelijk. Ieder had op zijn beurt een oogenblik van onzekerheid in de intonatie maar over ’t algemeen werd er beschaafd gezongen en ontbrak het in den zang, noch aan kleur, noch aan hartstocht. Ook het spel was te loven. Voeg hierbij dat aan decoratief, costumes, groepeesingen, kortom aan de geheele tooneelschikking veel zorg was besteed, waarvoor den regisseur, den heer De Beer alleszins lof toekomt, dat het orkest zijne belangrijke partij in dit voor allen onbekende werk met zekerheid en distinctie vervulde, dat de koren vooral in het 1e bedrijf zich flink hielden, en het zal geen verwondering baren dat het talrijk opgekomen publiek herhaaldelijk door warme toejuichingen zijne tevredenheid te kennen gaf. Hot slottrio werd gebisseerd” (Algemeen Handelsblad; 7-2-1889)
“maar in geestdrift heb ik mijn hart niet voelen ontgloeien. Hiertoe zal wel medegewerkt hebben, dat de uitvoering niet zeer goed slaagde. Mej. Dorian als Leila had wel bekoorlijke oogenblikken, maar haar stem is zeer zwak en weet den hartstocht niet naar waarheid uit te drukken. Daarbij was de zuiverheid menigmaal zeer twijfelachtig, vooral in het middenregister. De figuur van Leila maakte dus op mij eigenlijk geen indruk, terwijl toch juist deze figuur de geheele handeling moet beheerschen.
Wat de zuiverheid betreft, was trouwens de verdere uitvoering evenmin te roemen. Zoowel de Heer Barbe, als de Heer Godefroy, leed onder die kwaal. Overigens was de Heer Barbe als altoos de nauwgezette vertolker van de persoonlijkheid, die hij heeft voor te stellen. Hij weet wat hij wil, hij weet wat hij kan doen en weet zich op zijn eigen terrein met veel talent te bewegen. Men zou hem een breeder, een grooter terrein toewenschen, maar dit is hem niet gegeven en wenscht hij dus ook niet te betreden. Voor zijn uitvoering komt hem lof toe.
Van den Heer Godefroy kan ik niet hetzelfde verklaren. De partij van Zurga komt bij zijne vertolking niet aan het licht. Wel heeft de Heer Godefroy goede eigenschappen; maar de waardigheid van opvatting ontbreekt hem bij de uitvoering van deze partij. Door het gebruik maken van zijn hooge tonen vergoedt hij wellicht veel voor menig oor, mij kan hij daardoor niet winnen. De Heer Donval speelde de partij van den priester Nourabad. Iets bijzonders wil ik er niet van zeggen, maar alleen verklaren, dat, in dit geval, mijn zwijgen geen toestemmen beteekent in de vervulling van deze rol. Het werk was overigens met zorg bestudeerd, de ensembles waren vol levendigheid, en ik ben zeker, dat, wanneer men den Heer Granier eens een twintigtal jonge en goed ontwikkelde vrouwenstemmen voor het koor verschafte, hij wonderen zou verrichten. De orkestpartij werd, in aanmerking nemende de omstandigheden, door de heeren musici met veel talent behandeld” (Nieuws van den Dag; 7-2-1889)
Een week later op dinsdag 12 februari 1889 werd de opvoering herhaald in de Koninklijke Stadsschouwburg van Den Haag (Algemeen Handelsblad; 10-2-1889). Tenslotte bracht het Théâtre Royal Français de La Haye op 26 maart nog een laatste uitvoering van de productie in Den Haag (Algemeen Handelsblad; 23-3-1889).