In de serie ‘Nederlandse première’ worden de eerste opvoeringen van opera’s en operettes in Nederland belicht. In deel 28: ‘Ball im Savoy’ van Paul Abraham.

De operette ‘Ball im Savoy’ van de Joods-Hongaarse componist Paul Abraham (1892-1960) beleefde op 10 maart 1933 haar Nederlandse première door het operettegezelschap van Fritz Hirsch in de Princesse-Schouwburg van Den Haag. 

De Fritz Hirsch Operette was het eerste professionele operettegezelschap in Nederland. Het werd in 1926 opgericht door de Joods-Duitse toneelspeler en zanger Fritz Hirsch (1888-1942) en was het vaste gezelschap van de Haagse Princesse-Schouwburg op de hoek Korte Voorhout/Prinsessegracht.

Van 1926 tot 1940 bracht het gezelschap nieuwe producties, die in heel Nederland werden uitgevoerd onder de originele, Duitse titels. De voorstellingen werden in het Duits gezongen en gespeeld, voornamelijk omdat de leden van het ensemble uit Duitsland, Oostenrijk en Hongarije kwamen. Het operettegezelschap bracht op 10 maart 1933 de Nederlandse première van ‘Ball im Savoy’ in de Princesse Schouwburg.

Het operettegezelschap van Fritz Hirsch bracht de Nederlandse première van ‘Ball im Savoy’ al binnen drie maanden na de wereldpremière van 23 december 1932 die plaats had gevonden in het Große Schauspielhaus van Berlijn. De Nederlandse première was zelfs eerder dan voor de premières in Londen, Wenen en Boedapest later in 1933.

In ‘Ball im Savoy’ keert het echtpaar Marquis Aristide de Faublas en zijn jonge gemalin Madeleine na een huwelijksreis van een jaar terug naar hun villa in Nice. Thuis vindt de markies een telegram van een vroegere vriendin, de Spaanse danseres Tangolita, die hem aan een oude belofte herinnert om met haar te souperen. Twee vrienden staan gereed om het jonge paar te helpen. Het zijn de jonge Amerikaanse componiste Daisy Parker en de Turkse diplomaat Mustapha Bey. Maar Madeleine zal zelf de kwestie ter hand nemen, bijgestaan door de schuchtere jongeman Célestin Formant. Tijdens het bal in Savoy treft het sextet elkaar, vermomd en incognito…

De hoofdrolspelers in Den Haag waren de vaste medewerkers van de Fritz Hirsch Operette. De populaire Hilde Harmat trad tussen 1930 en 1940 bij het gezelschap op en zong hier de markiezin Madeleine de Faublas. Haar vertolking was een groot succes. Haar lied “Toujour l’amour” moest zij tot viermaal toe herhalen onder groot enthousiasme van de uitverkochte schouwburg en zelfs van haar collega’s op de Bühne.

Als Markies Aristide de Faublas trad op Albert May (1897-1985), die al vanaf 1927 bij de Fritz Hirsch Operette meewerkte. Fritz Hirsch zelf was Mustapha Bey en de Joods-Duitse zangeres Claire Clairy (1901-1983) was Daisy Parker.

Eva Held was Tangolita, Paul Harden was Célestin Formant en de bekende Duitse zanger Herbert Weißbach (1901-1995) was Archibald, de kamerdienaar van de Markies de Faublas. De Joods-Duitse dirigent Jozef Ziegler (1880-1941) was vanaf het tweede seizoen van het Fritz Hirsch Operette de vaste dirigent en dirigeerde tot en met 1934 ruim 20 producties van het gezelschap.

In totaal speelde het gezelschap 52 producties. Sommige daarvan behaalden meer dan 100 voorstellingen. Vanwege Hirsch’ goede contacten met Berlijn en Wenen waren in Nederland de nieuwste operettes te zien. Zo ook ‘Ball im Savoy’. De Nederlandse première was een grandioos succes:

“De scènes worden in bruisend tempo gespeeld: Fritz Hirsch (Moestapha Bey) en Claire Clairy (Daisy Parker) zijn de gangmakers en hun succes is phenomenaal. Speciaal roemen wij Claire Clairy in het tweede bedrijf, waar zij de plaats van den dirigent inneemt en „haar” jazz dirigeert. Dit moment is geweldig!

Hilde Harmat (Madeleine) had nog nimmer zoo’n mooie stem als gisteravond en haar lied „Toujour l’amour” moest tot viermaal toe herhaald worden onder groote geestdrift van den uitverkochten schouwburg en zelfs van haar collega’s op de Bühne. Een prachtig en welverdiend succes.

