05-10-2021

De Nederlandse bas Arnold van Mill overleed op 5 oktober 1996 in Hamburg.

Arnold van Mill werd op 26 maart 1921 als Arnoldus Johannes Jozef van Mil in Schiedam geboren. Hij studeerde aan het conservatorium van Rotterdam en Den Haag en sloot zijn opleiding af bij de pedagoge Johanna Zeghers-de Beyl. Hij debuteerde op 30 december 1941 bij de Nationale Operagroep in Den Haag als Wagner in ‘Faust’ van Gounod en zong op 31 januari 1942 bij N.V. De Nederlandsche Opera in Utrecht als Morales in ‘Carmen’. In het seizoen 1943/1944 werd hij voor het Stadttheater van Heilbronn geëngageerd.

Na de Tweede Wereldoorlog trad hij in 1946 bij de Stichting Haagsch Operafonds op als Plumkett in ‘Martha’, Raimondo in ‘Lucia di Lammermoor’ en als Un Vieillard Hébreu in ‘Samson et Dalila’ van Saint-Saëns. In 1946 zong hij in de Munt Schouwburg van Brussel en tussen 1947 en 1951 trad hij op bij de Vlaamsche Opera van Antwerpen. In 1947 won hij de tweede prijs op het zangconcours van Genève.

Arnold van Mill maakte in het seizoen 1951 zijn debuut bij de Bayreuther Festspiele als Titurel im ‘Parsifal’, Hunding in ‘Die Walküre’ en Hans Foltz in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’. In latere jaargangen vertolkte hij in Bayreuth de rollen van Daland in ‘Der fliegende Holländer’ (1956), Fafner in ‘Das Rheingold’ (1956) en ‘Siegfried’ (1956 en 1957), Titurel (1956 en 1957), Fasolt in ‘Das Rheingold’ (1957 en 1960), König Marke in ‘Tristan und Isolde’ (1957) en de Nachtwächter in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ (1957).

Tussen 1951 en 1953 was hij aan het Staatstheater van Wiesbaden geëngageerd. In 1952 hoorde men hem bij de Städtischen Oper van Berlijn als Zaccaria in ‘Nabucco’ van Verdi en gasteerde hij in Rio de Janeiro als Daland en als Rocco in ‘Fidelio’. In Rio zong hij in 1953 de Landgraf in ‘Tannhäuser’, Sarastro in ‘Die Zauberflöte’ en de Eremit in ‘Der Freischütz’, in 1954 Pogner in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ en Osmin in ‘Die Entführung aus dem Serail’ en in 1955 Don Alfonso in ‘Così Fan Tutte’ en Dosifej in ‘Khovansjtsjina’.

Arnold van Mill werd in 1953 gecontracteerd door de Hamburger Staatsoper, waar hij tot 1971 als ensemblelid en daarna als gast verbonden bleef. Hier werkte hij mee in de wereldpremières van diverse opera’s. Zo zong hij op 17 oktober 1955 in de opera ‘Pallas Athene weint’ van Ernst Krenek, op 15 maart 1968 in de opera ‘Hamlet’ van Humphrey Searle en op 20 juni 1969 in de opera ‘Die Teufel von Loudun’ van Penderecki. In 1963 werd hij geëerd door de Hamburgse Staatsoper met de eretitel ‘Kammersänger’. Nog in 1971 trad hij op in het Operettenhaus Hamburg als Zsupan in ‘Der Zigeunerbaron’.

Tussen 1957 en 1960 was hij te horen aan de Wiener Staatsoper als Philips in ‘Don Carlos’ van Verdi, Osmin, Pogner, Sparafucile in ‘Rigoletto’, Rocco, Daland, Fasolt en Sarastro.

Arnold van Mill maakte in 1957 zijn debuut bij de L’Opéra van Paris als Fasolt en als Fafner in ‘Der Ring des Nibelungen’ en keerde er in 1960 terug als Daland. Hij trad in 1965 voor het eerst op in het Royal Opera House Covent Garden Londen als Fasolt in ‘Das Rheingold’. Hij maakte zijn Amerikaanse debuut bij de San Francisco Opera in 1958 als Orest in ‘Elektra’ van Richard Strauss en keerde er terug als de Landgraf, Philips en Pater Guardian in ‘La Forza del Destino’. Hij maakte zijn debuut in de Scala van Milaan op 12 februari 1959 als Daland en zong er in 1963 Fafner, Hunding und Hagen in ‘Der Ring des Nibelungen’.

Verdere gastoptredens brachten hem naar het Teatro Colón van Buenos Aires (1958), het Teatro San Carlos van Lissabon, het Teatro Comunale van Bologna (1955 als Hagen in ‘Götterdämmerung’), het Teatro La Fenice van Venetië (1969 als Landgraf), het Teatro Comunale van Florence (in 1953 als Pogner, Landgraf en Sparafucile), het festival Maggio Musicale van Florence (in 1953 in Spontinis ‘Agnese di Hohenstaufen’, in 1960 als Rocco, in 1961 als König Heinrich in ‘Lohengrin’), het Teatro Liceu Barcelona (1952 en 1956) en de opera’s van Bordeaux (1956) en Straatsburg (1969).

Bij De Nederlandsche Opera zong hij pas weer vanaf het seizoen 1956/1957; in 1957 als Philips en Sarastro, in 1960 als Ramfis in ‘Aida’, in 1965 als Ochs in ‘Der Rosenkavalier’, in 1966 als Rocco, in 1967 als de Landgraf, in 1969 als Rocco, 1970 als Hunding en in 1971 als Rocco tijdens de afscheidsvoorstellingen van Gré Brouwenstijn.

Bij het Edinburgh Festival was succesvol in 1956 tijdens een gastoptredens met de Hamburger Staatsoper als Sarastro, als Tiresias in de Britse scenische première van ‘Oedipus Rex’ van Stravinsky en als Abdul Hassan in ‘Der Barbier von Bagdad’ van Cornelius. In 1961 trad hij op als Sarastro bij het festival van Aix-en-Provence. in 1971 zong hij nog in het Theater des Westens in Berlijn de rol van Ollendorf in ‘Der Bettelstudent’. Zijn laatste optredens in Nederland was in 1976 als De Keukenmeid in ‘De Liefde voor de Drie Sinaasappelen’ van Prokofiev bij De Nederlandse Operastichting. Arnold van Mill overleed op 5 oktober 1996 op 75-jarige leeftijd in Hamburg. Hij werd op 14 oktober 1996 begraven op het R.K. Kerkhof in het dorp Kethel.

Zijn stem is vastgelegd door Decca (König Marke in ‘Tristan und Isolde’, Hunding in ‘Die Walküre’, Titurel in ‘Parsifal’, Ramfis in ‘Aida’, Commendatore in ‘Don Giovanni’), door Columbia, door Philips (‘Die Entführung aus dem Serail’, ‘Die Teufel von Loudun’ van Penderecki), door RCA (‘Don Giovanni’), BBC Records (de Achtste Symfonie van Mahler) en Mondo Musica (Gurnemanz in ‘Parsifal’, 1978 en Landgraf in ‘Tannhäuser’, 1969, beide Teatro La Fenice van Venetië). Ook zijn optredens tijdens de Bayreuther Festspiele zijn veelal vastgelegd op geluidsdragers.

Kijk op YouTube