01-10-2020
De Nederlandse bariton Johannes Messchaert was een gevierd oratorium- en concertzanger en pedagoog. Zo nu en dan trad hij op in opera’s. Ook werkte hij in het buitenland – vooral in Duitsland – als zanger en pedagoog.
Johannes Martinus Messchaert werd op 22 augustus 1857 in Hoorn geboren. De bariton was de zoon van het echtpaar Pieter Messchaert en Maria Schouman (Hoornsche Courant; 25-8-1857).
Zijn vader was lid van de Commissie voor de Toonkunst van de Muziekschool te Hoorn. Aan deze muziekschool had de kleine Johannes vioolles van de Stadsmuziekmeester Heinrich Friedrich August Utermöhlen (Hoornsche Courant; 3-3-1866).
1870
Johannes Messchaert vertrok in 1873 na zijn HBS-periode (1871-1873) naar Arnhem om zich tot bloemist te laten opleiden. Te Arnhem nam hij vioolles bij Hendrik Arnoldus Meijroos, die doceerde aan de Muziekschool van Arnhem (Het Vaderland; 11-9-1922).
Onverwacht werd Messachaert rond die tijd verzocht de baspartij in ‘Die Rose Pilgerfahrt’ van Schumann over te nemen, waarna hij op zang overging (Het Vaderland; 11-9-1922).
1875
Johannes Messchaert zong als semi-professional op 23 maart 1877 de titelpartij van het oratorium ‘Elias’ van Mendelssohn bij de Arnhemsche Zangvereeniging met medewerking van de Zangvereeniging Euphonia:
“Ten slotte veroorloven wij ons betrekkelijk een der dilettanten eene uitzondering, en wel omtrent den heer Joh. Messchaert, die de party van Elias vervulde. Wij doen dit, omdat deze heer de kunst tot zijn levensdoel heeft gekozen en welligt voor de laatste maal zich als dilettant heeft doen hooren. Ook hij heeft zich van de niet gemakkelijke taak op zeer verdienstelijke wjjze gekweten en werd herhaaldelijk toegejuicht. Voornamelijk was dit het geval met de beide aria’s “Ist nicht des Herrn Wort wie ein Feuer” en het bekende “Es ist genug”. Naar wij vernemen begeeft zich deze jeugdige zanger eerstdaags naar Keulen, om zijne studiën verder aan het conservatoire aldaar voort te zetten. Hij heeft gisteren getoond dat hij eene schoone stem en veel aanleg bezit en het is te verwachten dat hij, bij ijverige studie eenmaal een sieraad der vaderlandsche kunst zal zijn. Moge hem bij zijne verdere studiën steeds dezelfde ijver blijven bezielen, als dien hij tot dusverre als dilettant heeft aan den dag gelegd” (Arnhemsche Courant; 24-3-1877)
Vervolgens vertrok Messchaert in 1877 naar Keulen, waar hij les kreeg van de tenor Carl Schneider (Het Vaderland; 11-9-1922).
Messchaert zette daarna zijn studies voort in Frankfurt am Main bij Julius Stockhausen, Ferdinand Hiller en Joachim Raff.
