De Nederlandse mezzosopraan Annie Delorie werd op 17 januari 1925 als Anna van Dam in Amsterdam geboren.
Anna’s vader heette Marinus Gijsbertus van Dam (22-11-1895) en haar moeder Sjolina de Jong (1897-1927). Zij trouwden op 16 juli 1919 (Amsterdam, archief 358.6, inventarisnummer 2360, 16-07-1919, aktenummer Reg. 3F fol. 2).
Een maand later werd op 13 augustus 1919 Anna’s oudste zus Sietske geboren. Op 19 juli 1921 kwam haar oudere broer Marinus Gijsbertus ter wereld.
Haar moeder overleed op 14 april 1927 toen Anna twee jaar oud was, waarna haar twee broers in een weeshuis werden geplaatst (Amsterdam, archief Deel: 682 (761-762), Periode:1926-1928, 26 september 1928).
Anna zelf kwam als pleegkind bij het echtpaar Delorie-de Jong. Antje Delorie-de Jong (1885-1943) was een zus van haar moeder en haar achternaam zou Anna later als artiestennaam gebruiken.
Op 12 juli 1933 hertrouwde haar vader Marinus van Dam met Catharina Wilhelmina Hutzezon (6-1-1904).
1940
Anna’s vader werd in de Tweede Wereldoorlog tewerkgesteld (Amsterdam, Tewerkgestelden ’40-’45 Deel: 1206, Periode: 1891-1945, Amsterdam, archief 5236, inventarisnummer 1206, 22 november 1895).
Vermoedelijk is hij in Duitsland om het leven gekomen.
Anna van Dam ging naar het Amsterdams Conservatorium waar zij zang studeerde bij de Belgische sopraan Berthe Seroen (Het Parool; 10-12-1954).
Berthe Seroen (1882-1957) gaf vanaf 1937 les aan het Amsterdams Conservatorium.
Voor het eerst wordt melding gemaakt van een optreden van de alt Annie – soms wordt geschreven Anny – Delorie tijdens een openluchtconcert van het fanfarecorps Kunst na Arbeid op 10 september 1944 in het Oosterpark te Amsterdam(De Courant/Het Nieuws Van Den Dag; 8-9-1944).
1945
Later zou Annie Delorie nog lessen nemen bij Theodora Versteegh en Betty van den Bosch (Het Parool; 10-12-1954).
In juni 1949 nam Annie Delorie deel aan het Internationaal Vocalisten Concours in Den Haag en won daar de derde prijs in de categorie Oratorium en Lied (Algemeen Handelsblad; 21-6-1949).
1950
Annie Delorie trad begin jaren vijftig op met het Amstels Vocaal Ensemble naast sopraan Gretha Krom, mezzo Mea Groenendijk, tenor Johan van den Moren en de bas Gerard Olie (Opregte Steenwijker Courant; 14-2-1950).
De alt kreeg een tip van een kennis dat er bij De Nederlandse Opera (DNO) zangeressen werden gevraagd:
“Ik ging er op af voor een plaats in het koor. Na de auditie voor Frans Vroons, Paul Pella en Charles Brück kreeg ik te horen dat ze me niet in het koor wilden hebben maar wel als soliste” (Algemeen Dagblad; 9-7-1963)
Annie Delorie kreeg bij DNO een proefcontract en maakte kort daarop in 1950 haar debuut als Antonia’s moeder in ‘Les Contes d’Hoffmann’ van Jacques Offenbach (Het Parool; 10-12-1954).
Eind 1950 zong zij bij DNO de rol van Rosette in de opera ‘Manon’ van Jules Massenet.*
Op 25 maart 1951 zong zij bij DNO al een grote rol, maar was nog wat onwennig als Ulrica in ‘Un Ballo in Maschera’ van Giuseppe Verdi:
“Anny Delorie, warm en sonoor, doch als vastgeklonken aan de regie en derhalve stereotiep en weinig overtuigend van uitbeelding” (De Telegraaf; 24-3-1951)
Op 15 juni 1951 vertolkte zij in de Amsterdamse Stadsschouwburg bij DNO de rol van Rychtárka in ‘Jenůfa’ van Leoš Janáček (De Tijd; 12-6-1951).
