mei 2016

 

Buiten de L’Opéra en Opéra Comique bestond er in de 20ste eeuw in Frankrijk nog een genre dat zeer populair was. Van dit chanson réaliste beschrijft Gianni Lucini in zijn Italiaanstalige boek ‘Luci, lucciole e canzoni sotto il cielo di Parigi’ biografieën van 22 Franse zangeressen die dit vertegenwoordigen.

De chanson réaliste vond zijn oorsprong in de vaudeville dat al sporen had nagelaten in de Opéra comique en in het Singspiel. Het genre werd in de 20ste eeuw geïntroduceerd door Franse chanteurs en chanteuses en hun publiek bestond voornamelijk uit het toenmalige proletariaat. Er bestond zover bekend nog geen anthologie met biografieën van Franse chanteuses en Gianni Lucini heeft nu in ‘Luci, lucciole e canzoni sotto il cielo di Parigi’ korte biografieën van 22 Franse zangeressen van het chanson réaliste bijeengebracht. Iedere biografie bestaat uit zo’n vijf à zes pagina’s.

De persoonlijke verhalen in het boek geven een goed beeld van de tumultueuze periode in de eerste helft van de 20ste eeuw. De biografieën bevatten een aantal leidmotieven. Vele zangeressen verlieten al op jonge leeftijd het ouderlijk huis en zij maakten vaak al op jonge leeftijd hun debuut. Zo trad Yvonne Printemps op haar 12e voor het eerst op in La Cigale, speelde Danielle Darrrieux op haar 14e haar eerste rol in de film ‘Le Bal’ in 1931, maakte Damia op haar 15e haar debuut en zong Fréhel op haar 16e voor het eerste in Café de l’Univers.

De chanteuses zongen eerst in cafés, bistrots en cabaretten en daarna in theaters als het ABC, Ba-Ta-Clan, Folies Bergère, Bobino, Casino de Paris, Théâtre des Champs Élysées, La Cigale, Moulin Rouge en Olympia. Hun liedjes gaan over angst, verdriet, eenzaamheid en armoede. Thema’s als cocaïne, alcohol, opium en tabak kwamen aan de orde en chansons als “Donnez-moi la coco” van Fréhel en “Cocaïne, je n’aime que toi” van Nitta-Jô waren heel normaal.

Soms verdwenen de dames tijdelijk in de onbekendheid zoals de mysterieuze tijd van Berthe Sylva tussen haar debuut in 1910 en haar doorbraak in 1928 en de pauze van twaalf jaar van Fréhel tussen 1911 en 1923. Hun liaisons waren ingewikkeld: Damia stal de echtgenoot van Fréhel, Fréhel ging vervolgens met Maurice Chevalier, Chevalier daarna met Mistinguett, Yvonne Printemps stal Sascha Guitry van zijn echtgenote Charlotte en Edith Piaf trouwde de ex-man van Lucienne Boyer. Vaak stierven de zangeressen eenzaam als bijna-kluizenaars, zoals Mistinguett, Berthe Sylva, Fréhel en Marie Dubas.

