***** CD van de MaandDe opéra-comique ‘La Sirène’ van Daniel-François-Esprit Auber (1782-1871) beleefde in 1844 zijn wereldpremière in de Opéra-Comique van Parijs. In Parijs had Auber inmiddels zijn naam gevestigd na ‘La Muette de Portici’ (1828), ‘Fra Diavolo” (1830), ‘Gustave III’ (1833), ‘Le Cheval de Bronze’ (1835) en ‘Le Domino Noir’ (1837) en uiteindelijk zou hij in totaal zo’n 50 opera’s componeren. ‘La Sirène’ werd in 1849 – vijf jaren na de wereldpremière – in Rouen gespeeld en aan de hand van materiaal van die productie werd de opera op 26 januari 2018 in het Théâtre Impérial de Compiègne opgevoerd. Deze uitvoering is door het label Naxos uitgebracht en ‘La Sirène’ beleeft daarmee haar première op CD.

Het verhaal van Aubers vaste librettist Eugène Scribe is gecompliceerd, maar een heerlijke komedie met coups de théâtre, verwarringen en onthullingen. De marineofficier Scipion en de intendant Bolbaya zijn beide op zoek naar de vrouw achter de prachtige zangstem die zij in de bergen horen. De eerste omdat hij door haar bekoord is, de tweede omdat hij een diva voor zijn theater in Napels zoekt. Maar de stem behoort toe aan Zerlina, die met haar zang reizigers lokt naar de roversbende van haar broer Scopetto. Voor de passerende Duc de Popoli doen de bandieten zich voor als een theatergezelschap en hij nodigt hen uit op te treden in zijn paleis. Na diverse ingewikkelde wendingen betovert Zerlina ten slotte iedereen met haar vocale prestaties, waardoor haar gearresteerde broer kan ontsnappen en zij zelf kan trouwen met Scipion.

Muzikaal vallen in ‘La Sirène’ de uitgesponnen melodische lijnen op die typerend zijn voor de latere, meer overwogen stijl van Auber. Daarnaast zijn de aria’s geïntegreerd in de ensembles en finales, waardoor het drama blijft stromen. De uitvoering in Compiègne bevat helaas meerdere coupures. Geschrapt is het grote trio uit de tweede akte en twee koortjes uit de derde akte. Maar ook het recitatief naar Scopetto’s “Ô Dieu des flibustiers” in de finale I is verwijderd en zijn aria in de tweede akte is ingekort. Zerlina’s cavatina “Ah! je n’ose pas” is gelukkig integraal bewaard.

De bezetting in Compiègne was compleet Frans en het is verrukkelijk het werk door 100% moedertaalsprekers te horen. De sopraan Jeanne Crousaud zingt de titelrol, één van Aubers meest virtuoze partijen vol met hoge Ds, een nouveauté in Aubers sopraanpartij. Crousauds stem bezit flexibiliteit, maar bovenal charme, puurheid en fragiliteit plus het gepeperde timbre van June Anderson. De lyrische tenor Xavier Flabat als Scopetto, de lichtere karaktertenor Jean-Noël Teyssier als Scipion en de bassen Benjamin Mayenobe als Bolbaya en Jean-Fernand Setti als de Duc de Popoli zijn allen passend bezet. Het koor Les Métaboles zingt uitbundig en met karakter.

Het Orchestre des Frivolités Parisiennes speelt de elegante muziek onder leiding van de Belgische dirigent David Reiland helder en nauwkeurig en Reiland zorgt voor een goede band tussen toneel en orkest. Het CD-boekje bevat een uitstekend essay van Robert Ignatius Letellier en een synopsis, maar niet het libretto. Een belangrijke aanwinst voor de discografie van Auber!
Naxos 8.660436 (1CD)

***** De Franse componist Jules Massenet (1842-1912) is het meest bekend vanwege zijn 27 opera’s. Daarnaast componeerde hij nog vier oratoria en bijna 300 liederen. Het label Malibran presenteert met het album ‘Massenet Par Ses Créateur’ aan de hand van fragmenten uit 15 Massenet-opera’s de authentieke uitvoeringspraktijk in zijn tijd. De opnamen laten zangers horen die tijdens de wereldpremières zongen, rollen tijdens de premières in andere steden vertolkten en/of tijdens de wereldpremières van andere Massenet-opera’s hadden opgetreden.