In het seizoen 1951/52 voegde zij zes nieuwe rollen aan haar repertoire toe. Zo trad zij op 6 december 1951 bij DNO in de Rotterdamse Schouwburg op als Marthe in ‘Faust’ van Charles Gounod (Het Rotterdamsch Parool; 7-12-1951).
In november 1951 werd haar proefcontract bij DNO omgezet in een vast contract (De Tijd; 6-11-1951).
Annie Delorie had haar eerste grote succes op 15 januari 1952 bij DNO als Azucena in ‘Il Trovatore’ van Verdi in de Amsterdamse Stadsschouwburg naast Gré Brouwenstijn:
“Het succes groeide telkens uit tot een ovatie voor Anny Delorie die op waarlijk grootse wijze huiveringwekkende vorm gaf aan de heks-achtige figuur van Azucena. Zij en de beklemmende decors van Nicolaas Wijnberg (waarvan vooral de kerkertoren uit het laatste bedrijf prachtig sfeer gaf) waren vóór alles debet aan deze uitnemende voorstelling” (Het Parool; 16-1-1952)
“waarin de jonge altzangeres Anny Delorie voor het eerst de zigeunerin Azucena uitbeeldde. Een grote rol, die zij met voorbeeldige glans muzikaal en dramatisch heeft vertolkt. Hoewel zij uiterlijk het type van zigeunerin niet mee heeft en men haar als zodanig onvoldoende grimeerde, heeft zij bewezen dat innerlijke kracht in staat is een dergelijk negatief te overwinnen.
Haar uitbeelding was overtuigend en boeiend. Felle wraakzucht laaide op in elke wending van stem en gebaar. In haar jeugdig vuur moet zij er zelfs voor waken dat zij zich in haar spel niet laat verleiden tot een forceren van de stem, die per saldo nog niet helemaal in haar ontwikkeling voltooid is. Een zeer uitgebreide, mooie stem, die in de laagte aan natuurlijke glans en warmte nog wat kan winnen” (De Tijd; 16-1-1952)
Op 2 mei 1952 zong zij met DNO in Eindhoven Maddalena in ‘Rigoletto’ van Giuseppe Verdi (Eindhovensch Dagblad; 23-4-1952).
In de tweede helft van het seizoen alterneerde Annie Delorie bij DNO zelfs met Hélène Bouvier in de rol van Dalila in ‘Samson et Dalila’ van Camille Saint-Saëns (Algemeen Dagblad; 31-3-1952).
In ‘Halewijn’ (1933) van Willem Pijper zong Annie Delorie op 28 april 1952 bij DNO de rol van de Koningin in de Utrechtse Stadsschouwburg (Het Vaderland; 29-4-1952).