Johannes Messchaert zong op zondag 11 mei 1879 in Hoorn een eigen compositie voor zijn vader ter gelegenheid van diens benoeming tot erelid van de plaatselijke Liedtafel Sapho, waarvan hij 25 jaren voorzitter was geweest:
“den componist er van, hun zoon, den ijverigen en veelbelovenden student aan de Musicalische Hochschule te Frankfort a/M” (Hoornsche Courant; 14-5-1879)
1880
Johannes Messchaert studeerde vanaf de herfst van 1880 gedurende een jaar verder aan de Königliche Bayerische Musikschule te München, omdat hij zich in opera wilde bekwamen. Daar had hij les bij onder anderen regisseur Carl Brüllot, de zangdocent Hermann von Schmidt en concertmeester Ludwig Abel:
“Naar wij vernemen gaat de heer Messchaert weder naar München terug om zich verder toe te leggen op opera-zang en dramatiek. Wij wensehen hem het meeste succes en roepen hem een hartelijk “tot wederziens!” toe” (Hoornsche Courant; 19-9-1880)
Messchaert werd een jaar later in november 1881 benoemd tot hoofdleraar in zang aan de Muziekschool van Toonkunst van Amsterdam:
“Tot leeraar aan de muziekschool van de maatschappij ter bevordering der toonkunst alhier is benoemd de heer Joh. M. Messchaert te Hoorn” (Algemeen Handelsblad; 8-11-1881)
Messchaert zong op 3 december 1881 in Felix Meritis te Amsterdam de ballade ‘Archibald Douglas’ (1857) van Carl Loewe met Julius Röntgen op piano. Daniël de Lange toonde zich in Het Nieuws van den Dag enthousiast over de zanger:
“Ik bedoel den Heer Messchaert. Natuurlijk wil ik mij heden alleen bepalen tot zijne voordracht van Löwes Ballade; trouwens, dit werk is voldoende om een zanger te leeren kennen. Zoowel het meer lirisch als het eenigszins dramatisch element is er in vertegenwoordigd. Zoowel in een als in ander opzicht gaf de Heer Messchaert veel te genieten, ofschoon het soort van geluid m.i. nog meer geschiktheid heeft voor het lirische dan voor het dramatische. Het timbre is namelijk zeer week, en er ligt een velouté op den toon, die in de lirische oogenblikken onweerstaanbaar werkt. Doch door de zeggingskracht van dezen zanger verkrijgen ook de meer geaccentueerde oogenblikken hunne ware beteekenis. De uitspraak en declamatorische voordracht verdienen evenzeer hoogen lof, en zoo kan ik niet nalaten op dezen zanger te wijzen als op een der sieraden van ons land op muzikaal gebied. Waarlijk is hij niet alleen zanger, hij mag volkomen aanspraak maken op den naam van kunstenaar, en hartelijk zullen allen er zich ongetwijfeld over verheugen, dat de Heer Messchaert zijne gaven dienstbaar wenscht te maken aan de kunst in zijn vaderland. Uit het volste van mijn hart roep ik hem een welkom toe, en weldra hoop ik zullen wij in Amsterdam opnieuw gelegenheid hebben hem te hooren en te bewonderen” (Het Nieuws van den Dag; 9-12-1881)
Messchaert behoorde in 1883 tot de oprichters en eerste docenten van het Amsterdamsch Conservatorium:
“Het Handelsblad deelt mede dat het plan bestaat om binnen korten tijd hier ter stede een inrichting voor hooger orderwijs in de muziek (conservatorium) te openen. Reeds hebben de heeren Frans Coenen, Dan. de Lange, Joh. M. Messchaert en Julius Röntgen als leeraars hun medewerking aan die inrichting toegezegd” (De Tijd; 6-9-1883)
Messchaert werd in 1884 benoemd tot directeur van de Liedtafel ‘Euterpe’ als opvolger van Gustaaf Adolf Heinze:
“Tot directeur der Liedertafel ‘Euterpe’ is in plaats van den heer G.A. Heinze, die wegens vertrek uit Amsterdam op 1 Mei, zijn ontslag genomen heeft, gekozen de heer Joh. M. Messchaert, die deze benoeming wel heeft aanvaard” (Algemeen Handelsblad; 17-2-1884)
Messchaert werkte op 27 februari 1884 mee aan een concert van Johannes Brahms in het Gebouw van de Vrije Gemeente te Amsterdam. De componist dirigeerde zelf onder andere zijn Pianoconcert in B-groot (op.83) gespeeld door Julius Röntgen en begeleidde Messchaert in diverse eigen liederen aan de piano:
“De heer Messchaert was uitnemend bij stem en gaf dus het noodige reliëf aan de liederen, die door den componist op de piano werden begeleid. Vooral zijn schoon mezza voce wekte opnieuw bewondering en hij werd zoo zeer toegejuicht, dat hij nog een lied ten beste gaf” (Algemeen Handelsblad; 1-3-1884)
Brahms zou zo enthousiast over Messchaert en Röntgen zijn geweest dat hij de twee Nederlandse musici uitnodigde om het jaar daarop in Wenen te spelen. Daarna traden zij iedere winter in Wenen op (Nieuwe Hoornsche Courant; 19-9-1922).
