In de serie ‘Nederlandse premières’ worden de eerste opvoeringen van opera’s in Nederland belicht. In deel 1: ‘La Bohème’ van Giacomo Puccini (1858-1924).
De wereldpremière van ‘La Bohème’ vond plaats in Turijn op 1 februari 1896. Twintig maanden later werd de opera voor het eerst in Nederland uitgevoerd door de Italiaansche Opera. De Italiaansche Opera speelde ‘La Bohème’ in die maand drie maal in Nederland. In de productie zong de directeur van het gezelschap Vincenzo Morghen de rol van Marcello, Mimì was Luisa Gilboni, Rodolfo was Pietro Lombardi, Schaunard was Giovanni Lunardi, Colline was Luigi Lunardi, Musetta was Maria Cappellaro, Benoit en Alcindoro werden gezongen door Natale Cervi en Parpignol was Nicola Albert. Maestro Natale Emanuel dirigeerde het orkest.
De enige, echt bekende van het gezelschap was de Spaanse sopraan Luisa Gilboni. Zij zong Fidelia in première van de gereviseerde, vierakte versie van ‘Edgar’ van Puccini op 5 september 1891 in Teatro del Giglio in Lucca. In september 1892 gaf zij 13 uitvoeringen van de titelrol in ‘La Wally’ van Catalani onder leiding van Arturo Toscanini in Catalani’s geboorteplaats Lucca. Van Catalani zong zij ook de titelrol in diens opera ‘Edmea’. Overige rollen van Gilboni waren de titelrol in ‘Lucrezia Borgia’ van Donizetti, Brünnhilde in ‘Die Walkûre’, Valentine in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer en Selika in ‘L’Africaine’ van Meyerbeer. Ook bestaat er een opname van haar van ‘Il Bacio’ van Luigi Arditi. In de jaren twintig gaf Luisa Gilboni les aan het Conservatorio de Música y Declamación van Madrid.
Deze Nederlandse première van ‘La Bohème’ vond plaats op 19 oktober 1897 in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen aan de Zwarteweg te Den Haag. Dit gebouw was officieel geopend op 2 december 1874 en zou op 18 december 1964 door brand geheel worden verwoest.
De meningen over de uitvoering van ‘La Bohème’ door de Italiaansche Opera liepen uiteen. De Telegraaf meldde over de Nederlandse première:
“dat de belangstelling der hoorders met elk bedrijf steeg en dat de derde en vierde acte een hoogst dramatischen indruk maakte. Uit de toejuichingen na elk bedrijf bleek van de tevredenheid van het publiek, die na de laatste twee bedrijven het meest zich uitte. Een heerlijk quartet, waarbij het derde bedrijf sluit, werd herhaald, en bij herhaling werden artisten en dirigend ten tooneele geroepen” (De Telegraaf 20-10-1897)
Twee dagen later op 21 oktober 1897 voerde de Italiaansche Opera ‘La Bohème’ uit in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam. Het Paleis voor Volksvlijt was een groot glazen tentoonstellingsgebouw aan het Frederiksplein in Amsterdam. De bouw was op 7 september 1859 begonnen met het slaan van de eerste paal in het bijzijn van koning Willem III. Op 16 augustus 1864 werd het gebouw geopend. Het Paleis voor Volksvlijt zou in de nacht varrn 18 op 19 april 1929 door brand worden verwoest. De galerij bleef deels gespaard, maar het hoofdgebouw is nooit herbouwd. In 1960 werd de galerij afgebroken om plaats te maken voor het gebouw van de De Nederlandsche Bank.
