In de serie ‘Nederlandse premières’ worden de eerste opvoeringen van opera’s in Nederland belicht. In deel 11: ‘Otello’ van Giuseppe Verdi (1813-1901).
De eerste uitvoering van de opera ‘Otello’ van Giuseppe Verdi (1813-1901) was op 5 februari 1887 in het Teatro alla Scala van Milaan. Op zaterdagavond 10 maart 1888 zorgde het Hollandsch Opera Gezelschap voor de Nederlandse première van ‘Otello’ in de Parkschouwburg van Amsterdam. Deze Nederlandse première was niet onomstreden.
Het Hollandsch Opera Gezelschap was in 1886 opgericht door Johannes George de Groot. Aangezien het jonge gezelschap niet veel financiële middelen bezat en de dure partituur derhalve niet kon betalen, verzon De Groot een oplossing om ‘Otello’ toch met zijn gezelschap te kunnen opvoeren. De Groot had een piano-uittreksel van de opera gekocht en gaf een Nederlandse componist de opdracht de orkestbegeleiding in te vullen. Een internationaal geldend auteursrecht bestond in die tijd nog niet:
“Alleen in ons land was het mogelijk, dat men indertijd Verdi’s Otello ten tooneele bracht, zonder de partituur aangekocht of zich met den auteur of zijne rechthebbenden verstaan te hebben. Alleen hier kon men, zoals in de Nederlandsche Opera gebeurd is, een Fransch werk opvoeren, zonder verplichting tot uitkeering der tantième aan hen die daarop recht hebben” (De Telegraaf; 27-11-1898)
Zes weken voor de première deden al de verhalen over de alternatieve versie van ‘Otello’ de ronde:
“Men schrijft ons uit Amsterdam: “Onlangs werden in uw blad, het bericht vermeldende, dat het Hollandsche opera gezelschap van den heer De Groot te Amsterdam Verdi’s „Otello” zou opvoeren, de vragen gesteld, of deze opera zonder toestemming van den uitgever zou worden gegeven, dan wel of het recht van opvoering gekocht was geworden. Geen van beide is echter het geval, want een Amsterdamsch musicus zal voor den heer De Groot naar het klavieruittreksel de orkestratie maken, zoodat men den echten „Otello” niet ten gehoore zal krijgen.” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 23-1-1888)
Vervolgens plaatste Verdi’s uitgever Ricordi uit Milaan op 24 februari 1888 een advertentie in het Nieuws van den Dag, waarin men De Groot beschuldigde van het schenden van het “eigendomsrecht”. Dezelfde advertentie verscheen twee dagen later ook in het Algemeen Handelsblad.
Een week later werd in het Algemeen Handelsblad het verweerschrift van De Groot gepubliceerd:
“Opvoering van Otello, van Verdi. Naar aanleiding eener advertentie van de firma G. Ricordi & C°. te Milaan, tegen de opvoering van dit toonwerk in de Hollandsche opera, schrijft de directeur de heer De Groot ons, dat hij met kracht opkomt tegen de bewering, dat hier inbreuk wordt gepleegd op bet Recht van Eigendom. “Immers – schrijft hij – daar waar geen tractaat hoegenaamd bestaat, kan van “Verletzung der Rechte” moeilijk sprake zijn. Italianen zijn tegenover Nederlanders en omgekeerd Nederlanders tegenover Italianen geheel vrij in het vertalen en opvoeren van welke werken ook. Waarlijk, wanneer de firma Ricordi eenige “rechten” had kunnen doen gelden, had zij dit anders gedaan dan door het doen plaatsen van een bittere advertentie.
“En nu wat de zaak zelve betreft. Zal het ’t Nederlandsch publiek verwonderen, wanneer ik hier openlijk en ronduit verklaar dat de betrekkelijk jeugdige onderneming der Hollandsche-opera, die niet de minste subsidie geniet, niet bij machte is om frs.30,000 te betalen, alleen om in het bezit te komen van de oorspronkelijke orkestpartijen, behoudens wat daarbij nog door de uitgevers voor het recht van opvoering wordt gevorderd. Bij de vele en bezwarende onkosten, die de opvoering en het monteeren van iedere nieuwe opera met zich brengen, ware daaraan niet te denken. Toch was het mijn streven het jongste werk van Verdi, dat elders zulk een opgang maakt, ook het Nederlandsche publiek aan te bieden. Er bleef mij toen niets anders over dan mij een compleete piano partituur aan te schaffen, bevattende de oorspronkelijke muziek voor soli, koren enz., zooals die door Verdi zijn gecomponeerd. En dewijl ik mij verbonden heb dezen naam te verzwijgen, geef ik hier de verzekering, dat ik hier de orchestratie toevertrouwde aan een onzer voornaamste en degelijkste musici, een componist en arrangist van erkende bekwaamheid en talent. Hij kweet zich van die taak getrouw volgens Verdi’s eigen aanwijzingen en bedoelingen.
