Deze discografie van de opera ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ (1868, München) van Richard Wagner (1813-1883) behandelt de vijf belangrijkste vooroorlogse Heldenbaritons als Sachs: Prohaska, Schorr, Herrmann, Schöffler en Nissen, plus de vier grote Heldentenoren als Stolzing: Lorenz, Treptow, Suthaus en Aldenhoff.

1.

De wereldpremière van de opera ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ van Richard Wagner (1813-1883) vond plaats op 21 juni 1868 in München. Twintig jaren later was de opera voor het eerst tijdens de Bayreuther Festspiele te bewonderen. Precies vijfenzeventig jaar na de Bayreuth-première van ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ werd het werk in 1943 weer opgevoerd.

‘Die Meistersinger von Nürnberg’ was de enige opera die in 1943 op het programma van de Bayreuther Festspiele stond. Er waren maar liefst 16 uitvoeringen, die door 33.000 bezoekers werden bijgewoond. Van twee uitvoeringen zijn opnamen bewaard; van de première op 15 juli 1943 onder leiding van Wilhelm Furtwängler en van de uitvoering een dag later onder Hermann Abendroth (zie Bonus).

Het was een uitvoering onder donkere omstandigheden en de premièrebezetting bestond uit oudgedienden en veelal nazi’s. Sachs werd gezongen door de Weense Heldenbariton Jaro Prohaska (1891-1965). Hij was ensemblelid van de Berliner Staatsoper, had Sachs in 1933 en 1934 al in Bayreuth gezongen, daarna tussen 1934 en 1937 vier maal aan de Wiener Staatsoper (er bestaan vier geluidsfragmenten van de uitvoering op 14 januari 1937 die Prohaska laten horen tijdens zijn laatste optreden als Sachs in Wenen) en uiteindelijk weer in 1943 en 1944 in Bayreuth. Prohaska was hier 52 jaar en inmiddels uit overtuiging nazi. Maar afgezien van deze smet is hij een fenomenale Sachs. Luister naar “Was duftet doch der Flieder”! Zijn licht “gerauchte” stem en fenomenale dictie bezorgen kippenvel. Zijn bariton is waanzinnig breed in de hoogte en heeft een enorme “Durchslagskraft”. Zijn “Verachtet mir die Meister nicht” laat horen waarom de rol vraagt om een Heldenbariton, een Wotan. Hoor hoe zijn stem in het Festspielhaus resoneert op “Habt Acht!”. Uniek!

Geen Wagner-discografie is compleet zonder de Duitse Heldentenor Max Lorenz (1901-1975). Net als Prohaska zong Lorenz in 1933, 1934, 1943 en 1944 in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ in Bayreuth. 1943 was ook het jaar waarin de SS zijn Joodse vrouw Lotte en haar moeder probeerde op te pakken en zij en Lorenz uiteindelijk een “Sondergenehmigung” kregen. Als je Lorenz als Stolzing hoort, begrijp je waarom Winifred Wagner zei dat zij Bayreuth wel kon sluiten als de homoseksuele Lorenz zou worden gearresteerd. Zijn Draufgängertum en brede stem waren ongeëvenaard. Luister naar “Fanget an!” in de eerste akte en je hoort waarom hij de belangrijkste Stolzing aller tijden is.

De carrière van de Duitse sopraan Maria Müller (1898-1958) was na de oorlog zo goed als voorbij door haar betrokkenheid bij het nazi-regiem. Zij zingt in de traditie van die tijd, waarin jugendlich-dramatische sopranen de partij van Eva met hun hele stem zongen en toch jong klonken. Ook de Duitse bariton Eugen Fuchs (1893-1971) was geaffilieerd met de nazi’s (NSDAP Mitgliedsnummer 430.078). Zijn Beckmesser zong hij in Bayreuth net als Prohaska en Lorenz in 1933, 1934, 1943 en 1944 met volle bariton zonder in karikatuur te vervallen. Ook de Duitse bas Josef Greindl (1912-1993) was lid van de NSDAP (Mitgliedsnummer 7.342.013), maakte hier op 30-jarige leeftijd zijn Bayreuth-debuut en al een indrukwekkende Pogner. In de jaren zestig zong Greindl in Bayreuth in vier seizoenen de rol van Hans Sachs.

