november 2016

 

In haar tweede boek ‘Da Donna a Donna’ vertelt de Italiaanse sopraan Katia Ricciarelli openhartig over haar persoonlijke leven aan de hand van tien vrouwenfiguren uit opera, operette en film.

Katia Ricciarelli werd op 18 januari 1946 in Rovigo geboren. Zij studeerde aan het conservatorium van Venetië en debuteerde in 1969 in Mantua als Mimì in ‘La Bohème’ van Puccini. In 1971 won zij het concours Voci Verdiane op de RAI en op april 1973 maakte zij haar debuut in de Scala van Milaan in de titelrol van ‘Suor Angelica’ van Puccini.

In 2008 kwam haar autobiografie ‘Altro di me non saprei narrare’ (“Meer over mij kon niet ik vertellen”) uit. Hierin vertelde zij onder andere over haar relatie met de Spaanse tenor José Carreras die dertien jaren duurde. Ondertussen was Carreras sinds 1971 getrouwd met Mercedes Perez en ontmoette hij in 1984 de vijftien jaar jongere, Oostenrijkse Jutta Jäger, waarna zijn relatie met Ricciarelli beëindigde. Ricciarelli trouwde in 1986 met televisiepresentator Pippo Baudo, van wie zij in 2004 scheidde. Ze speelde daarna nog in een aantal films en in 2006 won ze de Nastro d’Argento voor haar hoofdrol in de film ‘La Seconda Notte di Nozze’.

Nu is met ‘Da Donna a Donna’ het vervolg op dat eerste boek verschenen, waarin Katia Ricciarelli aan de hand van tien vrouwenfiguren uit opera, operette en film vertelt over haar leven. Zij spiegelt zich in het verlangen naar de ware liefde van Violetta, de behoeften van het weeskind Eva in de gelijknamige operette van Franz Lehár, de verleidelijke eenvoud van Mimì, de jaloezie van Tosca, het tragische lot van Desdemona, het verlies van Suor Angelica aan de hand van het dodelijke ongeluk van Katia’s zuster Luisa, haar roldebuut als Adriana Lecouvreur dat samenviel met de dood van Katia’s moeder, de wilskracht van Turandot, het leven voor de liefde van Liù en de moed van Liliana Vespero in de film ‘La Seconda Notte di Nozze’ om haar leven te verbeteren.

Katia Ricciarelli haalt herinneringen op over haar arme familie, de moeilijkheden van het begin, haar passie voor het zingen en haar grote liefdes. Tussen de tranen en het lachen door herdenkt zij de hoogte en dieptepunten van haar leven en de mooie momenten van haar carrière. Opvallend is het dat zij zich vergist in de datum van haar operadebuut in de Scala operadebuut, dat niet op 3 maar op 2 april 1973 plaatsvond als Suor Angelica.

Zij staat stil bij het applaus, de staande ovaties, de dirigenten en haar beroemde vrijers en grote liefdes. Vooral de naam van José Carreras komt uiteraard zo’n 25 keer voor in het boek. En hoe zat het met de avances van de tenor Mario del Monaco en van de intendant van de Scala Paolo Grassi? Slechts een tipje van de sluier ligt de sopraan in dit tweede boek op. Wellicht is er nog een derde boek voor nodig…

Het boek is gericht op een bepaalde doelgroep, want Katia Ricciarelli veronderstelt diverse persoonlijke feiten bij haar lezer bekend. Het is opmerkelijk dat het haar met name te doen is om de keuzes in haar privéleven en niet zozeer over de keuzes in haar loopbaan. Zo vertelt zij niet over haar repertoirekeuzes, de mislukkingen en stemproblemen.

‘Da Donna a Donna’ bevat vaak slechts open deuren en dikwijls is de toon melodramatisch en Italiaans pompeus. Maar altijd is Katia Ricciarelli openhartig en eerlijk – zoals over haar gokverslaving – en vertelt zij bovendien met zelfspot en zonder bescheidenheid. Voor de operaliefhebber is het echter wachten op een goede biografie over de sensationele opkomst en eclatante teloorgang van de zangcarrière van Katia Ricciarelli.

Edizioni Piemme, Milaan
2015; €15,90
ISBN: 978-88-566-4062-5
182 blz, Gebonden