1885
Johannes Messchaert trouwde op 30 juli 1885 met Johanna Jacoba Alma (1860-1935), die zijn leerling was geweest (Algemeen Handelsblad; 31-7-1885).
Messchaert kreeg in 1886 een aanbod om les te gaan geven in München, maar bedankte uiteindelijk hiervoor:
“Naar wij vernemen is onzen stadgenoot, den heer Joh. Messchaert, de betrekking van professor in den zang aan de Koninklyke Muziekschool te München aangeboden. De heer Messchaert heeft het aanbod nog niet aangenomen” (Algemeen Handelsblad; 1-6-1886)
“De heer Joh. Messchaert heeft bedankt voor het professoraat in den zang aan de Kon. Muziekschool te München. Van verschillende zijden ontving hij dankbetuigingen over dit besluit” (Haagsche Courant; 9-6-1886)
Messchaert werd op 10 mei 1886 vader van de tweeling Maria (‘Mieke’) en Elisabeth (‘Elsje’) (Algemeen Handelsblad; 31-7-1885).
Hij maakte op 25 januari 1889 zijn debuut bij het Concertgebouworkest. In het Amsterdamse Concertgebouw zong hij de partij van Christus in de ‘Johannes Passion’ van Bach onder auspiciën van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van Daniël de Lange:
“Vrijdag wordt door ‘Toonkunst’ te Leiden Bachs ‘Johannes-Passion’ uitgevoerd. Solisten zijn de dames Gips en Gripekoven, de heeren Rogmans, Messchaert en Van Duynen (bas). Dan. De Lange dirigeert en het orkest van het Concertgebouw te Amsterdam werkt bij de uitvoering mede” (Het Vaderland; 23-1-1889)
Op zaterdag 23 februari 1889 werkte Messchaert mee aan een concert van “zijn” Toonkunstkoor Amsterdam in het Concertgebouw van Amsterdam. Daar zong hij in de cantate ‘Ich hatte viel Bekümmernis’ van Bach en het derde deel van ‘Szenen aus Goethes Faust’ van Schumann met het Concertgebouworkest onder leiding van Julius Röntgen:
“In de eerste plaats noem ik de voordracht van Messchaert’s solo: „Hier Ist die Aussicht frei.” Met diep gevoel, met groote soberheid en met de volkomenste waardigheid werd dit gedeelte door Messchaert weergegeven. Van een klein mislukken van Schumann’s ongeschikt geschreven slot houd ik alleen aanteekening par acquit de conscience. Ook de solo met koor van Pater Seraphicus werd door Messohaert op uitstekende wijze vertolkt” (Het Nieuws van den Dag; 26-2-1889)
“Messchaert had een zware taak, want in Faust zong hij ook de barytonpartij. Hij zegevierde, op één gevaarlijk oogenblik na, volkomen over de moeilijkheden en bracht de toehoorders in geestdrift door de heerlijke vertolking van de schoone solo: „Hier ist die Aussicht frei” u.s.w.” (Algemeen Handelsblad; 26-2-1889)
Messchaert zong op 2 maart 1889 in het dramatische gedicht ‘Manfred’ van Schumann in het Concertgebouw van Amsterdam. De bekende Duitse acteur Ernst von Possart declameerde de spreekpartij en Christine Veltman zong de altpartij. Opnieuw stonden het Toonkunstkoor Amsterdam en het Concertgebouworkest onder leiding van dirigent Julius Röntgen:
“Aan de solisten – zij waren Mej. Veltman en eene bekende dilettant-sopraanzangeres, benevens de heeren Messchaert en nog vier bekende dilettantzangers – komt eveneens lof toe. De beide nummers, waarin deze medewerkten, slaagden op uitstekende wijze” (Het Nieuws van den Dag; 6-3-1889)
Messchaert zong op 15 maart 1889 in Zaandam bij “zijn” zangvereniging ‘Euterpe’ in ‘Samson’ van Händel (Het Nieuws van den Dag; 9-3-1889).