Fritz Hirsch, om nog even op den genialen leider van dezen hardwerkenden troep terug te komen, was grappiger dan ooit tevoren en in zijn langen scène uit het eerste bedrijf, waarin hij de ontmoeting net den „ouden Pasodoble” schetst, overtrof hij iedere vorige creatie.

Albert May speelde den keurigen markies, die eigenlijk gezegd, niets slechts heeft gedaan en zijn lief vrouwtje after-all trouw is gebleven. Paul Harden had van zijn rol, de „verleider” van Madeleine iets fijns gemaakt en Eva Held was een temperamentvolle Tangolita. Herbert Weissbach bracht door zijn enorme dwaasheden ieder weer aan ’t lachen en Gertie von Elmpst was een veelbelovend kamerkatje.

Het slot van de operette wordt gedeeltelijk te midden van het publiek gespeeld, alle medewerkenden begeven zich n.l. met brandende lampions in de zaal en omringen zoo ’t publiek waarna zij de finale zingen. Een grootsch effect werd hiermede bereikt, dat de aanwezigen tot stormachtige ovaties bracht. Deze finale kon niet genoeg herhaald worden en hiermede is voldoende geschetst in welke stemming de jongste operette van Fritz Hirsch werd beëindigd” (Haagsche Courant; 11-3-1933)

“Van de muziek komen we via Ziegler. die het ensemble nu reeds uitnemend leidde, zelfs op een gegeven oogenblik met een fez op (gaat het zien!), op Claire Clairy als jazz componiste: ze is onuitputtelijk in lenigheid, rhythmiek en humor en Mengelberg zou mede genieten, als hij haar op den rand van het orkest zijn metier ziet uitoefenen met onweerstaanbaar elan.

Men moet Hirsch als Mustapha Bey Turksch hooren spreken en het kostelijke spreekduet van hem met de kleine Claire Clairy. Hoe zulke nieuwe krachten hier gauw het vertrouwen weten te winnen van het voorzichtige publiek en de pers!

Albert May speelt den markies knap in stijl, nog beter den echtgenoot die bezig is ontrouw te worden, Eva Held danst als Tangolita kort doch verleidelijk en Gertie von Elmpt is een voortreffelijke kleine gedienstige, die met den ongelooflijk langen Weissbach een goed duet (per ladder) uitvoert.

Paul Harden als bijzienden zielepoot, die in een séparé een gebruiksaanwijzing noodig heeft, moet men ook meegemaakt hebben, evenals het ensemble Eva Held-Herbert Weissbach in het bar-tje en last not least den dans van Clairy-Hirsch, dien men gerust nog meer kan herhalen” (Het Vaderland; 11-3-1933)

“Het liep tegen middernacht, maar het Publiek was niet wèg te krijgen. De zaal stond als één man en bracht ovatie na ovatie, en op het tooneel werd men niet moede het slot te zingen, en wéér te zingen, en nóg eens te zingen. Vlak voor het eind was het heele ensemble teruggekeerd, want het had, gewapend met lampions, een complete wandeling door de zaal ondernomen, een typische attractie. Het werd een onstuimig succes voor een operette, die den ganschen avond schuimende vroolijkheid en een rijkdom van melodieën bracht.

Tal van liedjes lagen onmiddellijk in het gehoor (“Toujours l’amour”, “Es ist so schön am Abend bummeln zu gehn”, “Ich hab’ einen Mann, der mich liebt”) en moesten tot twee- en driemaal toe herhaald worden. Maar dit laatste was zeker ook aan het voortreffelijk spel te danken.

Waarlijk, met deze nieuwe operette heeft Kirsch een doorslaande overwinning behaald. Ook de decors zijn keurig, de dansfiguren vaak origineel en de rijke, sierlijke costuums maakten alle dames inde zaal zenuwachtig van aandoening en verlangen” (De Avondpost; 11-3-1933)

De voorstelling werd in de dagen daarop iedere avond gespeeld, op zondag zelfs ’s middags en ’s avonds (Het Vaderland; 12-3-1933)

Vanaf 20 maart 1933 werd de productie in de Amsterdamse Stadsschouwburg op het toneel gebracht.

“Minstens vijftig voorstellingen – ’t is al laat in het speelseizoen, anders schreef ik honderd. Ze moesten Fritz Hirsch minister van financiën maken om de crisis finaliter den nek om te draaien. Als je zoo’n stampvollen Stadsschouwburg ziet met een elite publiek, dat zich gek applaudisseert voor „Holder Unsinn, tanzgetragen”, dan vergeet men voor één avond alle tooneelmisère en theaterleed en heeft zijn vreugde aan die wonderlijke mengeling van muzikaal genieten en uitgelatenheid van humor, waarbij logica niet tot de gasten behoort.