Op 5 juni 1952 trad zij in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag bij DNO op in de rol van La Mort in ‘Le Rossignol’ van Stravinsky:
“Van de kleine rollen worden met waardering die van Anny Delorie (de dood) en van de Japanse gezanten Chris Taverne, Gé Genemans en Jan Voogt vermeld” (Algemeen Handelsblad; 6-6-1952)
In het seizoen 1952/53 voegde zij vier nieuwe rollen aan haar repertoire toe. Zo zong zij in oktober 1952 bij de Wagnervereeniging de partij van Marcellina in ‘Le Nozze Di Figaro’ van Mozart onder leiding van dirigent Josef Krips.*
Op 4 december 1952 behaalde zij succes bij DNO in de Amsterdamse Stadsschouwburg als Amneris in Verdi’s ‘Aida’. Gré Brouwenstijn vertolkte de titelrol:
“De grote verrassing echter was Anny Delorie, die al wel eerder was opgevallen, maar die thans – vooral in het vierde bedrijf – iedereen heeft overtuigd van haar enorme mogelijkheden, welke al evenmin alléén vocaal zijn, want zij ontwikkelde een aangrijpende dramatiek, die de figuur van Amneris onmiskenbaar maakte tot één der tragische hoofdrollen, zoals door Verdi is bedoeld” (Het Parool; 5-12-1952)
Op 13 januari 1953 stond zij met DNO op de planken van de Amsterdamse Stadsschouwburg in de rol van de 4. Edelknabe in ‘Lohengrin’ van Richard Wagner.*
Zij zong op 16 april 1953 in de Amsterdamse Stadsschouwburg opnieuw de rol Azucena in ‘Il Trovatore’ naast Gré Brouwenstijn als Leonora en Johan van der Zalm als Manrico. Een geluidsopname van deze productie verscheen op CD (Osteria OS-1001).
Op 14 mei 1953 trad zij bij DNO op als Emilia in ‘Otello’ van Verdi in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Wilhelm Ernest alterneerde in de titelrol met Ramón Vinay, Gré Brouwenstijn was Desdemona en het Concertgebouworkest stond onder leiding van Josef Krips (De Tijd; 15-5-1953).
In het seizoen 1953/54 voegde Annie Delorie drie nieuwe rollen aan haar repertoire toe. Zo vertolkte zij op 19 november 1953 Geneviève in ‘Pelléas et Mélisande’ van Claude Debussy bij DNO in de Amsterdamse Stadsschouwburg (Algemeen Handelsblad; 20-11-1953).
Op 21 januari 1954 was zij de 3. Dame in Mozarts ’Die Zauberflöte’ bij DNO in de Amsterdamse Stadsschouwburg onder kleiding van Josef Krips (Algemeen Handelsblad; 22-1-1954).
KEULEN
Haar operadebuut in het buitenland maakte Annie Delorie op 24 januari 1954 in het Stadttheater van Keulen als Amneris in ‘Aida’ (Algemeen Handelsblad; 21-1-1954).
Op 11 mei 1954 had zij bij DNO groot succes als Santuzza in ‘Cavalleria Rusticana’ van Pietro Mascagni:
“zij heeft voor een uitzonderlijke verrassing gezorgd. Niet in de eerste plaats omdat zij deze figuur met zoveel hartstochtelijke en felle bewogenheid gestalte gaf; want als het op acteren aankomt, zijn er wel meer die tot een prestatie van betekenis in staat zijn. Voor velen is het zelfs een middel om gebrekkige vocale capaciteiten te maskeren. Neen – wat mij in Anny Delorie’s optreden het meest (en het aangenaamst) verraste was juist haar zangkunst, die enerzijds een grote, krachtige sopraan van dramatische kwaliteit demonstreerde en anderzijds een voortreffelijk, vloeiend gebruik van dit rijpe materiaal, dat – zoals de Fransen zeggen – het onvervalste „métal” van het bel canto bezit. Ik geloof dat onze Opera in deze dramatische sopraan een aanwinst van belang heeft, die zonder twijfel een grote carrière tegemoet gaat” (Het Parool; 12-5-1954)
Ook in 1954 nam Annie Delorie de partij van Azucena in ‘Il Trovatore’ op voor de grammofoonplaat. Het Nederlands Philharmonisch Orkest stond onder leiding van Walter Goehr. In de overige rollen ontmoette zij Garfield Swift (Luna), Siemen Jongsma (Ferrando), Margit Opawsky (Leonora), Nini de Vries (Ines) en Leo Larsen (Manrico) (LP Musical Masterpiece Society – MMS-2008)
Luister op YouTube:
1955
Annie Delorie trad in het seizoen 1954/55 in Keulen opnieuw op als Amneris in ‘Aida’ en als Eboli in ‘Don Carlos’ van Verdi (Het Parool; 10-12-1954).