De Duitse tenor Erich Zimmermann (1892-1968) had al in 1923 zijn Bayreuth-debuut gemaakt en zong er David tussen 1925 en 1944 in vier seizoenen. Met zijn 50 jaar klinkt hij niet echt meer als een leerling. De Duitse mezzo Camilla Kallab zong Magdalena en was één van de slechts zes zangers geweest die voor de oorlog in Dresden had geweigerd de nazi-petitie tegen Fritz Busch te tekenen.

De helft van de voorstellingen in 1943 in Bayreuth werd gedirigeerd door de Duitse dirigent Wilhelm Furtwängler (1886-1954) en de andere acht door Hermann Abendroth met een jongere cast (zie Bonus). Furtwänglers lezing is vol spankracht en breedte, warmte en romantiek zoals alleen hij dat kon. Luister naar de finale III met het koor “Ehrt eure deutschen Meister” aangevuld met Zwarthemden en Hitlerjugend.

Dit is overigens de enige opname van een “complete” uitvoering van ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ onder leiding van Furtwängler. Er missen helaas twee fragmenten. Uit de eerste akte ontbreken de eerste scène na het koraal en de opening van de tweede scène. Uit de laatste akte ontbreekt de finale van de vierde en het begin van de vijfde scène en daardoor jammer genoeg ook het beroemde kwintet.

prelude 9’03” / totale duur 4˚02’

Dante-Lys LYS 026/29 (4CDs)

2.

‘Die Meistersinger von Nürnberg’ werd al in 1870 voor het eerst in Wenen opgevoerd. Tachtig jaren later werd in Wenen begonnen met de eerste studio-opname van de complete opera. In de Grosser Saal van het Musikverein werd tussen 2 en 9 september 1950 de tweede akte opgenomen en een jaar later tussen 11 en 20 september 1951 de eerste en derde akte.

De bezetting is ideaal. De Duitse Heldenbariton Paul Schöffler (1897-1977) zong de rol van Hans Sachs tussen 1938 en 1961 maar liefst 36 maal in de Wiener Staatsoper. Er bestaan zeker zes complete opnamen van Schöffler als Sachs, waaronder twee opnamen uit de Met, twee uit de Wiener Staatsoper, een Bayreuth-opname uit 1943 (zie Bonus) en dus deze studio-opname. Schöfflers vaderlijke, warme toon en enorme tekstuitbeelding maken hem een beminnelijke Hans Sachs. De hoogte is wellicht niet meer zo fris en vol als op de vroegere opnamen, maar dat past prima bij de oudere, bezadigde schoenmaker.

De Duitse Heldentenor Günther Treptow (1907-1981) zingt de ridder Walther von Stolzing. Treptow was lid van de paramilitaire Sturmabteilung en de nazi-partij, totdat men in 1934 ontdekte dat hij van moederskant als niet-ariër gold. Josef Goebbels zou hem echter een “Sondergenehmigung” hebben verleend om weer op te treden.* Treptow was begin jaren vijftig de belangrijke Walther in de Wiener Staatsoper en zong de rol er tussen 1950 en 1953 negen maal. Zijn ruwe en korrelige Heldentenor stemt helemaal overeen met de jonge Frankische ridder en vurige minnaar van Eva.

De Weense sopraan Hilde Güden (1917-1988) maakte in 1941 haar debuut in de Weense Staatsopera. In de zomer van 1943 kwam men er echter achter dat zij volgens de Neurenbergse rassenwetten Joodse was vanwege drie Joodse grootouders. Dientengevolge werd zij verbannen uit de Reichsmusikkammer. Zij zou met een vals paspoort – als katholieke Poolse – haar arrestatie hebben weten te vermijden en zong gedurende de Tweede Wereldoorlog in Rome en Florence. Tussen 1946 en 1973 was zij ensemblelid van de Wiener Staatsoper. Met haar stralende, zilveren klank is zij een pure, slanke Eva die als bruid beloofd is aan hem die de prijs wint in de zangwedstrijd op de komende Johannistag.

