05-09-2020

De Nederlandse bas Cornelis Schell werd op 5 september 1920 in Den Haag geboren. Zijn operacarrière speelde zich de eerste tien jaren in Duitsland af voordat hij zich circa tien jaren aan De Nederlandsche Opera verbond.

1935

Cornelis Schell nam als tiener in het geheim – zijn vader wilde van een zangersloopbaan niet weten – zanglessen bij Jaap Stroomenberg (Limburgsch Dagblad; 13-1-1973).

Tevens kreeg hij theorielessen van dirigent Albert van Raalte (Het Vaderland; 14-3-1958).

1940

Cornelis Schell werd op 20-jarige leeftijd toegelaten tot het Koninklijk Conservatorium te Den Haag, waar hij bij Willem Ravelli studeerde (Het Parool; 12-5-1961).

De ‘Arbeitseinsatz’ dwong hem in 1943 naar Duitsland, waar hij drie jaar onder de hoede kwam van de zangpedagoog Paul Neumann aan de Staatliche Sing- und Schauspiel Akademie te München (Het Parool; 12-5-1961).

1945

Schell keerde na de bevrijding naar Nederland terug, waar hij nog enige tijd in de operaklas van Lothar Wallerstein studeerde (Het Parool; 12-5-1961).

“Cornelis Schell was boekhouder, slagersknecht en loopjongen bij een bloemist om in leven te blijven. Zijn artiestenloopbaan begon heel anders dan hij verwacht had. Met een optreden in een revue in Scala aan de Haagse Wagenstraat. „Samen met Lou Bandy en een aan- en uitkleedjuffrouw die la Estralla heette”, lacht Schell er nu om […] Tussendoor is de toekomst van Cornelis Schell nog vaak uitzichtsloos geweest. Net als toen op 15 december 1949 toen hij uit armoede de baan bij Scala accepteerde” (Limburgsch Dagblad; 13-1-1973)

Zijn eerste engagement kreeg Schell in 1948, toen hij bij de Opera van Gent zijn debuut maakte (Het Parool; 12-5-1961).

1950

Cornelis Schell vertrok in 1950 opnieuw naar Duitsland en kreeg via Neumann een engagement in Münster:

“Het moedige besluit was in juni 1950 snel genomen: een enkele reis München. Prof. Neumann was er nog en kon tevens helpen met een engagement, maar …. in Munster honderden kilometers verwijderd. Veel geld was er niet, maar toch genoeg tot Wanne-Eickel, waar het Tehuis voor Daklozen — vele centimeters water op de vloeren en praktisch geen logeergerief — enkele nachtelijke uren uitkomst bood. De volgende morgen met een lege maag verder liften en legen de middag werd in Munster in het stedelijk theater voorgezongen: de grote aria uit Don Carlos, de Koning uit Lohengrin en een aria uit Lortzings Wildschütz. Vele avonturen zouden er nog te vertellen zijn uit dit eerste speelseizoen, dat Cornelis Schell niet minder dan 289 voorstellingen bracht als koorbas met soloverplichting” (Het Vaderland; 14-3-1958)

Na Münster volgde in 1953 zijn aanstelling als eerste bas – na een selectie uit 23 bassen -bij de Städtische Bühne van Gelsenkirchen:

“Gelsenkirchen werd de volgende mijlpaal, tweede bas en reeds is er tijd voor gasttournée’s, o.a. voor een liederenrecital in Den Haag, door vrijwel niemand opgemerkt” (Het Vaderland; 14-3-1958)

“Hij debuteerde daar als Daland in ‘Der fliegende Holländer’ van Richard Wagner en maakte er ook school met zijn vertolking van Il Re in ‘Aida’ van Verdi (Limburgsch Dagblad; 13-1-1973).

“Daar breidde hij zijn repertoire aanzienlijk uit met rollen uit opera’s van Verdi (Il Grande Inquisitore in ‘Don Carlos’, Marchese d’Obigny in ‘La Traviata’), Wagner (Daland in ‘Der fliegende Holländer’), Lortzing (Lord Syndham in ‘Zar und Zimmermann’), Mozart (Commendatore in ‘Don Giovanni’), Orff (Der Bauer in ‘Die Kluge’), Menotti, Martinu, Strauss, d’Albert en Puccini (Het Parool; 12-5-1961).