Lucini benadrukt in zijn boek ook de rol van de chanteuses in de Tweede Wereldoorlog. Hij vertelt over de weerstand en de opstand, maar ook over de samenwerking met de Duitse bezetter en collaborerende Vichy Republiek. De handelswijzen van de zangeressen was niet altijd eenduidig en hun keuzen soms tegenstrijdig. Sommigen namen de wapens op tegen de nazi’s, anderen stelden zichzelf, hun talenten en hun lichamen ten dienste van de bezetter. Er waren gevallen van berusting, liefdesaffaires en samenwerking. Zo bleven Edith Piaf, Mistinguett, Léo MarjaneFréhel en Lys Gauty in Parijs en zongen zij in no-time voor Wehrmacht officieren. Fréhel en Lys Gauty maakten zelfs een door de Nazi’s en de Vichy georganiseerde tournee door Nazi-Duitsland. Lucini schrijft over de gevangenschappen van de collabo Arletty na de Tweede Wereldoorlog vanwege haar verhouding met een luitenant van de Luftwaffe. Onvermeld laat hij trouwens haar spitsvondige uitlatingen die zij gedaan zou hebben bij haar arrestatie “mijn hart is Frans, maar mijn kont is internationaal” en in de rechtszaal “Als jullie ze niet hadden binnengelaten, had ik niet met ze kunnen slapen”. Mistinguett zou haar gevangen zoon hebben geprobeerd vrij te krijgen door haar diensten als spion aan te bieden aan generaal Maurice Gamelin en hulp te bieden aan Gottfried von Hohenlohe-Schillingsfürst en Vittorio Emanuele III. Uiteindelijk kwam hij vrij door bemiddeling van Alfonso XIII van Spanje. Danielle Darrieux maakte een lange tournee voor de nazi’s om haar echtgenoot – en spion – vrij te krijgen en daarna te vluchten naar Zwitserland. Overigens blijft in het boek het lied “Israel, va t’en” (1934), waarin Lys Gauty het opkomende antisemitisme begin jaren dertig hekelt, onvermeld en ook “Mazel Tov” (1939) van de collabo Léo Marjane wordt niet genoemd. De Joodse Marie Dubas verbleef tussen 1939 en 1945 buiten Frankrijk, omdat zij onmogelijk kon optreden in Frankrijk en haar zus werd in de oorlog doodgeschoten. De Joodse Mireille Hartuch werkte actief mee aan ondergrondse activiteiten tegen de Duitsers en ook Joséphine Baker nam deel aan het verzet. Een mysterie blijft nog altijd Berthe Sylva. Ook Lucini kan geen antwoord geven over de reden van haar vertrek uit Parijs in 1940 en over het lot van haar twee kinderen, die zij al jong aan hun lot overliet.

Het boek bevat vele fouten en foutjes. Onder andere noemt Lucini abusievelijk Blanche Cavalli en geen Cavelli, schrijft Folies-Bergères en niet Folies Bergère en ‘Frans Hals’ ruilt hij in voor ‘Franz Hals’. Verder is “Mon légionnaire” niet gecomponeerd voor Edith Piaf, maar voor Marie Dubas. Voorbeelden van spellingsfouten zijn “Le Divan Japonaise” in plaats van “Japonais”, ‘Conversation Piéce’, “fauteuil” vervangt hij door “fateuil”, “Folies Wagram” door “Folies-Wagr”, Germaine Montero krijgt een accent aigu (Montéro) en ‘Trois Valses’ krijgt een lidwoord in ‘Les Trois Valses’.

De andere zangeressen in het boek zijn Rina Ketty, Lucienne Delyle, Patachou, Cora Vaucaire, Jaqueline François, Gloria Lasso en Juliette Gréco. Uiteraard diende Lucini een selectie van de zangeressen te maken, maar een belangrijke zangeres als Yvette Guilbert ontbreekt, ook al wordt op pagina 15 wel even gesproken over een Yvette Gilbert. Andere belangrijke zangeressen die afwezig zijn zijn Esther Lekain, Florelle, Germaine Sablon, Jeanne Aubert, Suzy Solidor, Marianne Oswald, Gaby Sims, Jenny Helia, Marcelle Bordas, Nadia Dauty en Nitta-Jô.

Natuurlijk kan in de korte biografieën niet alles aan bod komen. Zo vertelt Lucini de lezer niet over de verzekerde benen – voor 500.000 Franc – van Mistinguett en haar vermeende relatie met Edward VII. Ook blijven de activiteiten van Edith Piaf in de Tweede Wereldoorlog onderbelicht, terwijl die van de andere zangeressen wél uitgebreid aan bod komen.

‘Luci, lucciole e canzoni sotto il cielo di Parigi’ is een mooie anthologie over de Franse chanteuses van de 20ste eeuw. De zangeressen komen door middel van hun verhalen beeldend tot leven en het boek laat zien dat achter hun enigmatisch namen een droefgeestige werkelijkheid schuilging.

Segni e Parole, Novara
2015; €12,-
ISBN: 978-88-908494-4-2
160 blz, Paperback