Beckmesser was de glansrol van de Duits-Oostenrijkse bas-bariton Karl Dönch (1915-1994), die de rol tussen 1949 en 1976 in de Wiener Staatsoper maar liefst 93 keer vertolkte. Hij geeft met zijn karakterbariton een geestig portret van de Stadtschreiber. De Weense bas Otto Edelmann (1917-2003) zong Veit Pogner, de vader van Eva, in 1950 in de Wiener Staatsoper vier maal voordat hij overstapte naar de rol van Sachs. Hij vertolkt de goudsmid met slanke bas en laat nogal lucht tussen de noten. De Sloveense tenor Anton Dermota (1910-1898) was de ideale David van de Wiener Staatsoper en zong er de rol tussen 1938 en 1965 in totaal 35 keer. Hij is een jeugdige, sympathieke leerling van Sachs.

Hans Knappertsbusch (1888-1965) had ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ in de Wiener Staatsoper tussen 1935 en mei 1950 17 maal gedirigeerd en deze opname was dus de laatste keer dat hij de opera met de Wiener Philharmoniker speelde. Hij geeft een levendige, frisse en flexibele lezing en is ondanks zijn rustige tempi nooit slepend. 

prelude 8’53” / totale duur 4˚27’

Decca 440 057-2 (4CDs)

* Klee – Das Kulturlexikon zum Dritten Reich; Wer war was vor und nach 1945 (Frankfurt am Main: Fischer Verlag, 2007)

3.

‘Die Meistersinger von Nürnberg’ werd kort na de wereldpremière al in het seizoen 1868/1869 voor het eerst in Dresden opgevoerd. In 1950 was in Dresden een productie van de opera onder leiding van de Duitse dirigent Rudolf Kempe (1910-1976) in de Großer Saal van het Staatsschauspiel zo succesvol, dat de Mitteldeutscher Rundfunk besloot een complete radio-uitvoering van ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ te geven. 

Derhalve vond op 29 april 1951 in Dresden, hetzij in de Großer Saal van het Staatsschauspiel (die na de bombardementen van 1945 in 1948 was heropend) hetzij in de Steinsaal van het Hygienemuseum (dat door het station van Dresden als opnamestudio werd gebruikt) de uitvoering plaats. De studio-opname die Kempe in april 1956 in Berlijn opnam heeft deze radio-opname altijd overschaduwd, maar dat is onterecht. De radio-uitvoering heeft een evenwichtige bezetting die met spontane klasse zingt. Vier van de mannelijke zangers overleden jong. 

De Duitse bas-bariton Ferdinand Frantz (1906-1959) had destijds Sachs nog nauwelijks gezongen, maar Kempe verkoos hem boven de vaste Sachs in Dresden Josef Herrmann (zie 5.). Frantz straalt als Sachs autoriteit en vaderlijkheid uit. Zijn stem is meer bas dan baritonaal, bezit nasaliteit, een bronzen timbre en een zekere, brede hoogte. Frantz was de echtgenoot van de dramatische sopraan Helena Braun en hij overleed al op 53-jarige leeftijd in München, doodsoorzaak onbekend.

Vooral vanwege het heldengeluid van de Duitse tenor Bernd Aldenhoff (1908-1959) is deze opname te prefereren boven de lyrische tenor van Rudolf Schock op de studio-opname van Kempe. Aldenhoff was begin jaren vijftig ensemblelid in Dresden. Zijn “draufgängerische”, roepende zingen en indrukwekkende tekstverstaanbaarheid doen denken aan die van Max Lorenz. Imponerend ook Aldenhoffs laagte én hoogte, ook al intoneert hij de hoge noten soms te hoog. Net als Frantz overleed Aldenhoff jong, op 51-jarige leeftijd door voedselvergiftiging.

De Duitse sopraan Tiana Lemnitz (1897-1994) werd voor de opname uit Berlijn gehaald, waar zij ensemblelid bij de Staatsopera was. Hier midden vijftig heeft haar sopraan nog de frisheid en het meisjesachtige voor Eva. Zij zingt de rol met pathos en vertólkt de rol niet – zoals Elisabeth Grümmer op Kempes studio-opname – maar ís Eva. Luister naar haar stralende “O Sachs! mein Freund!” in de derde akte, waarin Grümmer vocaal zekerder was, maar Lemnitz oprechte geluk en zaligheid uitstraalt.