Op 29 november 1889 werkte hij mee aan een uitvoering van het oratorium ‘De Oorlog’ (1873) van Peter Benoit (1834-1901) onder auspiciën van Zangvereniging ‘Excelsior’ Amsterdam in het Amsterdamse Concertgebouw. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van dirigent Henri Viotta en de overige solisten waren Christine Veltman, de tenor Johan J. Rogmans en de bas Emile Blauwaert:
“Messchaert toonde vooral in laatstgenoemd visioen, weder een uitstekend kunstenaar te zijn” (Algemeen Handelsblad; 1-12-1889)
Messchaert zong op 7 december 1889 in het Concertgebouw van Amsterdam in de ‘Messiah’ van Händel. Het Toonkunstkoor Amsterdam en het Concertgebouworkest werden gedirigeerd door Julius Röntgen en de sopraan was Wally Schauseil, de alt Fides Keller en de tenor Johan J. Rogmans:
“Messchaert sleepte mede door zijn heerlijke voordracht van de recitatieven en zijne bewonderenswaardige keelvaardigheid in de aria’s: „Denn er entflammt” en: „Warum entbrennen die Heiden”” (Het Nieuws van den Dag; 10-12-1889)
“Messchaert wekte opnieuw bewondering door het meesterschap waarmede hij zijne partij vervulde. Bovenal werd men getroffen door de voordracht der aria „Das Volk, das im Dunkeln wandelt”. Dit nummer door Messchaert zoo te hooren vertolken, zou alleen een gang naar het Concertgebouw waard zijn geweest” (Algemeen Handelsblad; 11-12-1889)
1890
Johannes Messchaert was op 15 maart 1890 één van de solisten in het oratorium ‘Das verlorene Paradies’ (1855) van de Russische componist Anton Rubinstein (1829-1894) in het Concertgebouw van Amsterdam. Het Toonkunstkoor Amsterdam en het Concertgebouworkest stonden onder leiding van Julius Röntgen. De sopranen waren Louise Pijk, Aaltje Noordewier-Reddingius en H.W.M. Kempees, de alt was Gerda Reinders en de tenor Carl Dierich:
“Mevrouw L. Pyk was zoo heesch, dat zij zelfs in het eerste gedeelte aan Mej. Reddingius haar taak moest overdragen. Deze jonge dame, leerlinge van Messchaert aan het Conservatorium, nam in het allerlaatste oogenblik op zich de vertolking der Engel-aria […] De Heer Messchaert vervulde de twee ondankbare partijen van Satan en van Adam. Hierin kan de zanger niet de schoonste zijden van zijn talent op den voorgrond stellen. In het duo met Eva moest hij zich ter wille van Mevrouw Pyk zoozeer inhouden, dat dit nummer zeer weinig indruk maakte” (Het Nieuws van den Dag; 18-3-1890)
Messchaert gaf op 16 januari 1891 zijn enige gastoptreden bij de Wagner Vereeniging. Tijdens een concert in Stadsschouwburg Amsterdam zong hij de partij van Amfortas in het eerste bedrijf van ‘Parsifal’ en Wolfram in het tweede bedrijf van ‘Tannhäuser’ van Richard Wagner (1813-1883). De Duitse tenor Max Alvary zong de titelrollen, de Oostenrijke sopraan Pauline Mailhac vertolkte de partijen van Kundry en Elisabeth. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van Henri Viotta:
“De Heer Messchaert zong met groote uitdrukking en met verheven stijl de partij van Amfortas, terwijl hij in de beide liefdesliederen van Wolfram woekerde met de weeke, schoone tint van zijn orgaan. Misschien mag men de andere solisten meer in ’t bijzonder als Wagner-zangers beschouwen” (Het Nieuws van den Dag; 21-1-1891)
Messchaert zong op 31 januari 1891 in het Concertgebouw van Amsterdam de baspartij in de ‘Negende Symfonie’ van Beethoven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Maatschappij Caecilia. Henri Viotta dirigeerde het Concertgebouworkest, Pia von Sicherer zong de sopraanpartij, Cateau Obermeijer de altpartij en Johan J. Rogmans was de tenor:
