juli 2017

 

Bij de Berlijnse uitgever Stapp verscheen in 1985 het boek ‘Pilar Lorengar; Ein Portrait’, dat was geschreven door Werner Elsner en Max W. Busch. Deze Duitstalige biografie werd nog voor het afscheid van de Spaanse sopraan in 1991 uitgebracht. Al sinds jaren is het boek niet meer leverbaar en een toevoeging op die uitgave was derhalve noodzakelijk.

Vandaar dat het duo Sergio Castillo – lid van de vrienden van de Asociación Aragonesa de la Opéra – en Alejandro Martínez – president van de Asociación Aragonesa de la Opéra – het boek ‘Pilar Lorengar; Una aroganesa de Berlin’ schreven. De belangrijkste informatie voor deze biografie kwam van materiaal uit het persoonlijke archief van Pilar Lorengar dat haar man na haar overlijden aan de Akademie der Künste in Berlijn had geschonken. De gegevens bestonden onder andere uit een verzameling krantenknipsels die Pilar Lorengar en haar moeder hadden verzameld. Pas in februari 2015 werd dit archief ontsloten. Daarnaast werd voor de nieuwe biografie geput uit interviews met familie, vrienden en collega’s.

‘Pilar Lorengar; Una aroganesa de Berlin’ is een korte en gedetailleerde biografie in het Spaans, die het levensverhaal van de sopraan op chronologische wijze vertelt. De eerste helft van het boek gaat over haar beginperiode in Spanje, nog vóór haar operadebuut in 1955. Pilar Lorengar werd in 1928 in Zaragoza geboren en de omstandigheden van haar jeugd waren treurig; de armoede, de scheiding van haar moeder en haar alcoholistische vader, het overlijden van haar broer tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar ook haar liefdesrelaties worden kort behandeld.

Tot 1955 trad Pilar Lorengar bijna uitsluitend in zarzuela’s op en nam zij maar liefst zestien van deze Spaanse operettes op voor het label Columbia. Pas op 6 februari 1955 maakte zij haar operadebuut als Marguerite in ‘Faust’ van Gounod in Málaga. In 1958 tekende Pilar Lorengar een contract bij de Deutsche Oper van Berlijn, een relatie die ruim dertig jaar zou duren. In 1963 ontving zij daar de titel Kammersängerin. Haar buitenlandse loopbaan bracht haar verder naar podia als de Metropolitan Opera van New York, La Scala in Milaan, de Wiener Staatsoper, de Opéra de Paris, de Salzburger Festspiele, het Royal Opera House Covent Garden van Londen, het Glyndebourne Festival, het Teatro Colón in Buenos Aires en de Munt te Brussel. Pilar Lorengar beëindigde haar carrière in 1991 en overleed nog geen vijf jaren later op 2 juni 1996 in Berlijn aan longkanker op 68-jarige leeftijd.

‘Pilar Lorengar; Una aroganesa de Berlin’ bevat haast louter positieve recensies uit de Spaanse pers. Anekdotes worden nauwelijks verteld. De biografie is echter verre van zorgvuldig. Allereerst zijn zo nu en dan accenten weggelaten, zoals in Cadiz (blz. 55), “Die Vogel” van Schubert (blz. 68), Violetta Valery (blz. 79 en 89) en Vessieres (blz. 86). Soms zijn woorden weggevallen zoals in “Ik sprak slechts tien voor haar dood met haar” (blz. 156) en in de bijlage bij haar concerten in New York onder leiding van “Leonard” (blz. 178). Namen van opera’s krijgen nu eens de originele naam, dan weer de Spaanse vertaling (‘Faust’/‘Fausto’, ‘Der Freischütz’/‘El Cazador Furtivo’, ‘Die Zauberflöte’/‘La Flauta Mágica’). Nogal wat namen zijn foutief gespeld, zoals Don Bartoldo in ‘Il Barbiere di Siviglia’ (blz. 91), Nueva Yok (blz. 94), Hans Schmidt-Issertedt (blz. 104), Edda Mosser (blz. 111), ‘Madama Butterly’ (blz. 113), Dona Anna (blz. 113), Sestro Bruscantini (blz. 119), Jmes McCracken (blz. 123) en Detusche Oper (blz. 125) en Deustche Oper (blz. 191). Tevens zijn er layoutfouten. Zo zijn haar opnamen uit 1956 aan het einde van het jaar 1957 beschreven (blz. 101). En er is een aantal feitelijke fouten. Zo trad Pilar Lorengar niet op 19 maart, maar op 19 april 1954 op in Sevilla en niet op 21 maart, maar 21 april in Cádiz (blz. 70). De rol van Cherubino was niet “geschreven voor een mezzosopraan”, zoals wordt beweerd (blz. 85), want Mozart componeerde de partij voor de zangeres Dorotea Bussani, die ook in wereldpremières zong als Despina in ‘Così Fan Tutte’ en Ghita in ‘Una Cosa Rara’ van Martín y Soler. Pilar Lorengar wordt omschreven als de Spaanse artieste die – na Plácido Domingo en Victoria de los Ángeles – het vaakst zong in de Met. Lorengar trad in de Met 150 keer op, terwijl de tenor Plácido Domingo er 673 keer zong. Maar de Valenciaanse sopraan Lucrezia Bori stond er maar liefst 654 keer, haar stadgenoot en bas Andrés Perelló de Segurola 480 keer, de andere Spaanse bas José Mardones 409 keer en de Spaanse bariton Juan Pons 337 keer. Victoria de los Ángeles trad in de Met overigens 139 keer op (blz. 96 en 140).

‘Pilar Lorengar; Una aroganesa de Berlin’ geeft desalniettemin een fraai overzicht van de carrière van de Spaanse sopraan. De biografie presenteert een discografie – overigens zonder vermelding van haar rollen in de werken – en een goede chronologie van haar optredens. Helaas mist het boek een index achterin. Onderaan de pagina’s staan de voetnoten en dat is lees prettig. Het bescheiden geprijsde boek bevat daarnaast talrijke prachtige en zeldzame zwart-wit foto’s. Die alleen al maken het boek meer dan de moeite waard.

Universidad De Zaragoza
2016, €19.00
ISBN 978-8416723157
189 blz, Paperback