Het album opent met een opname uit 1902 van “Promesse de mon avenir” uit ‘Le Roi De Lahore’ door de bariton Jean Lassalle, die tijdens de wereldpremière in 1877 de rol van Scindia zong. Uit ‘Manon’ de bekende opname uit 1905 van het “Fabliau” door de sopraan Georgette Bréjean-Silver, voor wie Massenet dit fragment in 1894 toevoegde. Een opname van het sextet “O noble lame étincelante” van 1902 uit de opera ‘Le Cid’ laat nauwelijks de bas Edouard de Reszké horen die bij de wereldpremière in 1885 de rol van Don Diègue zong.

Uit ‘Le Mage’ wel het “Ah, parais, astre du ciel” door de tenor Léonce Escalaïs, die de derde tenor was die Zarastra tijdens de wereldpremière-reeks in 1891 zong, maar niet die van Agustarello Affre, die tijdens deze wereldpremière de rol van de Prisonnier Touranien zong en deze aria rond 1910 opnam. Wellicht was men bij Malibran niet op de hoogte van zijn opname. Uit ‘Werther’ de befaamde opname van “Pourquoi me réveiller” door de Ernest Van Dyck, die de titelrol tijdens de Brusselse wereldpremière in 1892 zong.

Emma Calvé zong tijdens de wereldpremière van ‘Sapho’ in 1897 de titelrol en haar prachtige “Pendant un an” ontbreekt dan ook niet. Uit ‘Le Jongleur De Notre-Dame’ een opname van “O liberté m’amie” door de tenor Adolphe Maréchal uit 1904, die de titelrol in 1902 tijdens de wereldpremière vertolkte. De rol van de Prieur werd daar vertolkt door de bas Gabriel Soulacroix – niet Jean zoals het CD-boekje vermeldt – en van hem de fraaie opname uit 1903 van “Il pleure… Un peu de foi”. Tijdens de wereldpremière van ‘Chérubin’ in 1905 zong Mary Garden de titelrol en in dat jaar nam zij hieruit de charmante aria “Nous n’aurons pas d’apothéose” op.

Maar liefst vier fragmenten uit de partij van Thésée in ‘Ariane’, die de tenor Lucien Muratore een jaar na zijn vertolking tijdens de wereldpremière van 1906 opnam. De sopraan Marcelle Demougeot zong tijdens deze wereldpremière de rol van Cypris en nam Arianes droevige aria “Ô la cruelle” twee jaren later op. Fjodor Sjaljapin zong de titelrol van ‘Don Quichotte’ tijdens de wereldpremière van 1910 in Monte-Carlo en nam (pas) in 1927 de sterfscène op. Vanni-Marcoux zong de titelrol van ‘Don Quichotte’ in de Parijse première, vertolkte in 1913 in de wereldpremière van ‘Panurge’ de titelrol en nam daaruit (pas) in 1931 de aria “Touraine est un pays” op. Verder zijn de drie liederen door Massenets favoriete sopraan Lucy Arbell – zij zong tijdens wereldpremières van maar liefst zes Massenet-opera’s – interessant. Dit is slechts een aantal van de in totaal 44 fragmenten op dit album. Een unieke uitgave en een must voor alle puristen en liefhebbers van authenticiteit.
Malibran MR 829-1 (2CDs)

***** Eén van de eerste werken van de Italiaanse componist Antonio Salieri (1750-1825) is de opera ‘Armida’. Het libretto hiervoor baseerde Marco Coltellini op het gedicht ‘Gerusalemme Liberata’ van Torquato Tasso, dat ook al Lully en Händel had geïnspireerd tot opera’s. Het verhaal gaat over de tovenares Armida, die de kruisvaarder Rinaldo in haar betovering houdt. Zijn medestrijder Ubaldo bevrijdt hem echter en Armida en haar magie zijn niet in staat Rinaldo tot liefde over te halen.

Het ‘dramma per musica’ in drie akten beleefde op 2 juni 1771 in het Weense Burgtheater zijn wereldpremière. Het succes zorgde voor diverse opvoeringen in Europa, voor vertalingen en publicaties. En, geloof het of niet, maar nog altijd bestond er geen opname van ‘Armida’. Nu heeft de Franse dirigent Christophe Rousset met zijn Les Talens Lyriques de opera in hun project opgenomen en tussen 10 en 13 juli 2020 in de Philharmonie van Parijs ‘Armida’ voor de CD vastgelegd.