1955

Cornelis Schell maakte in het seizoen 1955/1956 zijn debuut bij De Nederlandsche Opera (DNO) als gast in ‘La Bohème’ in de Stadsschouwburg van Amsterdam. Hij zong alternerend met Jos Burcksen en Gerard Holthaus de rol van Schaunard. Datzelfde seizoen zong hij bij DNO verder nog Monteronein ‘Rigoletto’ van Verdi, dottor Grenvil in ‘La Traviata’ van Verdi en Balstrode in ‘Peter Grimes’ van Benjamin Britten.*

Schell kreeg in 1955 van generaal-intendant Hermann Wedekind een benoeming bij het Stadttheater van Saarbrücken, het huidige Saarländisches Staatstheater:

“met gastrollen in Koblenz, Hannover, Kassel en andere steden, veertig liederenavonden, optreden in oratoria (Het Parool; 12-5-1961).

In juni 1956 waagde Schell de sprong naar De Koninklijke Vlaamse Opera te Antwerpen, waar hij als eerste bas-bariton werd aangesteld:

„Ehwel manneke gij zijt geëngageerd en kunt 18.000 francs verdienen”, verwelkomde directeur August Bayens hem daar. „Ik rekende me rot en telde uit dat dat 1200 gulden, per maand betekende”, herinnert Schell zich. Voor die gage debuteerde hij met Docifé uit Chowantchina van Moussorgsky” (Limburgsch Dagblad; 13-1-1973)

“in 1956 eerste bas in Antwerpen met (zoals de recensies getuigen) succesvolle rollen in Kowantsjina, Lucia, Wilhelm Tell, Lakmé (èen ware triomf), Peter Grimes, Hoffmanns Vertellingen, Jenufa, Parsifal, Arlesiana, Samson en Dalila, Zaubergeige, Fanciulla del West, Verkochte Bruid, Koningskinderen en nog heel wat meer” (Het Parool; 12-5-1961)

“In 1956 gelukt de sprong naar Antwerpen, waar de kernachtige stem van Cornelis Schell zich met glans handhaafde tegen alle beleidscrises waaraan de Vlaamse Opera zo rijk is. Onze landgenoot heeft thans 67 operarollen op zijn repertoire en hij zingt regelmatig op liederenrecitals en in oratoria. „Ik zou graag eens in Nederland zingen, vertelt hij, maar misschien moet ik dan mijn naam eerst veranderen in Enrico Morelli, zoals ik tijdens de operetteperiode heette.” Cornelis Schell zit thans acht jaren in ‘het operavak en zijn zangersweg zal voorlopig nog wel omhoog blijven gaan. Maar toch…. Nederland. U begrijpt me wel. Waarom moeten wij toch bijna allemaal eerst zo lang naar bet buitenland?” (Algemeen Dagblad; 8-3-1958)

Op 22 februari 1957 was Schell te gast bij DNO in de rol van Betto di Signa in ‘Gianni Schicchi’ van Puccini.*

In het seizoen 1957/58 zong Schell tevens bij DNOnogde rol van Fiorello in ‘Il Barbiere di Siviglia’ van Rossini.

Daarna was Schell vast verbonden bij DNO en zong hij in het seizoen 1958/59 Grenvil in ‘La Traviata’, Nourabad in ‘Les Pêcheurs de Perles’ van Bizet, Bonzo in ‘Madama Butterfly’, Fiorello in ‘Il Barbiere di Siviglia’, Leporello in ‘Don Giovanni’ van Mozart, Il Grande Inquisitore in ‘Don Carlos’ van Verdi, Schaunard in ‘La Bohème’, Cancian in ‘I Quattro Rusteghi’ van Wolf-Ferrari, Talpa in ‘Il Tabarro’ van Puccini, Betto di Signa in ‘Gianni Schicchi’, Dumas in ‘Andrea Chénier’ van Giordano, Haly in ‘L’Italiana in Algeri’ van Rossini en Kuligin in ‘Káťa Kabanová’ van Leoš Janáček.

In het seizoen 1959/60 zong hij bij DNO Il Grande Inquisitore in ‘Don Carlos’ bij de opening van het seizoen. Daarna vertolkte hij bij DNO nog Nourabad, Méphistophélès in ‘Faust’ van Gounod, Schaunard, Grenvil, Bonzo, Horn in ‘Un Ballo in Maschera’ van Verdi en Monterone.

1960

Cornelis Schell zong op 15 juni 1960 Alexis tijdens de wereldpremière van ‘Martin Korda D.P.’ van Henk Badings in de Amsterdamse Stadsschouwburg in het kader van het Holland Festival.