Net als Lemnitz was de Oostenrijkse bas Heinrich Pflanzl (1903-1978) verbonden aan de Berlijnse Staatsopera en vertolkt zijn glansrol van Beckmesser. De in Dresden geboren bas Kurt Böhme (1908-1989) was zojuist als ensemblelid van Dresden naar München gewisseld en zingt de partij van Pogner met minder legato dan Gottlob Frick op de studio-opname, maar bezadigder, donkerder en met meer dictie.

David was de signature rol van de Duitse tenor Gerhard Unger (1916-2011) en hij zingt de partij exemplarisch met jongensachtig timbre. Vier jaren later zou hij David ook zingen bij de heropening van de Berlijnse Staatsopera (zie 5.). De in Dresden geboren bariton Werner Faulhaber (1927-1953) was hier pas 23 jaar en zijn dubbelrol van Hans Foltz en Nachtwächter laten zijn grote belofte horen. Hij zou later dat jaar in Bayreuth de Nachtwächter nog zingen, een jaar later in Bayreuth al de partij van Fritz Kothner, maar overleed in 1953 door een ongeluk tijdens zijn vakantie.

Nog twee zangers van deze opname stonden aan het begin van een grote carrière. De Duitse tenor Gerhard Stolze (1926-1979) was hier 24 jaar en zingt Augustin Moser. Hij zou op 52-jarige leeftijd aan een herseninfarct overlijden. Ook Theo Adam (1926-2019) was hier nog maar 24 jaar en vertolkt Hermann Ortel.

Het Chor der Staatsoper Dresden zingt voluit en de leden maken de indruk werkelijk het volk te zijn. Rudolf Kempe leidt de Staatskapelle Dresden is een flexibele lezing. De gevoelige delen en de brede, vol dynamische momenten zijn altijd met oor voor de zangers, ook al zijn de climaxen niet zoals die van Knappertsbusch. De finale III is grandioos en trots.

prelude 9’31” / totale duur 4˚24’

Profil PH13006 (4CDs)

4.

‘Die Meistersinger von Nürnberg’ werd in de seizoenen 1936, 1937 en 1938 gespeeld tijdens de Salzburger Festspiele. Van de uitvoering op 8 augustus 1936 zijn fragmenten bewaard gebleven en van de drie uitvoeringen in 1937 is de première op 5 augustus 1937 integraal opgenomen. 

In 1936 en 1937 – dus vóór de Anschluss – werd tijdens de Festspiele de rol van Sachs gezongen door de Duitse Heldenbariton Hans-Hermann Nissen (1893-1980). Nissen was tussen 1925 en 1967 ensemblelid in de Bayerische Staatsoper van München. Intussen zong hij Sachs in 1928 in de Covent Garden Opera van London, tussen 1928 en 1951 zeven maal in de Wiener Staatsoper en slechts in 1943 in Bayreuth, alternerend met Prohaska (zie 1), Schöffler (zie Bonus) en de Duitse bariton Jean Stern. Nissen trad 14 maal op in de Met – maar nooit in een complete ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ – totdat hij vanwege zijn inzet voor het naziregime er niet meer welkom was. 

Nissen heeft een indrukwekkende, aantrekkelijke stem en een geloofwaardige, wijze en vaderlijke manier van zingen en fraseren. Hij leeft werkelijk elk woord dat hij zingt en is daardoor een geloofwaardige Sachs, ook al had hij iets meer poëzie mogen hebben.

De Nederlandse tenor Henk Noort (1899-1990) zong Walther von Stolzing. Noort was begin jaren dertig drie seizoen ensemblelid geweest in de Berliner Staatsoper, was daarna in seizoen 1933/1934 eerste tenor in Düsseldorf en had in september 1935 en juni 1937 in de Wiener Staatsoper in twee voorstellingen van ‘Aida’ de rol van Radamès gezongen.

Dit was het enige seizoen voor Henk Noort in Salzburg. Hij was geen Heldentenor en stimmlich is er niet een heel groot contrast met David, maar hij weet wel de ridder Stolzing te portretteren. In de Tweede Wereldoorlog bleef Noort in nazi-Duitsland optreden.

De Weense sopraan Maria Reining (1903-1991) zong hier Eva in haar Salzburg-debuut. Zij was ensemblelid van de Wiener Staatsoper tussen 1931 en 1933 en zong er toen kleine rollen. In 1937 zou zij er terugkeren en tot 1957 Jugendlich-Dramatische rollen vertolken. 

