***
© Jan Hordijk
Den Haag, 17 januari 2018


‘The Rape of Lucretia’ vol verdichtsels bij DNOA

De Dutch National Opera Academy geeft in januari 2018 vier uitvoeringen van de opera ‘The Rape of Lucretia’ van de Britse componist Benjamin Britten. Ook op de academie worden de studenten reeds voorbereid op de wereld van het regietheater.

The Rape of Lucretia’ was de derde opera van Benjamin Britten (1913-1976). De kameropera is een Engelstalige tragedie in twee bedrijven op een libretto van Ronald Duncan. Het werk beleefde zijn wereldpremière op 12 juli 1946 tijdens het Glyndebourne Festival met Kathleen Ferrier in de titelrol en al in oktober 1946 verzorgde Britten met zijn ensemble drie uitvoeringen in Amsterdam.

‘The Rape of Lucretia’ werd in 1947 in een herziene versie in Glyndebourne en Covent Garden opgevoerd en van deze herziene versie brengt de Dutch National Opera Academy (DNOA) nu vier uitvoeringen in het Koninklijk Conservatorium te Den Haag. De regie is in handen van de Nederlandse mezzo Maria Riccarda Wesseling, die zich met Gerd Heinz reeds eerder waagde aan de regie van opera’s van Peter Eötvös. Sinds 1 september 2015 is zij hoofd van DNOA, maar wat de toekomst van de DNOA betreft bestaat er een verschil van visie tussen de directie van het Koninklijk Conservatorium en Wesseling en is er in onderlinge overeenstemming besloten om de samenwerking niet voort te zetten.

In het programmaboekje vertelt dramaturg Willem Bruls ‘The Rape of Lucretia’ tijdloos te willen benaderen in een ruimte die geen uitgang heeft. Maar niets blijkt minder waar. De enscenering brengt ‘The Rape of Lucretia’ terug naar 1946, het transitiejaar in Rome van monarchie naar republiek. De opera wordt voorafgegaan door de pianosolo ‘Night-Piece’ van Britten. Daarin zet zich de wereld van Lucretia en haar echtgenoot Collatinus als cafébezitters uiteen en schrijft en declameert Lucretia vervolgens Duncans eerste versie voor het tussenspel van de tweede akte. Het zijn artistiek ongetwijfeld verantwoorde, maar verder overbodige aanvullingen.

In het café keuvelen het Male Chorus (de Engelse tenor Stefan Kennedy) en Female Chorus (de Frans-Canadese sopraan Stephanie Desjardins), daar drinken Collatinus (de Nederlandse bas-bariton Alexander de Jong), Tarquinius (de Nederlandse bas Jasper Leever) en Junius (de Mexicaanse bariton Emmanuel Franco als gast), daar serveren Lucia (de Nederlandse sopraan Judith Weusten) en Bianca (de Spaanse mezzo Serena Perez) en daar wordt Tarquinius door Junius uitgedaagd aangaande de deugdzaamheid van Lucretia (de Chileense mezzo Deborah Saffery). Ook daar logeert Tarquinius en ook daar verkracht hij Lucretia, in deze enscenering in het bijzijn van Junius en Bianca.

Het decor (Roos Veenkamp), de kostuums (Sanne Oostervink) en de belichting (Tim van ‘t Hof) bieden een passend droefgeestige atmosfeer, waarin men de symmetrie van de vier zangers en vier zangeressen terugvindt. In deze fraaie vormgeving ontbreekt echter de waarheidszin van de personages. Liegt Junius als hij zegt in het kamp op Tarquinius te hebben gewacht, terwijl Junius in deze enscenering op dat moment in het café getuige was van de verkrachting? Huichelt Bianca als zij – na eveneens getuige te zijn geweest – de volgende ochtend zingt over de sterren en de bloemen? Is het Male Chorus wel oprecht als hij zegt dat Tarquinius te paard naar Lucretia snelt, terwijl Tarquinius in deze enscenering al bij haar in het café was? Kortom, niemand houdt zich aan de feitelijkheid in deze enscenering of moeten de woorden wellicht als vanzelfsprekend genomen worden bij dit regieconcept?

De studenten van DNOA klinken stuk voor stuk professioneel in hun zangpartijen, waarbij het interessant zou zijn te horen hoe de Nederlandse zangers klinken als zij alterneren in hun partijen van Collatinus en Tarquinius. De acteerprestaties van de studenten zullen in de toekomst door meer personenregie ongetwijfeld nog verbeteren. Bovendien zou voor DNOA een talencoach bij de producties geen sinecure zijn. Het orkest met studenten van de master Ensemble Academie van het Koninklijk Conservatorium onder leiding van de Belgische dirigent Karel Deseure (1983) gaven een intieme, melancholische klank aan het werk.