‘Armida’ is inderdaad een prachtige opera. Salieri had contrapunt gestudeerd bij de componist Florian Leopold Gassmann, die hem naar Wenen bracht. Twee jaren voor de première ontmoette Salieri echter Gluck, die tot diens overlijden in 1787 Salieri’s mentor zou blijven. Glucks invloed op de 20-jarige Salieri hoort men terug in ‘Armida’. Al in de ouverture met pantomime merkt men dit vanwege het muzikaal vertellende karakter. ‘Orfeo ed Euridice’ komt om de hoek kijken in het recitatief “Ecco l’onda insidiosa” van Ubaldo door de versieringen van de hobo en in de aria “Vedo l’abisso orrendo” van Rinaldo aan het einde van de tweede akte door de hoornpartij. Ook de frequente interacties tussen solisten en koor duiden op een uitwerking van Salieri’s mentor.

‘Armida’ bevat slechts vier solopartijen en zoals altijd bij Rousset zijn zij uitstekend bezet. De Nederlandse sopraan Lenneke Ruiten zingt de titelpartij subliem. Haar woede en verdriet zijn voelbaar en de coloraturen en hoogte briljant. Luister naar haar aria in de tweede akte ‘Tremo, bell’idol mio’ en haar woedende finale met koor “Io con voi la nera face”. Prachtig! De Canadese sopraan Florie Valiquette is een prima Rinaldo, oorspronkelijk een partij voor castraat. Luister naar de hartstocht en fraaie expressie in zijn eerste aria “Lungi da te” en de lichtvoetige versieringen in “Vedo l’abisso orrendo”.

De Britse bas-bariton Ashley Riches heeft een schitterend kernachtige klank voor de krijger Ubaldo. De finale I, waarin hij de monsters verjaagd, is zinderend door zijn granieten geluid. De Italiaanse mezzosopraan Teresa Iervolino als Armida’s vertrouwelinge heeft het weelderige timbre van Lucia Valentini Terrani. Luister naar haar beeldschone aria “Schernita, depressa” in de derde akte.

Het 20-koppige Chœur de chambre de Namur zingt nauwkeurig, hoogst individueel en persoonlijk. Het Les Talens Lyriques speelt Salieri’s kleurrijke partituur – bijna doorlopende muziek met goed gebalanceerde accompagnato en secco recitatieven, aria’s, duetten, ensembles en koren – onder leiding van Rousset vol toewijding. De uitgave is perfect verzorgd met onder andere het Italiaanse libretto met Engelse, Duitse en Franse vertaling en foto’s van Salieri’s autograaf en originele kostuumontwerpen.
Aparte AP244 (2CDs)

***** De Duitse componist Giacomo Meyerbeer (1791-1864) schreef zo’n 20 opera’s. Zijn eerste internationale succes was ‘Margherita d’Anjou’, die in 1820 in de Scala van Milaan in première ging. Daarna zouden ‘Robert Le Diable’ (1831), ‘Les Huguenots’ (1836), ‘Le Prophète’ (1849) en ‘L’Africaine’ (postuum 1865) tot in de vroege 20ste eeuw aantrekkingskracht op het Europese publiek uitoefenen door hun dramatische warmte, karakteristieke melodieën en weloverwogen orkestraties.

Al twee weken na de première van Meyerbeers eerste opera ‘Jephtas Gelübde’ in het Hoftheater van München beleefde zijn tweede opera ‘Wirt und Gast, oder aus Scherz Ernst’ op 6 januari 1813 zijn wereldpremière in het Hoftheater van Stuttgart. Vor dit laatste werk had Johann Gottfried Wöhlbruch het libretto in twee akten gebaseerd op een verhaal uit ‘1001 Nacht’. De pas 21-jarige Meyerbeer zelf was niet zo tevreden met de uitvoering ervan, maar de pers herkende zijn talent. Carl Maria von Weber zou nog uitvoeringen van de opera dirigeren in 1815 in Praag en in 1820 in Dresden.

‘Wirt und Gast, oder aus Scherz Ernst’ werd op 10 oktober 2010 in de Festhalle Bad Urach concertante uitgevoerd als ‘Alimelek, oder Wirt und Gast’ tijdens de Herbstlichen Musiktage Bad Urach. De Südwestrundfunk maakte opnamen van de uitvoering en de generale repetitie op 9 oktober 2010 en hiervan is nu een CD-uitgave verschenen.

Het verhaal gaat over Alimelek, de zoon van een rijke koopman uit Bagdad, die zijn geliefde Irene uit de handen van haar oom kalief Harun-al-Raschid heeft geschaakt. Als de kalief als onbekende bij Alimelek verschijnt, herkent hij zijn nichtje. De kalief bedwelmt Alimelek waarna hij zijn nichtje dwingt een vermommingsspel mee te spelen…

De solisten vormen een fraai ensemble. De Duitse tenor Jan Kobow zingt de titelrol van Alimelek met een aantrekkelijk lyrisch, barok timbre en flexibele stem. De Duitse sopraan Britta Stallmeister was in 2010 ensemblelid in Frankfurt en haar Irene af en toe soms glans en legato. De Duitse bas Lars Woldt is een schitterende kalief uit graniet. Het koor zingt gecontroleerd in de diverse rollen van bedelaars, bewakers, gevolg, dienaren, slaven en stedelingen.

