1.

De sopraan Maria Callas zong de rol van Amina in ‘La Sonnambula’ van Vincenzo Bellini (1801-1835) 22 maal op het toneel. De eerste keer was op 5 maart 1955 in de Scala van Milaan en de laatste keer op 29 augustus 1957 tijdens het Edinburgh Festival. Alle uitvoeringen waren in de regie van Luchino Visconti. Tussen 2 en 20 maart 1957 zong Callas vijf hernemingen van deze productie in de Scala (zie Bonus) en tijdens de reeks nam zij van 3 tot en met 9 maart 1957 haar partij met de rest van de cast op voor het label Columbia. De opname werd gemaakt in de Basilica di Santa Eufemia van Milaan, niet ver van het Teatro Carcano waar van ‘La Sonnambula’ op 6 maart 1831 zijn wereldpremière beleefde.

In 1957 was de hier 33-jarige Callas op haar top. Haar Amina is ronduit ontroerend, vocaal licht en elegant met een dikwijls slank en bijna leeg geluid. Luister hoe zij Amina’s noten met verlegenheid vult. De tegengestelde emoties krijgen daarentegen meer vocaal gewicht. De coloraturen zijn veel meer gebalanceerd dan tijdens haar eerdere live-uitvoeringen. Ze zijn heerlijk virtuoos vloeiend en haar hoge Essen staan als een huis.

Callas werd tijdens de voorstellingen en opname omringd door Italianen. Nicola Monti heeft een prachtig timbre voor Elvino. Zijn hoge Cs in de drie duetten met Amina in de eerste akte zijn er, maar klinken niet groots en de meer dramatische momenten van de tweede akte zijn niet echt zijn forte. Monti zou de rol vijf jaren later ook nog voor Decca naast Joan Sutherland opnemen (zie 4.).

De bas Nicola Zaccaria vierde op de laatste dag van de opnamesessie zijn 34ste verjaardag. Zijn Rodolfo is van grote klasse. Luister naar zijn machtige lage G in “Vi ravviso” en de hoge Essen in zijn cabaletta. Eugenia Ratti is een passend spichtige Lisa. Helaas is haar aria “De’ lieti auguri” van de tweede akte met de tig hoge Cs geschrapt. Teresa is luxe bezet door de hier pas 21-jarige Fiorenza Cossotto.

Het is jammer dat de gerespecteerde Antonino Votto hier zo gewoontjes is. Hij geeft met het Orchestra del Teatro alla Scala een recht-toe-recht-aan lezing van de partituur. Luister naar de gehaaste finale II. Er zijn helaas diverse coupures. Onder andere is – naast het schrappen van voorgenoemde aria van Lisa uit de tweede akte – Amina’s cabaletta “Sovra il sen” fors ingekort en de eerste twee duetten van Elviro en Amina in de eerste akte gekortwiekt. De productie ging in eind augustus 1957 naar het Edinburgh Festival en dat zouden Callas’ laatste vertolkingen van Amina worden.
Warner Classics 0825646341146 (2CDs)

2.

De Amerikaanse sopraan Anna Moffo werd geboren als dochter van Italiaanse emigranten en ging in 1954 met een U.S.-Italy Fulbright-beurs naar de Accademia Nazionale di Santa Cecilia in Rome. Een jaar na haar operadebuut in Spoleto als Norina in ‘Don Pasquale’ zong de 24-jarige Moffo in december 1956 de titelrol in een geënsceneerde televisie-uitvoering van ‘La Sonnambula’ voor de RAI van Milaan. Het was één van haar drie optredens in dat jaar voor de RAI televisie – de andere twee waren ‘Madama Butterfly’ en ‘Falstaff’ – die Moffo op slag beroemd maakten in Italië.

De filmsoundtrack verscheen bij het label VAI op CD en Anna Moffo laat de meest charmante Amina van allen horen. Elk woord is verstaanbaar, de versieringen klinken vanzelfsprekend en vlekkeloos en de hoogte schijnbaar zonder enige moeite. Zij geeft de natuurlijke indruk van onschuld en breekbaarheid. De onbekende tenor di grazia Danilo Vega is een fantastische Elvino. Een warme, flexibele, open, eerlijke en goed gesteunde stem met aandacht voor dynamiek, versieringen en prima hoogte. Plinio Clabassi is een passend introverte Rodolfo, ook al is zijn lage G in de cavatina enigszins geknepen. In de tweede akte toont hij passende sympathie voor Amina.