“En dat toonwerken, met de piano-partituur naast zich, door bekwame musici voor groot orkest kunnen worden verwerkt, dat hebben mannen als Julius Bietz, Bargiel, Verhulst bewezen, die zoovele oratoria van Händel, die óf alleen voor orgel, óf voor klein orkest geschreven waren, voor groot orkest voor alle partijen uitwerkten. Had men ooit de sonate pathetique van Beethoven of de Rhapsodies van Liszt door orchest kunnen hooren uitvoeren, wanneer niet eveneens de piano-werken voor orkest waren gearrangeerd. En waren die werken er te minder om? Alles hangt hier af van de vraag, aan wiens handen zulk een belangrijk werk wordt toevertrouwd, en dan herhaal ik het andermaal: ik ben te dien opzichte geslaagd bij een onzer voornaamste musici. Mocht ik zijn naam noemen, dan ontmoette ik stellig geen tegenspraak in mijne waardeering van ’s mans talent.
“Overigens zal het Nederl. publiek binnenkort zelf kunnen oordeelen, of zoowel de orkest-bewerking als de geheele opvoering al dan niet geslaagd zijn.” (Algemeen Handelsblad; 1-3-1888)
Ondanks dit alles ging de productie van de opera gewoon door en vond op 10 maart 1888 de Nederlandse première van ‘Otello’ van Verdi door het Hollandsch Opera Gezelschap plaats in de Parkschouwburg van Amsterdam:
“De eerste opvoering van Verdi’s nieuwste werk Otello had gisteravond in den Parkschouwburg plaats voor eene flink bezette zaal. Over het geheel maakte deze opera een gematigen indruk. De partituur bevat prachtige gedeelten, o.a. het Drinklied en de koren in de 1e acte, het quartet in de 2e acte, het septet en koor in de 3e acte en het Lied van den Wilgenboom en het Ave Maria in de 4e acte.
“De uitvoering bood, vooral voor eene première, veel goeds aan. De hoofdpersonen, mevr. Culp-Kiehl (Desdemona) en de heeren Pauwels (Otello) en Orelio (Jago), hadden veel succes. Ook koren en orkest kweten zich hoogst verdienstelijk, terwijl aan de mise-en-scéne en costumes veel zorg was besteed.
“Aan den orkestdirecteur De la Fuente werd een fraaie lauwerkrans met ingewerkte harp vereerd, geleverd door den heer L.S. Lelie, Weesperstraat 88; de heer De Groot ontving een krans van zilveren bladen en een prachtig bloemstuk. Laatstgenoemde dankte voor de bewezen hulde en bracht die gedeeltelijk over, zoowel op den orkestdirecteur De la Fuente, als op den koorrepetitor den heer Snoek, Een en ander ging vergezeld van warme toejuichingen van het publiek, terwijl het orkest fanfares aanhief” (Algemeen Handelsblad; 12-3-1888)
De Belgische tenor Désiré Pauwels (1861-1942) zong de titelrol van Otello. Pauwels was op 22 mei 1861 in Gent geboren en had op 3 september 1887 als Manrico in ‘Il Trovatore’ van Verdi bij het Hollandsche Opera Gezelschap in de Parkschouwburg gedebuteerd. Pauwels was ten tijde van deze ‘Otello’ nog maar 26 jaar en stond aan het begin van een grote carrière:
“De heer Pauwels was aanvankelijk wat onzeker maar kweet zich later met veel talent, o.a. in het duo aan het slot der 2e acte, in dat met Desdemona in de 3e acte en in de groote scène in de 4e acte. Ook als acteur maakt hij goede vorderingen” (Algemeen Handelsblad; 13-3-1888)
“De Heer Pauwels in de titelrol heeft oogenblikken gehad waarvoor hem onverdeeld lof toekomt, hg, die in September nog alles goed moest maken door zijn orgaan, wist in deze figuur hartstocht te leggen, uitdrukking te geven aan gemoedsbeweging, zoo door zang als door gebaar. Wel is deze partij, waarin het meer aankomt op groote, grove trekken, misschien te meer geschikt voor een nog niet geheel gevormd opera-zanger, dan partijen waarin de fijnere trekken van de ziel op den voorgrond treden, maar dit neemt niets weg van de verdiensten van den Heer Pauwels. Wie in zoo korten tijd zulk eene verandering ten goede toont, mag gerust als eene voortreffelijke kracht worden aangemerkt, mits hij steeds blijve streven” (Nieuws van den Dag; 14-3-1888)
“De heer Pauwels (Otello) was flink op zijn plaats; de wanhoop der jalouzie, bij het verdenken zijner Desdemona werd meesterlijk door hem gecreëerd” (Leeuwarder Courant; 15-3-1888)
De rol van Desdemona werd gezongen door Louise Culp-Kiehl. Zij was op 17 november 1848 als Louise Charlotte Sophia Kiehl geboren en haar ouders waren toneelspelers. In 1874 kreeg zij een engagement bij de opera in Mainz. Zij trouwde op 5 mei 1887 in Amsterdam met de 13 jaar jongere solofluitist Benjamin Culp. Benjamin Culp was op 20 december 1861 in Oude Pekela geboren en de oom van de zangeres Julia Culp. In 1881 was hij naar Amsterdam verhuisd. Louise en Benjamin kregen op 29 juli 1887 een zoon Simon Benjamin. Louise Culp had diverse rollen gezongen bij het Hollandsche Opera Gezelschap, zong later bij de latere Nederlandse Opera en bij de Fransche Opera in Den Haag. Daarna ging zij naar het buitenland en had in Duitsland en in Amerika veel succes. Haar laatste jaren bracht zij door in Detroit, waar zij op 12 mei 1928 brandwonden opliep door een brandende kachel en aan de gevolgen op 23 mei 1928 overleed. Louise Culp werd op 26 mei 1928 in Detroit begraven.