Tussen 1937 en 1941 zong Reining met groot succes op de Salzburger Festspiele. Haar hartstocht en energie, onberispelijke dictie en ronde, stralende stem maken haar Eva beeldschoon. De rol zou zij hierna tussen 1937 en 1944 nog in 19 voorstellingen in de Wiener Staatsoper zingen.

De grote, ronde en sonore bas van de Duitser Herbert Alsen is ideaal voor Pogner ook al is hij muzikaal enigszins stug. De Weense tenor Richard Sallaba (1905-1956) is een operette David. Sallaba overleed op 50-jarige leeftijd, oorzaak onbekend. 

De Duitse bariton Hermann Wiedemann (1879-1944) zingt hier op 58-jarige leeftijd nog Beckmesser, de rol die hij 155 keer heeft gezongen. De Zweedse mezzo Kerstin Thorborg (1896-1970) is een fantastische Magdalena. Bovendien horen we de pas 27-jarige Anton Dermota hier als Balthasar Zorn.

Dit is ook de enige opname van een complete Wagner-opera onder leiding van de Italiaanse dirigent Arturo Toscanini (1867-1957). Hij dirigeert de Wiener Philharmoniker in een grootse, romantische lezing. Luister naar de imposante finale III.

prelude 9’07” / totale duur 4˚12’

Andante AND 3040 (4CDs)

5.

In Dresden bestaat sinds 1962 een Josef-Herrmann-Straße, genoemd naar de grote Hans Sachs van de jaren veertig en vijftig. Een opname van de Duitse Heldenbariton Josef Herrmann (1903-1955) als Hans Sachs mag dan ook niet ontbreken in de CD-kast.

Herrmann was de vaste Sachs in Dresden, zong nooit in Bayreuth, maar trad in de rol tussen 1943 en 1951 negen keer in de Wiener Staatsoper op. Er bestaan geluidsfragmenten van Herrmann als Sachs in de Weense Staatsopera in 1943 en 1944 én hij nam tussen 1951 en 1953 in de studio fragmenten van ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ op onder leiding van Ferdinand Leitner. De opname van de uitvoering van 4 september 1955 voor de heropening van de Berlijnse Staatsopera Unter den Linden na de Tweede Wereldoorlog is de enige complete registratie van Herrmann als Sachs. 

Hier is Herrmann al enigszins over zijn hoogtepunt en is de glans van zijn stem minder. Hij gold als moeilijk en recalcitrant en dat hoort men in zijn vertolking van Sachs, uiterst vrij en met enorme expressie. Herrmann zong altijd zeer voorop met een flinke peng in de stem, maar ook met bleke tonen, soms tussen opera, lied en Sprechgesang in. Je zou hem de Duitse equivalent van de Franse bas André Pernet kunnen noemen. Luister naar zijn enorm reciterende “Verachtet mir die Meister nicht”, niet altijd even mooi, maar wel fantastisch vertellend. Een boeiende interpretatie!

Twee maanden na deze opvoering vertrok Herrmann op medisch advies voor een langere vakantie, maar overleed tijdens de reis naar Zwitserland op 19 november 1955 op een rustplaats in Hildesheim. Herrmann werd 52 jaar, zijn doodsoorzaak onbekend.

De rest van de bezetting is niet eersteklas. De Duitse tenor Erich Witte (1911-2008) zong David in 1943 en 1944 in Bayreuth (zie Bonus), schakelde vanaf de jaren vijftig over naar heldenpartijen, inclusief twee maal Walther in 1951 bij de Wiener Staatsoper in het Theater an der Wien en één keer in 1957 in Covent Garden. Echter, heldenkwaliteit had zijn stem niet en zijn Walther klinkt geforceerd. De Duitse sopraan Ruth Keplinger (1922-1999) was tussen 1949 en 1977 ensemblelid van de Berlijnse Staatsopera en zingt Eva met lyrische sopraan.

Verder Heinrich Pflanzl opnieuw als een karikaturale Beckmesser en Gerhard Unger opnieuw als een jongensachtige David. Theo Adam was hier inmiddels Pogner met zijn altijd herkenbare geluid, ook al is zijn hoogte niet zo breed en vrij als die van Böhme. Adam zou vanaf 1968 zelf Sachs in Bayreuth zingen.