“En weldra zong Messchaert met zijn eenige voordracht het grootsche: „O Freunde, nicht diese Töne!” en toen was het oogenblik daar, waarop men zich gelukkig gevoelde het zoo ontzaglijk veeleischende koor door zoo een massa te hooren weergeven” (Het Nieuws van den Dag; 5-2-1891)
Messchaert zong op 25 april 1891 de Christus-partij in de ‘Matthäus-Passion’ voor het eerst in het Amsterdamse Concertgebouw. Onder auspiciën van Toonkunstkoor Amsterdam trad hij opnieuw op naast sopraan Pia von Sicherer, tenor Carl Dierich als de Evangelist, de alt Fanny Funk en de bas Frederik (Frits) H. van Duinen. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van Julius Röntgen:
“Van de solisten staat de heer Joh. M. Messchaert bovenaan. De waardige, edele wijze, waarop hij de Christuspartij weergeeft, mag men gerust eenig noemen. Men zou kunnen gelooven, dat deze partij juist voor den heer Messchaert gecomponeerd was, terwijl eveneens de stem zoowel als de geheele persoonlijkheid van den heer Messchaert zich juist voor deze partij bijzonder eigent. Hoe aangrijpend schoon zong hij: Eli Eli, lama sabachtani, om dit ééne slechts van het vele te noemen; waarlijk wij Amsterdammers mogen trotsch zijn een dergelijk kunstenaar in ons midden te hebben” (Algemeen Handelsblad; 30-4-1891)
Op 12 december 1891 trad Messchaert op in de Muziekzaal Sociëteit ‘Vereeniging’ te Haarlem onder auspiciën van Toonkunst Haarlem. Hier zong hij de baspartij in ‘Die Jahreszeiten’ van Joseph Haydn (1732-1809). Willem Robert sr. dirigeerde het Concertgebouworkest, Sophie Both-Haase zong de sopraanpartij en Johan J. Rogmans de tenorpartij (Het Nieuws van den Dag; 12-12-1891).
Messchaert had inmiddels een grote schaar leerlingen gevormd en toen Daniël de Lange in 1892 voor de tweede maal een a-capella-koor oprichtte waren het bijna alleen leerlingen van Messchaert die daartoe behoorden (Het Vaderland; 11-9-1922).
Met dit koor traden zij onder andere op in Wenen (Het Nieuws van den Dag; 1-7-1892).
Messchaert werkte op 27 januari 1893 in de Stadsgehoorzaal van Leiden mee aan een uitvoering van ‘Missa Solemnis’ van Ludwig van Beethoven (1770-1827) onder auspiciën van Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Overige solisten waren de bekende Oostenrijkse sopraan Marie Fillunger, de alt Gerda Reinders en de tenor Johan J. Rogmans. Daniël de Lange dirigeerde het Concertgebouworkest:
“Toonkunst, afd. Leiden, geeft Vrijdagavond de Missa solemnis van Beethoven. Solisten: de dames Fillunger en Reinders, de heeren Rogmans, Messchaert en L. Kramer (viool); orkest dat van het Concertgebouw; directeur D. De Lange” (Het Vaderland; 26-1-1893)
Hij zong op 18 februari 1893 in het Concertgebouw van Amsterdam de baritonsoli in ‘Ein deutsches Requiem’ van Johannes Brahms (1833-1897) en de cantate cantate ‘Ich will den Kreuzstab gerne tragen’ van Bach onder auspiciën van Toonkunstkoor Amsterdam. Aaltje Noordewier-Reddingius zong de sopraanpartij en het Concertgebouworkest stond onder leiding van Julius Röntgen:
“De heer Messchaert zelf was uitstekend op dreef en kon daardoor zich geheel geven. Ik geloof dan ook dat velen, die evenals ik de “Kreuzstab” niet kenden, diep zullen getroffen zijn èn door de groote schoonheid van dit werk, èn door de werkelyk éenige wijze waarop Messchaert die moeilijke partij zong. Hij is de eenige zanger, die deze cantate op zijn repertoire heeft en er is zeker op het oogenblik geen enkele bariton, die deze partij zoo geheel naar eisch kan vervullen” (Algemeen Handelsblad; 19-2-1893)
