maart 2016

 

De Hongaarse Staatsopera staat aan de Andrássy-boulevard van de Hongaarse hoofdstad Boedapest. Dit operagebouw werd in neorenaissancestijl ontworpen door de architect Miklós Ybl en wordt ook wel het Ybl Paleis genoemd. Bij de opening op 27 september 1884 had de Hongaarse Opera al een geschiedenis van honderd jaren achter zich. Deze geschiedenis en meer staat beschreven in het boek ‘A Complete History of the Hungarian State Opera’.

Diverse auteurs werkten mee aan de totstandkoming van het boek ‘A Complete History of the Hungarian State Opera’. Ferenc László vertelt erin over de operageschiedenis van Boedapest, het Ybl Paleis, de artistieke successen, de gouden tijd en de tijden van crises. Márk Gara beschrijft het Hongaars Nationaal Ballet, dat ook in de Staatsopera optreedt. Szilveszter Ókovács hielp László bij hoofdstukken over belangrijke Hongaarse zangers in de tweede helft van de 20ste eeuw, het Erkel Theater en de Philharmonic Society en in het voorlaatste hoofdstuk informeert David Zsoldos over de publicitaire kant van de Hongaarse Staatsopera.

Wat opvalt is hoeveel belangrijke dirigenten, zangers en componisten Hongarije heeft voortgebracht. Denk aan de dirigenten Artúr Nikisch, György (Georg) Solti, de vroeg overleden Ferenc Fricsay en Ferenc (Fritz) Reiner. Met de sopranen Blanka Lendvai en Elza Szamosi onderhield Puccini in Boedapest nauwe banden en naast hun optredens in Boedapest hadden de sopraan Mária Németh, de tenor Kálmán Pataky, de bas Mihály Székely, de bariton Sándor Svéd grote internationale carrières. En in recentere tijden denke men aan Éva Marton, Sylvia Sass, Ilona Tokody, Júlia Hamari, Ildikó Komlósi en László Polgár. De opera ‘István Király’ van Ferenc Erkel zag in de Hongaarse Staatsopera het levenslicht in 1886, ‘A Kékszakállú Herceg Vára’ van Béla Bartók ging er in 1918 in première en ‘Háry János’ van Zoltán Kodály in 1926. Gustav Mahler dirigeerde in de Hongaarse Staatsopera tussen 1888 en 1891 en Otto Klemperer tussen 1947 en 1950.

Het zou interessant geweest zijn te weten of de Hongaarse heldentenor Sigismund Pilinszky (Tannhäuser in Bayreuth), de Hongaarse bas Endre Koréh en de Hongaarse componist Franz Lehár in de Hongaarse Staatsopera opgetreden hebben, maar hun namen worden in het boek helaas niet genoemd. Verder zijn er kleine foutjes. Zo was ‘Don Carlos’ uiteraard niet “geschreven” door dirigent Gianandrea Gavazzeni en mist Monserrat Caballé haar t. Het boek bevat talrijke intermezzi met interessante en geestige anekdotes over belangrijke personen in de geschiedenis van de Hongaarse Staatsopera.

Het boek sluit af met een galerie van Eeuwige Leden van de Hongaarse Staatsopera. De belangrijke heldentenor György Ánthes ontbreekt in de lijst, evenals Éva Marton, Ilona Tokody, Júlia Hamari, Ildikó Komlósi en László Polgár. Van een aantal zangers uit deze galerij zijn opnamen op vier CDs bijeengebracht, die separaat van het boek te verkrijgen zijn. Met name deel 1 (zangers geboren tussen 1842 en 1901) en deel 2 (zangers geboren tussen 1904 en 1920) bevatten bijzondere opnamen.

‘A Complete History of the Hungarian State Opera’ is toegewijd geschreven en prettig te lezen. Bovendien bevat het boek vele schitterende foto’s. Een noodzakelijke en dankbare aanschaf voor iedereen die van plan is de Hongaarse Staatsopera te bezoeken of inmiddels bezocht heeft.

Helikon Publ, Boedapest
2014; €12,50
ISBN: 978 963 227 648 9
194 blz, Hardcover