De Duitse dirigent Franz Konwitschny (1901-1962) kon na de oorlog zijn carrière volledig voortzetten ondanks zijn nazisympathieën (NSDAP lidmaatschapsnummer 5.508.995). Met de Staatskapelle Berlin geeft hij een lezing vol dynamiek, tempowisselingen en hoogdravendheid.

prelude 9’34” / totale duur 4˚21’

Walhall Eternity Series WLCD 0234 (4CDs)

Bonus:

1.

De Joods Oostenrijks-Hongaarse bas-bariton Friedrich Schorr (1888-1953) was de belangrijkste vooroorlogse Sachs. Er bestaan geluidsfragmenten van een uitvoering van ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ met Schorr op 22 mei 1928 in de Berlijnse Staatsopera, maar die zijn zonder de Flieder-Monoloog en zonder de Wahn-Monoloog. Tevens nam Schorr delen van de opera in de studio op met de dirigenten Albert Coates, Lawrence Collingwood, Leo Blech, Robert Heger and John Barbirolli.

Schorr emigreerde al in 1931 naar de Verenigde Staten, waardoor hij de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog niet aan den lijve heeft ondervonden. Hij zong de rol van Sachs tussen 1924 en 1940 maar liefst 35 keer in de Metropolitan Opera van New York. Twee uitvoeringen werden uitgezonden op de radio. Van deze opnamen verscheen slechts de uitvoering van 22 februari 1936 op CD, de beste van de twee. Het was vijftig jaar na de Met-première van ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ in 1886. Schorrs egale klank, zijn fraseringen op één adem en grote gevoel voor het personage Hans Sachs zijn schitterend. 

De Belgische tenor René Maison (1895-1962) had 19 dagen eerder als Stolzing zijn Met-debuut gemaakt en zou er acht seizoenen optreden. Maison was één van die uitstekende Belgische tenoren – naast Fernand Ansseau, André d’Arkor en José de Trévi – die tussen de beide wereldoorlogen furore maakten. Zijn Stolzing is stoer, fris en warmbloedig.

De Duitse sopraan Elisabeth Rethberg (1894-1976) zong tussen 1922 en 1942 in 381 opera’s en concerten bij de Met. Zij schitterde in spinto én lyrische partijen en ook haar Eva weet zij met grote stem jeugdig en meisjesachtig te laten klinken.

Net als Schorr vluchtte de Joods Weense bas Emanuel List al begin jaren dertig naar Amerika en zong vanaf 1933 in de Met. Hij vertolkt Pogner met zijn prachtig donkere stem; enorm breed in de laagte, maar te slank voor Wagner in de hoogte waardoor hij een aantal gênante momenten heeft in zijn monoloog in de eerste akte.

De Duitse bariton Eduard Habich (1880-1960) was hier 55 jaar, voor twee seizoen 1935-37 aan de Met geëngageerd en geeft Beckmesser een goed spotbeeld. De Duitse tenor Hans Clemens (1890-1958) werd geboren in Gelsenkirchen. Tussen 1930 en 1938 gaf hij in de Met bijna 200 uitvoeringen, waarvan 28 keer in de rol van David.

Dirigent was de Joods Weense Arthur Bodanzky (1877-1939),  die tussen zijn Met-debuutjaar 1915 en het jaar van zijn overlijden er maar liefst 91 keer dirigeerde. Hij differentieert uitstekend tussen de klankschone fragmenten en zwaardere momenten. De dynamische schakeringen en climaxen krijgen bij hem een dramatische flow. Zoals altijd hanteert hij snelle tempi en wendt hij ook hier de schaar aan. Men zegt dat hij snel klaar wilde zijn om zich weer aan het kaartspel te wijden.

In de tweede scène van de eerste akte is een coupure in Davids monoloog. Ook het tweede deel van het Schuster-Lied is geschrapt en nog een paar andere delen uit de zesde scène van de tweede akte. In de derde akte moet Walther het doen zonder zijn “Abendlich glühend” en “Abendlich dämmernd”, zijn er in de derde scène fragmenten uit de partij van Beckmesser geschrapt en in de laatste twee scènes nog een aantal kleinere coupures. 

prelude 8’45” / totale duur 3˚46’

Guild Immortal Performances GHCD 2244/7 (4CDs)

2.