Bij de opvoering van ‘La Bohème’ in het Paleis voor Volksvlijt op 21 oktober 1897 was de Nederlandse pers volop aanwezig:
“Hoewel ik nimmer een prophetische school heb bezocht en het voorzeggen van hetgeen gebeuren zal een hoogst gevaarlijk werk acht, zou bet mij toch ten hoogste verwonderen als Puccini’s werk La Bohème nog tweemaal te Amsterdam een volle zaal vermocht te trekken” (De Telegraaf 22-10-1897)
“Na het tweede bedrijf keken de menschen elkander vreemd aan. Is dat nu mooi? vroegen velen. Ik vind het afschuwelijk! […] Ik althans heb in lang niet zulk een interessant werk gehoord, en heb nog nooit in de opera zoo zien spelen. De tegenstelling in de derde acte tusschen de beide paren was in muzikaal opzicht zeer merkwaardig. In de twee laatste acten was de vertolking er ook geheel op berekend, de muziek volkomen te kunnen waardeeren. Met deze opvoering hebben de Italiaansche zangers en zangeressen vooral getoond kunstenaren te zgn. Signor Lucenti (Colline) heeft aan de scènes op de kamer van Rodolfo door zijn geestig en diepgevoeld spel en voortreffelijken zang het ware leven gegeven aan deze typische tooneeltjes, de partijen van Marcello (signor Morghen) en Schaunard (signor Lunardi) waren eveneens in uitstekende handen en ook signor Lombardi heeft als Rodolfo het beste gegeven dat hij vermocht te geven. Signora Gilboni (Mimi) kan een uitstekenden indruk maken wanneer zij zacht zingt, dat heeft zij in de sterfscène bewezen in de laatste acte, en signora Cappellare heeft in de derde en vierde acte den minder goeden indruk weggenomen dien zij in de tweede acte maakte, waar haar realistische opvatting van de partij van Musetta ieder die haar vroeger nog niet gehoord had, deed denken dat haar zangkunst zeer veel te wenschen liet. Het spel in de vierde acte vond ik een waar meesterstukje. De treurende groep om de stervende Mimi was treffend van uitdrukking en rangschikking. De stille smart, die uit ieders houding sprak, zal ik niet spoedig vergeten. Evenmin zal ik vergeten signor Lucenti’s spel en zang, waar hij van zijn kleed afscheid neemt om het te gaan verkoopen ten einde medicijnen te koopen. Doch vooral ook heb ik het orkest ditmaal bewonderd, dat onder de magistrale en artistieke leiding na de Cavalliere Emanuel veel meer heeft gegeven, dan ik na de vroegere kennismaking had durven hopen. Er was groote distinctie in de vertolking en het is opmerkelijk welk een suggestieven invloed er van dezen leider uitgaat. Dat de uitvoering — behalve in de tweede acte — zoo goed was, is daaraan toe te schrijven dat de solisten bijna geheel alleen aan het woord zijn. Bovendien zijn wij zoozeer gewend dat, wanneer de zang ons voldoet, wij ons tevreden moeten toonen, dat men herleeft wanneer men een gezelschap ontmoet waar bijna alle hoofdpersonen goede tooneelspelers zgn. Om deze redenen heb ik misschien wel meer van deze opvoering genoten, dan het grootste gedeelte van het publiek, dat zich tamelijk gereserveerd hield tegenover deze muziek” (Algemeen Handelsblad 22-10-1897)
De opvoering was, wat betreft de hh. Morghen (Marcel), Lunardi (Schaunard) en Lucenti (Colline) zeer karaktervol en schoon. Deze drie figuren verkwikten door hun vrijheid van handelen, door hun stemmen en door hun zingen, vooral Lucenti. De Heer Lombardi (Rodolfo) bevalt mij niet; hij maakt een onaangenaam gebruik van zijn overigens niet onaangenaam orgaan en blijft hangen in de meest conventioneele armbewegingen. ’t Komt mij voor, dat, deze zanger zeer weinig ontwikkeld is, of dat hij zeer weinig dispositiën voor het tooneel heeft. De beide dames Gilboni (Mimi) en Cappellaro (Musette) mishaagden mij bijzonder, de eerste terwijl zij voortdurend van onder tegen den toon aan zingt, de tweede omdat zij aan haar stem zulk een onaangenaam, krijschend geluid geeft. Misschien echter staat dit laatste door den componist voorgeschreven en is diens doel om daardoor aan de figuur van Musette meer realiteit te verzekeren […] Als scènerie was de opvoering te loven, als muzikaal ensemble niet. Zeer vaak kon men opmerken, dat de verschillende onderdeelen, zoowel op als voor de scène, nog niet geheel onder de knie waren. Het succes van het werk bij het publiek was niet groot (Nieuws van den Dag 23-10-1897)
Tenslotte gaf de Italiaansche Opera op 23 oktober 1897 nog een derde opvoering van ‘La Bohème’ in de Groote Schouwburg aan de Aert van Nesstraat te Rotterdam. Deze Groote Schouwburg was in 1887 aan de Aert van Nesstraat geopend. Het was een weelderig neoclassicistisch gebouw met salons en 1250 zitplaatsen. Het bombardement op Rotterdam van 14 mei 1940 vaagde de Groote Schouwburg weg.