In het seizoen 1960/61 vertolkte hij bij DNO Grenvil in ‘La Traviata’ bij de opening van het seizoen. Daarna was hij bij DNO nog te bewonderen als Nourabad, Balstrode, Heinrich der Vogler in ‘Lohengrin’ van Wagner, Basilio in ‘Il Barbiere di Siviglia’, Pietro in ‘Simone Boccanegra’ van Verdi, Schaunard, 1e Boodschapper in ‘Oedipus Rex’ van Stravinsky en Balducci in ‘Benvenuto Cellini’ van Berlioz.*

De KRO zond op 14, 21 en 28 mei en 5 juni 1961 het uit vier delen bestaande, door Carel Lans geschreven hoorspel ‘Liederen van een Reizend Gezel’ uit, dat de loopbaan van een jonge Nederlandse zanger belichtte. Schell speelde hierin de hoofdrol. Het hoorspel met de subtitel ‘Hoe een Scheveningse jongen operazanger werd’ was een geromantiseerde versie van de eigen weg, die Schell was gegaan om operazanger te kunnen worden (Het Parool; 12-5-1961).

In het seizoen 1961/1962 was Schell terug bij de Vlaamse Opera:

“Maar aangezien Cornelis Schell bepaald nog niet tevreden is met wat hij bereikt heeft zal hij volgend seizoen de kans aangrijpen nog méér rollen aan zijn repertoire toe te voegen. Dat gebeurt via een engagement bij de Antwerpse Opera, waar hij zal optreden in de premières van De Herbergprinses. Martha, Andrea Chénier, Jonker Lichthart (een wereldpremière). De Maan (van Orff), de Jongleur de Notre Dame, De Vrolijke Vrouwtjes van Windsor (als Falstaff, Faust, Lohengrin, Tsaar en Timmerman, De Revisor (van Egk), Parsifal” (Het Parool; 12-5-1961)

De rol van Méphistophélès in ‘Faust’ zong Schell op 13 juli 1961 bij de Zuid-Nederlandse Opera en op 25 augustus 1961 bij DNO.

In het seizoen 1962/63 trad hij bij DNO op als Méphistophélès in ‘Faust’, Herr Reich in ‘Die lustigen Weiber von Windsor’ van Otto Nicolai, Marmeladoff in ‘Raskolnikoff’ van Heinrich Sutermeister, Le Bailli in ‘Werther’ van Massenet, Pietro in ‘Simone Boccanegra’, Il Re in ‘Aida’ van Verdi.

Op 23 juni 1962 was hij terug bij de Zuid-Nederlandse Opera als Méphistophélès in ‘Faust’.

Hij zong bij DNO in het seizoen 1963/64 de rollen van Monterone, Méphistophélès in ‘Faust’, Simon in ‘I Quattro Rusteghi’, de titelrol in ‘Prins Igor’ van Borodin en Il Grande Inquisitore in ‘Don Carlos’.

In het seizoen 1964/65 zong hij bij DNO Monterone, Colline in ‘La Bohème’, Il Sagrestano in ‘Tosca’ van Puccini en Le Bailli in ‘Werther’.*

1965

Intendant Evert Cornelis leidde in het eerste kwartaal van 1965 DNO naar de liquidatie. De medewerkers van DNO gingen echter toch nog door met hun werkzaamheden en Jan Bouws deed nog de herinstudering van Frans Boerlages productie van ‘Madama Butterfly’ van Puccini. Cornelis Schell alterneerde in deze productie als Bonzo met Jos Borelli en gaf hiermee zijn laatste optreden bij het gezelschap in maart 1965 (Het Parool; 12-3-1965).

De liquidatie van DNO betekende ontslag voor alle medewerkers van het “oude” gezelschap. Schell vertrok vervolgens in 1965 naar de Vereinigte Städtische Bühnen Krefeld en Mönchengladbach in Duitsland:

“De Nederlandse bas-bariton Cornelis Schell uit Amsterdam is voor twee Jaar benoemd als eerste bas in vaste dienst bij de Duitse Opera van Krefeld en Mönchen-Gladbach. Hij was van 1958 tot 1965 als eerste bas in dienst van de stichting de Nederlandse Opera te Amsterdam, thans in liquidatie” (De Tijd De Maasbode; 26-10-1965)

Schell zong aan het einde van het seizoen 1965/66 bij de Zuid-Nederlandse Opera opnieuw Méphistophélès in ‘Faust’.*