Op 4 maart 1893 trad Messchaert op in St. Petersburg. Tijdens een groot concert zong hij onder andere in de ‘Mis in C-groot’ op. 86 van Beethoven, het ‘Ave Verum’ van Mozart en de cantate ‘Ich will den Kreuzstab gerne tragen’ van Bach (Het Nieuws van den Dag; 17-3-1893):
“De heer Messchaert uit Amsterdam doet zich dezer dagen te St. Petersburg hooren. Naar men aan ’t N. v. d. D. seint behaalde hij een groot succes” (Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant; 8-3-1893)
“Maar wij uit Petersburg vernemen heeft Joh. Messchaert daar Zaterdagavond grooten lof ingeoogst. De bijval was buitengewoon. Het concert, waarin hij optrad, was een monsteruitvoering van vijf verschillende Vereenigingen onder leiding van prof. Czerny. De koren en het orkest waren voortreffelijk. De Keizerlijke familie was door sterfgeval verhinderd het concert bij te wonen, doch Grootvorst en Grootvorstin Constantin-Constantinowitch waren tegenwoordig” (Het Vaderland; 10-3-1893)
Op 29 april 1893 was Messchaert terug in Nederland en zong in het Concertgebouw van Amsterdam in ‘Eliah’ van Felix Mendelssohn Bartholdy (1809-1847). Het concert onder auspiciën van Toonkunstkoor Amsterdam stond onder muzikale leiding van Julius Röntgen, die het Concertgebouworkest dirigeerde. Overige solisten waren de sopraan Maria Wilhelmy uit Wiesbaden, de alt Marie Fleisch uit Frankfurt en de tenor Henrik Westberg uit Keulen:
“Messchaert zong de titelpartij met zijn gewone heerlijke zeggingskracht” (Algemeen Handelsblad; 30-4-1893)
“Men make uit deze woorden nu niet op, dat ik niet wil hooren hoe Messchaert de eene maal beter, een ander maal minder gelukkig is gedisponeerd of hoe een partij als voor hem geschreven, een andere integendeel minder geschikt is voor zijn talent en voor zijn soort van stem. Dit alles weet ik en mijn ooren nemen de minder gelukkige uitingen evengoed waar als de best geslaagde, maar afgezonderd daarvan blijft Messchaert voor mij een van die figuren in de kunst, die geheel een eigen stempel dragen, en de stempel, dien zij dragen, is een stempel van de echtste echtheid. Voor mijn beweren haal ik aan Messchaert’s vertolking van de Elias-partij, niettegenstaande ik dezen kunstenaar nog veel liever hoor in werken zooals Bach’s Passionen en dergelijke, of in liederen” (Het Nieuws van den Dag; 2-5-1893)
In het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen van Den Haag werkte Messchaert op 20 december 1893 mee aan een uitvoering van het ‘Messa da Requiem’ van Giuseppe Verdi (1813-1901). Onder auspiciën van Toonkunst Concert dirigeerde Willem Kes het Concertgebouworkest. Overige solisten waren de sopraan Julia Uzielli uit Frankfurt en de alt Jenny Hahn. De tenor Litzinger uit Düsseldorf verving de verhinderde Raimund von zur-Mühlen uit Berlijn:
“De bas was onze zoo gevierde landgenoot Messchaert, die bijna bij geen groote uitvoering mag ontbreken” (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage; 22-12-1893)
“Dezen waren allen voor hun zware taak berekend. Messchaert, in den beginne minder, was in het Confutatis en ook verder zeer goed gedisponeerd; soms (in no. 6) zong hij te theatraal, maar nog zelden kon ik mij zoo goed de groote populariteit van dezen zanger verklaren” (Het Vaderland; 22-12-1893)
