1.
‘Orphée aux Enfers’ van Jacques Offenbach (1819-1880) beleefde zijn wereldpremière in twee akten en vier scènes op 21 oktober 1858 in het Théâtre des Bouffes-Parisiens van Parijs. Offenbach breidde de opéra bouffe samen met zijn librettisten Hector Crémieux en Ludovic Halévy 15 jaar later uit tot een werk in vier bedrijven voor een nieuwe productie in het Théâtre de la Gaîté. Dit theater stond tussen 1873 en 1875 onder Offenbachs leiding en hier vond de première van de herziene versie plaats op 7 februari 1874.
‘Orphée aux Enfers’ is een parodie op het oude verhaal van Orpheus en Eurydice. In de versie van Offenbach is het huwelijk tussen Orphée en Euridice geen harmonieuze verbintenis. De violist Orphée is blij dat zijn vrouw Eurydice ervandoor gaat met haar minnaar Aristée. Deze herder blijkt echter de god van de onderwereld Pluto te zijn, die haar ontvoert naar het haar bekende schimmenrijk. Orphée wordt door de Publieke Opinie aangezet om Euridice te redden en uit verveling gaan alle goden van de Olympus met hem mee.
Een studio-opname van de wereldpremière-versie van ‘Orphée aux Enfers’ werd begin jaren vijftig in Parijs gemaakt, sommige labels vermelden 1951, anderen 1952 en weer anderen 1953. Geen enkele andere opname van ‘Orphée aux Enfers’ – wereldpremière-versie, herziene editie of mengvorm – vat het charmante karakter van deze opéra bouffe zoals deze registratie doet.
De cast van de opname was door de dirigent René Leibowitz (1913-1972) persoonlijk samengesteld. De zangers waren geen internationale beroemdheden, maar zij zijn stuk voor stuk ideaal voor hun partij en vormen een homogeen gezelschap. De sopraan Claudine Collart (1923-2016) is een verrukkelijk ondeugende Euridice. Zij was ensemblelid van de Opéra-Comique van Parijs en zong veel voor de Franse radio- en televisiezender ORTF, opnamen die vervolgens werden uitgezonden op France Culture en France Musique. Als Euridice is zij minder virtuoos dan Mady Mesplé (zie 2.), maar de klank is ronder en zij is altijd verstaanbaar. Claudine Collart nam in december 1952 ook delen van de partij op onder leiding van Jules Gressier (zie Bonus).
De twee tenoren Jean Mollien (1923-1984) als Orphée en André Dran (1924-2014) als Pluton/Aristée zingen met een mooi open en eerlijk geluid en portretteren hun personages uitstekend. Mollien maakte tussen 1950 en midden jaren zeventig tientallen radio-opnamen voor de RTF. Ook Dran trad tussen 1953 en 1970 dikwijls op in de Opéra-Comique en werkte net als Mollien veel met Leibowitz. André Drans zoon Thierry en kleinzoon Julien zijn eveneens tenoren. De bariton Bernard Demigny als Jupiter is sterk in de tweede scène van de eerste akte als baas van de opstandige goden op de Olympus en prachtig lyrisch in het duet met Euridice in het Duo de la Mouche van de tweede akte. Ook de rest van de bezetting werkt samen om precies het juiste jeugdige gevoel te bieden dat Offenbachs vederlichte melodieën vereisen.
De Pools-Franse dirigent René Leibowitz was een leerling van Arnold Schönberg en de compositieleraar van Pierre Boulez en had ondanks zijn achtergrond een grote affiniteit met de intieme stijl van Offenbach. Met het Orchestre Philharmonique de Paris in de lichtere bezetting van de 1858-versie vangt hij het knapperige, de extravagantie en de elegantie van Offenbachs eerste, kleinschalige idee. Luister ook naar de finale II, hamerslagen waar Von Karajan jaloers op zou zijn geweest. Een opname die je terugbrengt naar de Franse traditie, die verloren is gegaan vanaf het moment dat bezettingen uit bekende, internationale zangers werden samengesteld.
Akte 1: 56 minuten / Akte 2: 35 minuten
Andromeda ANDRCD 5087 (2CDs)
2.
Voor de herneming van ‘Orphée aux Enfers’ in 1874 in zijn eigen Théâtre de la Gaîté schreef Offenbach een aantal extra fragmenten, waardoor het werk ruim driekwartier langer werd. Ook werd het orkest uitgebreid tot symfonie-orkest, waardoor de opéra bouffe werd vergroot tot een weelderige, revue-achtige fantasie-opera. Deze versie werd gebruikt voor de studio-opname van ‘Orphée aux Enfers’, die tussen 5 juni en 12 juli 1978 in La Halle-aux-Grains van Toulouse werd gemaakt.
De bezetting is vrijwel compleet Frans. Mady Mesplé (1931-2020) is een geweldige Euridice, egoïstisch, verleidelijk en ijdel. Vocaal is zij enorm virtuoos, maar het timbre is zo nu en dan scherp. Michel Sénéchal (1927-2018) klinkt enigszins ouwelijk als Orphée, maar Charles Burles (1936-2021) is een prachtige Pluton/Aristée met een vrij en onbedekt geluid. De Belgische bariton en acteur Michel Trempont (1928-2021) is een geestige Jupiter en vocaal passend broddelend.