Zoals gezegd was ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ de enige productie van de Bayreuther Festspiele 1943 nadat de opera er negen jaren niet was opgevoerd. Wilhelm Furtwängler alterneerde in dat seizoen voor de maar liefst 16 uitvoeringen met de Duitse dirigent Hermann Abendroth (1883-1956). Van twee uitvoeringen zijn opnamen bewaard; van de première op 15 juli 1943 onder leiding van Wilhelm Furtwängler met Jaro Prohaska als Sachs (zie 1) en van de uitvoering een dag later onder Hermann Abendroth met Paul Schöffler.

Abendroth had op 16 juli 1943 in Bayreuth een jongere bezetting tot zijn beschikking dan Furtwängler. Paul Schöffler (1897-1977) was zes jaar jonger dan Prohaska. Zijn vaderlijke, warme toon en enorme tekstuitbeelding maken hem een beminnelijke en bezadigde schoenmaker Hans Sachs. Zo breed in de hoogte als Prohaska, Bockelmann en Herrmann was hij echter nooit.

Dit is ook de enige opname van de Duitse Heldentenor Ludwig Suthaus (1906-1971) als Stolzing. Suthaus was vijf jaar jonger dan Max Lorenz en één van de “fantastic four” heldentenoren uit die tijd, naast Lorenz, Treptow en Aldenhoff.  Suthaus’ melancholische timbre, koperkleurige glans, vocale kracht, onuitputtelijke energie, perfecte dictie en expressie zijn verbluffend. Fun fact: in “Abendlich glühend” verandert hij “Lorbeerbaum” in “Liebesbaum”, wellicht om de hoge A te vergemakkelijken, maar het blijft lastig.

De Duitse sopraan Hilde Scheppan (1907-1970) was negen jaar jonger dan Maria Müller bij Furtwängler en overtreft haar als een sprookjesachtige Eva. Scheppan was een favoriet van Heinz Tietjen, zong 20 jaren bij de Berliner Staatsoper en van 1937 tot 1958 in Bayreuth. Zij is stralend in “O Sachs, mein Freund” en in het kwintet. Zij overleed op 63-jarige leeftijd in Bayreuth.

De Weense bariton Erich Kunz (1909-1995) was hier als Beckmesser 16 jaar jonger dan Fuchs bij Furtwängler. Kunz had in 1938 zijn roldebuut als Beckmesser in Breslau gemaakt. Hij zong de rol in de Wiener Staatsoper vanaf 52 maal, in Bayreuth in 1943 en 1951 en in de Met drie maal naast Schöffler. Kunz zou naar eigen zeggen geweigerd hebben in 1944 voor Beckmesser naar Bayreuth terug te keren. Op 16 maart 1980 viel hij in de Wiener Staatsoper op zijn 70ste nog in als Beckmesser.*

Interessant dat de bas Frederick Dalberg (1907-1988) Pogner zong, aangezien hij in Engeland geboren was en als tiener naar Zuid-Afrika emigreerde. Hij had aan het conservatorium in Leipzig gestudeerd en vanaf 1931 in Duitsland gezongen. Dalberg had in 1942 Hagen in Bayreuth gezongen. Opnieuw Erich Witte (zie 5), hier beter op zijn plek als een zoetgevooisde, jeugdige en aantrekkelijke David.

Hermann Abendroth was begin jaren 30 Kapellmeister van het Gürzenich-Orchester van Keulen en directeur van het conservatorium van Keulen. Toen de nazi’s de macht in Keulen namen werd Abendroth in eerste instantie uit zijn functie gezet, maar later opnieuw aangesteld als hoofd van opleidingsafdeling van de Nazi Reichsmusikkammer. In 1934 werd Abendroth Kapellmeister van het Gewandhausorchester Leipzig als opvolger van Bruno Walter, die naar Oostenrijk was geëmigreerd. Abendroth werd per 1 mei 1937 lid van de NSDAP (Mitgliedsnummer Nr. 5.799.898). Het Bayreuther Festspielochester is in grote vorm, maar wordt door Abendroth minder opgezweept dan door Furtwängler.

* Cornelia Szabó-Knotik & Herbert Prikopa – Erich Kunz: Ein Leben für die Oper (Wien: Löcker, 1994)

prelude 8’55” / totale duur 4˚21’

Preiser 90174 (4CDs)