Bruno Bartoletti was hier pas 30 jaar en toont zich met het Orchestra Sinfonica di Milano della Rai een attente begeleider. Ook hier forse coupures. De televisieregistratie is overigens te zien op YouTube. Anna Moffo trouwde een jaar later op 8 december 1957 met de regisseur van deze RAI productie Mario Lanfranchi.
VAI Audio VAIA 1234-2 (2CDs)

3.

Het Teatro La Fenice di Venezia presenteerde in 1961 een serie van drie voorstellingen van ‘La Sonnambula’, waarvan een opname van de première op 26 mei 1961 bewaard is gebleven. De hier pas 26-jarige Italiaanse sopraan Renata Scotto zong de titelrol van Amina. Zij had op 2 februari 1956 op haar 21ste al haar Venetiaanse debuut gemaakt als Micaëla naast Giulietta Simionato en Franco Corelli. De scherpe rand, die haar stem later in/door het zwaardere repertoire zou krijgen, is hier nog niet. De sopraan is licht, beweeglijk, ook al zijn de coloraturen niet altijd even strak. Haar interpretatie van Amina bezit deels de dichtkunst van Maria Callas en zij maakt van de slaapwandelaarster een innemende persoon.

Scotto’s sopraan mengt in de duetten fraai met de stem van de Spaanse tenor Alfredo Kraus. Hij had al in 1956 naast Scotto gezongen tijdens zijn Venetiaanse operadebuut in ‘La Traviata’. Hier 33 jaar klinkt hij alsof Elvino voor hem is gecomponeerd. Hij biedt exemplarisch belcanto en neemt de tijd voor zijn fraseringen. Hij lokt met zijn hoge Cs open doekjes uit en in “Ah! perchè non posso odiarti” voegt hij zelfs nog een volle hoge D toe. De Italiaanse bas Ivo Vinco is een machtige Rodolfo met granieten geluid. Gastdirigent Nello Santi was hier nog maar 29 jaar, vat het intieme karakter van ‘La Sonnambula’ en doseert de vaart van de muziek met charme en elegantie. Ook hier alle gebruikelijke coupures.
Opera d’Oro OPD 1305 (2CDs)

4.

‘La Sonnambula’ was de eerste registratie van een Bellini-opera door dirigent Richard Bonynge en zijn echtgenote Joan Sutherland. De opname werd in de eerste helft van september 1962 in het Teatro Della Pergola van Florence gemaakt. Sutherland had op 19 oktober 1961 haar roldebuut gemaakt als Amina in het Royal Opera House van Londen. Het was voor het eerst sinds 50 jaar dat ‘La Sonnambula’ er weer te horen was. Overigens had Sutherland in februari 1962 Amina nog vertolkt in de Visconti-productie van de Scala naast Kraus en onder leiding van Votto.

Voor de Decca-opname kreeg de hier 35-jarige Sutherland van Bonynge uiteraard alle vrijheid in haar zangpartij. De melodische lijnen komen die echter niet altijd ten goede komen. De stem is hier nog niet zo abgedunkelt en onverstaanbaar als in Sutherlands tweede opname van ‘La Sonnambula’ in 1980 (naast een geweldige Pavarotti), maar ook in 1962 is de dictie al af en toe problematisch. Ook al is zij niet zo expressief als Callas, Sutherland ontroert in de tweede scène van de eerste akte en raakt een snaar in de finale II.

Opnieuw Nicola Monti als een weke Elvino en Fernando Corena is als Rodolfo een basso buffo, helaas geen basso cantante. De Amerikaanse sopraan Sylvia Stahlman een mooie Lisa inclusief de aria “De’ lieti auguri” in de tweede akte. Richard Bonynge blinkt uit in de koordelen en differentieert met het Orchestra del Maggio Musicale Fiorentino goed tussen de droomwereld en realiteit.
Decca 4489662 (2CDs)

5.

Er bestaan twee integrale opnamen van ‘La Sonnambula’ met een old-school soprano leggero in de titelrol. De opname van een uitvoering in Napels op 17 februari 1951 – CD-label label Encore Grand Tier – laat horen hoe de Italiaanse sopraan Margherita Carosio als Amina klonk en op 24 maart 1953* nam de Radio Italiana in Turijn ‘La Sonnambula’ op voor uitzending met de Amerikaans-Italiaanse Lina Pagliughi. Beide sopranen zijn lichter en slanker dan de sopranen van na de Tweede Wereldoorlog. De opname van de Turijnse radio heeft een betere geluidskwaliteit.