De Zweedse dirigent Ola Rudner en de Württembergische Philharmonie Reutlingen verklinken de weelderige melodieën en instrumentatie van Meyerbeer met actieve verbeeldingkracht. Een belangrijke en solide eerste uitgave van Meyerbeers vroege opera.
Sterling CDO 1125/1126-2 (2CDs)

**** De beroemde Italiaanse bas-bariton Giuseppe Maria Boschi zong tussen 1703 en 1729 in ruim 83 verschillende opera’s. Hij was beroemd vanwege zijn grote bereik en virtuositeit, die hem geschikt maakten voor de dramatische rollen van de belangrijke componisten van zijn tijd. Zestien aria’s uit het repertoire van Boschi werden tussen 8 en 12 oktober 2018 in de katholieke kerk Sacré Coeur in de Zwitserse stad Basel opgenomen door de Italiaanse bariton Sergio Foresti voor de CD ‘Cieco Amor’.

De CD bevat drie aria’s uit de beginperiode van Boschi. Uit de verloren opera ‘Il Vincitor Generoso’ (Venetië, 1709) van Antonio Lotti de aria “Eterni Dei”. Foresti zingt de aanroeping van de goden met schitterende trillers, maar enigszins eenkleurig en zonder weke piani. Het fraai virtuoze “Al suon delle Trombe” uit ‘L’Inimico Generoso’ (Bologna, 1709) van Caldara sluit het album af.

Händel bracht Boschi in 1710 voor een aantal jaren naar Londen uit welke periode Foresti twee aria’s zingt. Daar werkte Boschi in 1711 mee aan de wereldpremière van Händels ‘Rinaldo’ in de rol van Argante. Met diens aria “Sibilar gli angui d’Aletto” opent de CD en Foresti geeft hier gelijk een demonstratie van zijn grote virtuositeit, open geluid en mooie timbre. “Cieco amor” komt uit de opera ‘Etearco’ van Bononcini, die in 1711 werd heropgevoerd in Londen en Forest zingt deze titelaria van de CD prachtig vol gevoel.

Daarna was Boschi voor meerdere jaren terug in Italië. Uit die periode presenteert Foresti twee aria’s, waaronder het troostende “Bella non piangere” uit ‘Polidoro’ (Venetië, 1715) van Lotti, door Foresti op madrigale wijze en met onderhoudende toon vertolkt. Deze Lotti bracht Boschi vervolgens naar het hof in Dresden, waar de bariton een aantal jaren zong en uit welke periode Foresti twee aria’s presenteert. Daar werd Boschi geëngageerd voor de opera ‘Flavio Crispo’ (1719) van Heinichen, maar het werk bleef onvoltooid. Hieruit de aria “Vostre imagini” door Foresti met vaderlijke gevoelens gezongen. Boschi trad in Dresden op in ‘Teofane’ (1719) van Lotti en Foresti vertolkt hieruit onstuimig de aria “Del minacciar del vento”.

In Dresden hoorde Händel tijdens een uitvoering van ‘Teofane’ Boschi opnieuw en nam hem daarna weer mee naar Londen. Uit die periode op deze CD zeven aria’s, waarvan slechts één aria van Händel – “Gelido in ogni vena” uit ‘Siroe’ (1728) – ook al zou Boschi tussen 1719 en 1728 in Londen in maar liefst 15 Händel-opera’s zingen! In 1728 keerde Boschi ten slotte terug naar Italië, waar hij in Venetië al snel optrad in ‘Ezio’ van Porpora. De rol hierin van Massimo was één van zijn laatste en in “Va’ dal furor portata” kon de 53-jarige Boschi – en Foresti – al zijn dramatische talenten tonen.

Het was wellicht informatiever geweest om de aria’s op de CD chronologisch of desnoods op componist voor te stellen. Het CD-boekje bevat twee uitgebreide essays van Giovanni Battista Graziadio over de carrière van Boschi en het repertoire op deze CD. In het eerste essay schrijft hij dat Boschi in 1717 naar Dresden ging en in het tweede dat het in 1719 was. Bij ‘Ezio’ en ‘Polidoro’ ontbreekt de naam van de componist, bij ‘Muzio Scevola’ ontbreekt het jaartal en plaats van opvoering.
Challenge Classics CC 72875 (1CD)