Verder werd Schell voor de zomer van 1966 geëngageerd voor de Eutiner Festspiele als Leporello in ‘Don Giovanni’ en de Eremiet in ‘Der Freischütz’ van Von Weber:

“De Nederlandse bas-bariton Cornelis Schell, die als eerste bas aan de opera van Krefeld Mönchengladbach is verbonden, is thans door de Eutiner Festspiele uitgenodigd voor de periode van 1 juli tot 14 augustus. Hij zal optreden als Leporello in Mozarts „Don Giovanni” en als Eremiet in „Der Freischütz” van von Weber” (De Telegraaf; 29-1-1966)

Cornelis Schell was in november 1966 bij de Zuid-Nederlandse Opera opnieuw te gast als Méphistofélès in ‘Faust’. Edmond Lhote zong de titelrol, Mia Grubben vertokte Marguerite en het geheel stond onder muzikale leiding van André Rieu:

“In de bezetting hervonden we de geroutineerde Mefisto van Cornells Schell, welbekend uit de Jaren, toen de Nederlandse Opera nog een gezelschap was” (De Telegraaf; 26-11-1966)

Daarna woonde Schell in Venlo(Limburgsch Dagblad; 5-1-1968).

De componist Hans Schouwman droeg zijn liedcyclus ‘Friesland’ op aan Schell. De liederen zijn gecomponeerd op gedichten die Bertus Aafjes schreef gedurende zijn onderduikperiode in Friesland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Schell voerde ze in 1968 uit:

“Bijzonder interessant waren Hans Schouwmans toonzettingen van enige op Friesland geïnspireerde gedichten van Bertus Aafjes. Nog meer als in de verzen hoorde men in de muziek “’t Hollands hart, kloppend bevonden in de koele (Friese) gronden”; want de hartverwarmende poëzie van de jonge Aafjes is heel wat lyrischer dan de bedachtzame, meer gereserveerde muziek van Schouwman. Dat paste des te beter bij de interpretatiewijze van Cornelis Sehell” (Limburgsch Dagblad; 16-1-1968)

Hij zong bij de Zuid-Nederlandse Opera in september 1968 nog Monterone in ‘Rigoletto’. Johan van der Zalm was Duca en het geheel stond opnieuw onder muzikale leiding van André Rieu (Limburgsch Dagblad; 6-9-1968).

Schell werd in 1969 directeur van de Stichting Nederlands Muziektheater, dat gevestigd werd in Venlo. De stichting had tot doel het bezoek aan de voorstellingen van de drie operagezelschappen, die in Nederland bestonden, te bevorderen (Limburgsch Dagblad; 6-2-1969).

Daarna zong Schell in 1969/1970 bij het Städtebundtheater Biel-Solothurn in Zwitserland (Limburgsch Dagblad; 13-1-1973).

1970

Schell was in 1972 nog verbonden aan het Landestheater Detmold en woonachtig in Roermond:

“De aan de opera van Detmold verbonden Roermondse bas-bariton Cornelis Schell” (Limburgsch Dagblad; 27-12-1972)

Tijdens een uitvoering van ‘Faust’ door het Klokkenkoor op 10 februari 1973 in de Valkenburgse stadsschouwburg zong Cornelis Schell de partij van Méphistophélès voor de 75ste keer. Het was één van de laatste optredens van Schell:

“bereikte de Roermondse bas-bariton Cornelis Schell een vermeldenswaardige mijlpaal. Het wordt namelijk dan de 75ste keer dat hij de rol van Mephisto, een van de solistische hoofdrollen in deze opera die hier in concertvorm wordt gebracht, zingt. Het is overigens niet de eerste keer dat Cornelis Schell in Valkenburg deze rol vertolkt. In ’t verleden trad hij herhaalde keren als de “Duivel” op in uitvoering van de Zuid-Nederlandse Opera in het Valkenburgse openluchttheater. De 52-jarige Roermondenaar die al meer dan 25 jaar fulltime opera- en oratoriumzanger is vindt het bijzonder leuk om deze keer met twee jeugdige en veelbelovende provinciegenoten op te treden, te weten ten Marjon Lambriks uit Valkenburg en Hans Scheyen uit Simpelveld” (Limburgsch Dagblad; 14-2-1973)

Cornelis Schell overleed op 19 november 2003 in Venlo. Zijn eerste echtgenote pianiste Maria Hermina Deirkauf overleed op 5 september 2013 in Venlo en zijn weduwe Yvonne Koolen overleed op 9 augustus 2016 te ’s Hertogenbosch.

* Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)