Lina Pagliughi was de grote coloratuursoubrette van de jaren dertig en veertig. Zij maakte haar roldebuut als Amina op 19 januari 1929 in Florence en zong deze glansrol ook in 1930 in Den Haag. Na de Tweede Wereldoorlog was zij door een schildklieraandoening een zwaarlijvige vrouw geworden en gaf daarom na haar 40ste nauwelijks nog optredens op het operatoneel. Deze radio-uitzending was het laatste optreden van de toen 45-jarige Pagliughi als Amina. Haar coloraturen hier zijn minder strak dan in haar glorietijd, de glans van de stem is in het piano en de hoogte minder, maar de charme, fraseringen en muzikaliteit zijn fantastisch. De hoge Essen in “Ah! non giunge” laat zij weg. Lina Pagliughi was in de jaren 60 nog de lerares van Wilma Driessen.

De tenor Ferruccio Tagliavini was haar verloofde Elvino. Zijn softe, mezza voce zang is een kwestie van smaak en de hoge noten niet altijd even stabiel. De hier pas 29-jarige bas Cesare Siepi is een schitterende graaf Rodolfo, van laag G tot hoge Es solide. De sopraan Wanda Ruggeri biedt als Lisa niet veel contrast met het timbre van Pagliughi en helaas is haar aria “De’ lieti auguri” geschrapt.

De Italiaan Franco Capuana was een gerespecteerd dirigent, die een aantal studio-opnamen maakte voor Cetra en Decca. Capuana toont zich met het orkest van de RAI een autoriteit in de juiste traditie. Hij helpt de zangers bij het ademen en fraseren en is attent voor de poëtische intensiteit van de zangers. Ook hier is in de partituur flink geknipt. Capuana overleed in 1969 op 75-jarige leeftijd tijdens een voorstelling van ‘Mosè’ van Rossini.
Warner Fonit 8573 87573-2 (2CDs)

* Luciano Di Cave – Lina Pagliughi: Biografia, Discografia Ragionata, Cronologia (TIMAClub, 1989, blz 103)

 

BONUS

Na het Scala-succes van ‘Medea’ in 1953 met Maria Callas, de Amerikaanse dirigent Leonard Bernstein en de legendarische regisseur Luchino Visconti wilde het operahuis het trio in 1955 terug voor een productie van ‘La Sonnambula’. Het zou op 5 maart 1955 voor Callas haar roldebuut worden als Amina. Van deze première is een opname bewaard gebleven.

De première werd twee weken uitgesteld, omdat het programma van Callas te vol was geworden, aangezien zij tussen de zes voorstellingen van ‘Andrea Chenier’ in de Scala tussen 8 januari en 6 februari 1955 nog vier uitvoeringen van ‘Medea’ in Rome had moeten zingen. Daardoor was er extra tijd vrijgekomen voor repetities en Bernstein en Callas konden uitgebreid werken aan de cadensen en versieringen aan haar partij.

Callas geeft een uitvoering met briljante belcanto. Wat zij zingt is pure magie. Het is een genoegen haar versieringen te beluisteren, ook al zijn zij nog niet zo gepolijst als in 1957. Zij ontroert met haar glazige, slaperige klank als een meisjesachtige Amina van vlees en bloed. Tijdens de finale “Ah! non giunge” ging het licht in het auditorium aan en Callas werd aan het einde overladen met applaus door een uitzinnig publiek.

Ook hier was Callas omringt door Italiaanse zangers. De tenor Cesare Valletti had voor het eerst met Callas in 1951 in ‘La Traviata’ gezongen. Als leerling van Tito Schipa hoort men zijn gecultiveerde zang in de partij van Elvino. Hij laat de hoge Cs in het eerste duet weg, maar gaat in de finale van het tweede duet wel met Callas naar de C. De bas Giuseppe Modesti is een sympathieke Rodolfo en Eugenia Ratti mocht hier nog wel – ook al gecoupeerd – Lisa’s aria “De lieti auguri” met de vele trillers en hoge Cs zingen.

Leonard Bernstein had door de uitgestelde première maar liefst 18 repetities met het Orchestra del Teatro alla Scala waar hij doorgaans slechts één kreeg. Het was de enige belcanto-opera die Bernstein zou dirigeren. Hij geeft een opwindende lezing, nooit gehaast en niets onafgemaakt en hij differentieert goed tussen de droomachtige wereld en de werkelijkheid. Er zijn minder coupures dan bij de studio-opname (zie 1.). Een opwindende uitvoering van de premièreavond met Callas’ roldebuut als Amina!
Warner Classics 0190295844653 (2CDs)