Jane Rhodes (1929-2011) is een schitterend dramatische L’Opinion Publique en we horen het “Halte-là” in de finale I van deze herziene versie. Haar collega mezzo Jane Berbié (1931) is een lyrische en geestige Cupidon in het “Couplets des baisers” met de politieagenten in de derde akte. Berbié leeft trouwens nog! De tenor André Mallabrera (1934-2017) is een springerige Mercure in zijn Rondo-saltarelle “Eh hop!” uit de tweede akte van deze herziene versie.
Een aantal “jongeren” in de bezetting valt op, waaronder de sopraan Michèle Command (1946) als Vénus en de hier nog maar 27-jarige bas-bariton Jean-Philippe Lafont (1951) als Mars. De Amerikaanse tenor Bruce Brewer (1944) is een vreemde eend in de bijt als John Styx. Dirigent Michel Plasson (1933) en het Orchestre du Capitole de Toulouse benadrukken het overdadige showelement van de tweede versie. Van de ouverture wordt slechts de tweede helft gespeeld.
Akte 1+2: 90 minuten / Akte 3+4: 50 minuten
EMI CDS 7 49647-2 (2CDs)
3.
Dit is een hybride opname van beide versies van ‘Orphée aux Enfers’. De registratie werd tussen 2 en 5 december 1997 in de Opéra van Lyon gemaakt naar aanleiding van een productie van regisseur Laurent Pelly die eind 1997 in Genève, Lyon en Grenoble werd opgevoerd. Zoals wel vaker in het theater was de basis voor de producties de 1858 versie en werden fragmenten uit de 1874 editie toegevoegd.
In bezetting waren voor de opname een aantal kleine wijzigingen gemaakt, maar de zangers kunnen zich niet meten aan de zangers onder Leibowitz en Plasson. Natalie Dessay is een bruisende Eurydice en enorm expressief. Vocaal is het zeer virtuoos, soms wild, niet altijd verstaanbaar en in de hoogte breed, wat niet straffeloos bleef want haar professionele zangcarrière was slechts tien jaren zonder stemproblemen.
De tenor Yann Beuron is de door haar verachte echtgenoot/violist met een geknepen geluid en tenor Jean-Paul Fouchécourt is een lichtgewicht Pluton/Aristée. De bariton Laurent Naouri als korrelige Jupiter, de sopraan Patricia Petibon is innemend als Cupidon in het “Couplets des baisers”, Vénus is luxe bezet met Véronique Gens en Mercure is een springerige tenor Etienne Lescroart. De Amerikaanse tenor Steven Cole is een prima John Styx in “Quand j’étais roi de Béotie”. De Poolse alt Ewa Podles (1952-2024) legt in haar openingsmonoloog als L’Opinion Publique overdreven de nadruk op ieder woord, maar is expressief in haar “Halte-là”. De ensembles bruisen, maar de zangers voegen af en toe onnodig gratis extra vocale gymnastiek toe.
Marc Minkowski geeft met het Orchestre de l’Opéra national de Lyon en Orchestre de chambre de Grenoble een enorm levendige lezing. De partituur van de 1874-versie is aangepast aan het 1858-orkest.
Akte 1: 70 minuten / Akte 2: 40 minuten
EMI CDS 5 56725-2 (2CDs)
Bonus:
De Franse dirigent Jules Gressier (1897-1960) maakte voor het Franse platenlabel Pathé tussen 1943 en 1960 tientallen fantastische opnamen. In de jaren dertig was hij verbonden geweest aan het Théâtre de la Gaîté van Offenbach en van 1941 tot 1951 was hij chefdirigent van het Orchestre lyrique de la Radiodiffusion nationale.
Gressier zette voor Pathé tussen 22 en 24 december 1952 hoogtepunten van ‘Orphée aux Enfers’ op de grammofoonplaat. Uitgang was de versie uit 1854 en zo’n driekwartier aan muziek werd opgenomen. Claudine Collart is hier opnieuw een fantastische Euridice, ook al ontbreken helaas haar “Chanson” en “Couplets” uit de eerste akte. Wel krijgen we haar “Hymne à Bacchus” in de tweede akte. Ook de rest van de bezetting is eersteklas. De andere sopraan Liliane Berton (1924-2009) is een beeldschone Diane in “Quand Diane descend dans la plaine”.
De tenoren Claude Devos als Orphée en Aimé Doniat (1918-1973) in de dubbelrol (of triorol) van Pluton/Aristée en Mercure zingen prachtig oprecht en verstaanbaar en de baritonpartijen zijn luxe bezet met Michel Roux (1924-1988) als Jupiter en niemand minder dan Pierre Germain (1923-1963) als Mars. Germains carrière eindigde voortijdig toen hij door een auto-ongeluk om het leven kwam. Ook de mezzo’s zijn een genot met de altijd fascinerende Freda Betti (1924-1979) als de L’Opinion Publique, Andrée Grandjean – niet de Belgische verzetsstrijdster – als een sonore Cupidon en Deva Dassy (1911-2016) in de dubbelrol van Junon en Vénus. Dassy werd 104 jaar oud!
Jules Gressier geeft met het Orchestre des Concerts Lamoureux een verlichte en gevoelige lezing vol uitstraling en verfijning. Als ouverture wordt de Cancan gebruikt.
Erato Classics digitaal