In dat seizoen gaf zij bij DNO ook gastoptredens als Santuzza, Amneris en Geneviève.*
Zij zong in 1955 de altpartij in de ‘Matthäus-Passion’ van Bach in de Oude Kerk in Amstedam. Onder leiding van dirigent Paul van Egmond trad zij op naast Corry Bijster, Willy van Hese en Carel Willink. De uitvoering verscheen op langspeelplaat (LP Musical Masterpiece Society – MMS-2037).
FRANKFURT
Haar buitenlandse carrière kwam in het seizoen 1955/56 goed van de grond. Zo vertolkte Annie Delorie op 26 oktober 1955 Orfeo in ‘Orfeo ed Euridice’ van Gluck in Frankfurt. In januari 1956 zong zij in Keulen de rol van Sesto in ‘La Clemenza Di Tito’ van Mozart. Verder zou zij met het gezelschap van Frankfurt gastoptredens met de productie van ‘Orfeo ed Euridice’ geven in februari 1956 in Parijs en in mei 1956 tijdens het Maggio Musicale in Florence (De Telegraaf; 4-7-1955).
In april 1956 zong zij tevens in Berlijn:
“A. Delorie (die speciaal voor deze opvoering uit Berlijn overkomt)” (Limburgsch Dagblad; 19-4-1956)
Daarnaast was zij in dit seizoen eveneens bij DNO te bewonderen als de 3. Dame in ‘Die Zauberflöte’, Santuzza, Azucena en Amneris.*
Vanaf het seizoen 1956/57 was Annie Delorie per 1 september 1956 vast verbonden aan de opera van Frankfurt. Daar zou zij onder andere partijen als ‘Carmen’ van Georges Bizet en Octavian in ‘Der Rosenkavalier’ van Richard Strauss aan haar repertoire toevoegen:
“Om te beginnen Carmen, daarna Amneris in Aida, Octavian in Der Rosenkavalier, en verder partijen o.a. in Boris Godoenov, Ballo in Maschera, en misschien ook Orpheus in Glucks gelijknamige opera. In totaal zal ik er per seizoen 65 voorstellingen zingen” (Het Parool; 10-12-1954)
In dat seizoen gaf zij bij DNO nog een gastoptreden als Amneris.*
Ook nam zij rond deze tijd voor de grammofoonplaat de zangpartij van ‘El Amor Brujo’ van De Falla op (LP MMS 76).
Luister op YouTube:
Annie Delorie was in het seizoen 1957/58 terug bij DNO. Daar zong zij onder andere Eboli, Maddalena in ‘Rigoletto’, Emilia in ‘Otello’ van Verdi en Amneris.*
Op 24 mei 1958 werkte zij als de 3. Dame mee aan een studio-uitvoering van ‘Die Zauberflöte’ voor de KRO-radio onder leiding van Bernard Haitink naast Fritz Wunderlich als Tamino en Jan Derksen als Papageno (Het Vrije Volk; 21-5-1958).
Een geluidsopname van deze productie verscheen op CD (Myto 00278).
In het kader van het Holland Festival zong Annie Delorie op 25 juni 1958 in de Amsterdamse Stadsschouwburg de rol van Ulrica in ‘Un Ballo In Maschera’ in de regie van Herbert Graf:
“de mysterieuze sfeer rondom de waarzegster van Anny Delorie van een boeiende pracht” (Algemeen Handelsblad; 26-6-1958).
Ook van deze productie verscheen een geluidsopname op CD (Globe GLO 5109).
Luister op YouTube:
Op 15 juni 1958 vertolkte Annie Delorie tijdens de wereldpremière van de opera ‘François Villon’ van Sem Dresden bij DNO nog de rol van Margot (Algemeen Handelsblad; 16-6-1958).
* Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)