Messchaert zong op 17 januari 1894 in de Stadsgehoorzaal van Leiden onder auspiciën van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst de partij van Méphistophélès in ‘La Damnation de Faust’ van Hector Berlioz (1803-1869). Voor de titelpartij was de Franse tenor Brizzio Piroïa aangetrokken. Overige partijen waren met Leidenaren bezet: de 21-jarige sopraan Marguerite Helfrich was Marguerite en de 42-jarige bas Johan Schmier vertolkte Brander. Het Concertgebouworkest stond onder leiding van Daniël de Lange:
“Wie nog mocht twijfelen aan het talent van den Hollandschen zanger om in vreemde talen te zingen – zoo’n twijfelaar kan alleen gevonden worden onder hen, die volslagen onbekend zijn met de wijze waarop de muzikale kunst ten onzent wordt beoefend – hem raad ik aan, den heer Messchaert eens te gaan hooren in La Damnation de Faust van Berlioz. De zanger, dien wij gewend zijn te hooren in Duitsche liederen, Duitsche oratoria, Duitsche opera-muziek, draagt de echt Fransche partij van Méphisto met een zoo voortreffelijke uitspraak van het Fransch, met zoo veel verve en zoo geheel in den geest der compositie voor, dat men niet kon gelooven denzelfden man voor zich te hebben, dien men als Christus in de Matthaeus-Passion en als Amfortas in Parsifal om zijn edel, week geluid on zijn lyrische voordracht bewondert; zelfs zij die zich den te vroeg gestorven Blauwaert als Méphisto herinneren, konden zich volkomen met Messchaert’s opvatting van de rol vereenigen. Hem daarin te hooren, was reeds alleen de reis naar Leiden waard; want het was daar, in de sleutelstad, dat men getuige kon zijn van het zeldzame feit, een Hollandschen zanger te zien optreden als Fransche Mephistopheles” (De Telegraaf; 21-1-1894)
Johannes Messchaert was op 14 april 1894 terug in het Concertgebouw van Amsterdam voor de baspartij van ‘Die Schöpfung’ van Joseph Haydn. Het Toonkunstkoor Amsterdam en het Concertgebouworkest stonden onder leiding van Julius Röntgen en de overige solisten waren de Duitse sopraan Louise Ottermann en de tenor Johan J. Rogmans:
“en Messchaert… telkens als ik dezen zanger hoor, gevoel ik mij vol eerbied voor de heerlijke gaven, die hij ten toon spreidt. Zijn techniek is onberispelijk, zijn geluid klinkt mij hoogst sympathiek, maar in de allereerste plaats boeit hij door zijn onvergelijkelijke voordracht. Wat weet hij elke gedachte door stembuiging, door wijziging in de klankklem, door een ritardando, door schijnbare kleinigheden te karakteriseeren, voor onzen geest te doen leven! Zooals hij b.v. in Raphaëls bekend verhaal van de schepping der dieren de „lebendige Geschöpfe” ieder naar zijn aard wist te typeeren, was hij onovertreffelijk. Maar ook in de andere gedeelten van het oratorium deed hij het talrijke publiek zeer veel genieten. Geen wonder dus dat men herhaaldelijk met warmte toejuichte en het is mij een behoefte daarbij mijn eerbiedige hulde te voegen” (Algemeen Handelsblad; 15-4-1894)
Daniël de Lange schreef over de uitvoering in de kleine courant ‘Het Nieuws van den Dag’:
“Messchaert is in alles wat hij doet een groot kunstenaar, en zoo stond hij ook ditmaal voor ons en wist aan de kleinste recitatieven een beteekenis te geven. Het zou dwaas zijn al het goede en schoone, dat hij opnieuw te genieten gaf, in bijzonderheden aan te stippen; het zij daarom voldoende te zeggen, dat Messchaert voortreffelijk zijn partij vertolkte” (Het Nieuws van den Dag; 17-4-1894)