Niet alleen de eerste rangen, ook het „schellinkje” was bezet door getrouwen, die Hirsch in alle rangen der maatschappij gewonnen heeft” (De Tijd; 21-3-1933)

Daarna maakte de productie een succestocht door Nederland langs de Amsterdamse Stadsschouwburg, het Concertgebouw van Hengelo en de Stadsschouwburg van Groningen. De eerste twee akten van de Groningse voorstelling op 1 april 1933 werd op de Nederlandse radio uitgezonden door de VARA (Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant; 31-3-1933).

De wereldpremièrereeks zou op 2 april 1933 zijn Berlijnse deuren sluiten, nadat Hitler vijf weken na de wereldpremière Reichskanzeler was geworden. De Nederlandse productie kon gewoon doorspelen.

Via de Groote Schouwburg van Rotterdam, het Concertgebouw De Vereeniging van Nijmegen, het Rembrandttheater te Venlo en opvoeringen in onder ander Breda, Zwolle, Arnhem, Enschede, Tilburg kwam de productie in mei 1933 terug in de Princesse Schouwburg van Den Haag. Daar vond op 15 mei 1933 de 75ste (!) opvoering van ‘Ball im Savoy’ door het Fritz Hirsch Operette in Nederland plaats (De Avondpost; 13-5-1933).

De laatste voorstelling van de Fritz Hirsch Operette – Franz Lehárs ‘Der Graf von Luxemburg’ – vond plaats op 9 mei 1940, de avond vóór de Duitse inval in Nederland op 10 mei. Nadat hij in juni 1941 was opgepakt, kwam Fritz Hirsch op 10 juni 1942 op 54-jarige leeftijd in concentratiekamp Mauthausen om het leven. Vermoedelijk overleed hij door uitputting als gevolg van dwangarbeid. Ook zijn vrouw Hilda (50 jaar) en twee zonen Gerd (26 jaar) en Frank (18 jaar) overleefden de oorlog niet.

Hoe het Madeleine en Tangolita tijdens de Tweede Wereldoorlog vergingen is niet bekend, maar waarschijnlijk overleefden ook zij het niet. Hilde Harmat zou in 1933 in Wenen nog met Richard Tauber in ‘Das Dreimäderlhaus’ van Schubert optreden. Zij zong ook nog op tijdens de laatste productie van het Fritz Hirsch operette ‘Der Graf von Luxemburg’. Het Provinciale Noord-Brabantsche Courant/Het Huisgezin meldt op 10 juni 1955 dat Hilde Harmat inmiddels was overleden. Voor Eva Held was ‘Ball im Savoy’ de laatste productie bij het gezelschap. Na 1933 is niets meer over haar bekend.

Ook Albert May trad nog op tijdens de laatste productie van het Fritz Hirsch operette ‘Der Graf von Luxemburg’. In de oorlog werkte hij in Nederland mee aan producties van onder meer de Frontbühne Triebel. Clair Clairy zou tijdens de oorlog in Nederland zijn gebleven – vermoedelijk ondergedoken – en was na de oorlog tot eind jaren zestig dikwijls te bewonderen bij de Stichting Hoofdstad Operette. Ook Paul Harden trad na de oorlog tot en met 1950 nog vaak op bij de Stichting Hoofdstad Operette.

De Joodse dirigent Joseph Ziegler overleed op 25 juni 1941 op 60-jarige leeftijd. De omstandigheden van zijn dood zijn onbekend. Zijn echtgenote Sonja werd op 20 november 1941 samen met haar kinderen Manfred en Hannelore op het eerste transport van München naar het concentratiekamp Kaunas (Litouwen) gedeporteerd en op 25 november 1941 vermoord. Sonja werd 42, Manfred 13 en Hannelore zou december 1941 12 jaar zijn geworden (www.gedenken9nov38.de).

Onder de naam van de Joods-Duitse Hugo Helm – geb. Salomon Hugo Hellmann – als impresario werden vanaf juni 1922 in het Princesse Schouwburg voorstellingen gegeven in Nederland door het Berlijnse Jüdische Künstler-theater. Vanaf begin 1926 wordt zijn naam in de pers zichtbaar als directeur van de Princesse Schouwburg. In haar Engelstalige autobiografie ‘Silvie’ (2000) vertelt de Joods-Oostenrijkse actrice Silvia Grohs-Martin (1919-2009) dat zij de uitgeputte Helm trof in de Joodsche Schouwburg te Amsterdam waar zij hun deportatie afwachtten. Al diens bezittingen waren overgeschreven naar zijn geliefde Brünnhilde, die er met al zijn bezittingen vandoor was gegaan. Hugo Helm werd op 27 augustus 1943 in Auschwitz vermoord (JoodsMonument.nl).