“Mevr. Culp-Kiehl moest enkele wijzigingen in hare partij, die wat hoog ligt, brengen, maar had zoowel in zang als spel hoogst verdienstelijke oogenblikken, niet het minst in de 4e acte bij het lied van den Wilgenboom en het Ave Maria” (Algemeen Handelsblad; 13-3-1888)
“Met deze beide mannelijke hoofdfiguren trad Mevrouw Culp-Kiehl als derde in den bond. Ook zij verdient ten hoogste geprezen te worden. De middelen, waarover zij te beschikken heeft, werden door haar uitgeput; zij gaf wat zij geven kon. Hare routine en talent als tooneelspeelster en als zangeres kwamen haar op voortreffelijke wijze te stade. Daardoor wist zij te woekeren met hare stemmiddelen en uitdrukking te geven aan de oogenblikken van hartstocht, zonder in het onschoono te vervallen” (Nieuws van den Dag; 14-3-1888)
“Desdemona, mevr. Culp-Kiehl, was uitstekend, zelfs waar zij hier en daar een hooge toon moest vermijden. Vooral toen zij het „Ave Maria” aanhief, was zij uitstekend” (Leeuwarder Courant; 15-3-1888)
De rol van Iago werd bij de première gezongen door de bekende bariton Joseph Orelio.
“De meest dankbare rol is ontegenzeggelijk die van Jago en de heer Orelio heeft daarvan eene creatie gemaakt, die, inzonderheid wat het vocale gedeelte betreft, de vergelijking met die van opera-zangers van naam zal kunnen doorstaan. Blijkbaar had hij zijne partij tot in al hare onderdeelen bestudeerd; zijne voordracht was vol kleur, hartstocht en gloed en niettegenstaande van den zanger veel wordt geëischt, (in het drinklied komt zelfs de hooge A voor) bleef het orgaan van Orelio tot het einde toe zijn frischen klank behouden” (Algemeen Handelsblad; 13-3-1888)
“Naast den Heer Pauwels trad de Heer Orelio als Jago op. Deze partij is ongetwijfeld de omvangrijkste en moeilijkste van het geheele werk. Als stem wordt van den baritonzanger enorm veel geëischt; doch ook van den tooneelspeler wordt verwacht, dat hij veel heeft nagedacht, dat hij veel bedrevenheid bezit in het weergeven van menschelijke en niet-menschelijke hartstochten. Daar waar het gold de lage hartstochten in groote trekken en groote klanken uit te drukken, was de Heer Orelio zeer te loven. In de fijnere gebaren, in de slangachtige bewegingen ontbrak de losheid, de buigzaamheid, die ongetwijfeld door den Italiaanschen meester bedoeld is. De vertolking echter als geheel beschouwd, verdient grooten lof, en het heerlijke, klankvolle en omvangrijke orgaan, zoowel als de fiksche krachtige figuur van Orelio maakten bijzonderen indruk” (Nieuws van den Dag; 14-3-1888)
“Toch moet ik nog een woord van hulde brengen aan den heer Orelio, waar deze als Jago, het geheele publiek in verrukking bracht. Zóo was Jago door den dichter geteekend, en zóo ook Jago door den musicus gewild. De zang was goed , correct, vooral het drinklied muntte door frischheid uit, terwijl de heer Orelio ook als acteur veel voor de toekomst belooft” (Leeuwarder Courant; 15-3-1888)
Verder traden op Louis Jahn-Defossez (Cassio), Felix Derickx (Roderigo), Johan Schmier (Ludovico), Sam Poons (Montano) en mej. Van Reims als Emilia. De muzikale leiding was in handen van dirigent Simon de la Fuente – de muzikaal directeur van het Hollandsch Opera Gezelschap – en Johannes de Groot tekende zelf voor de regie.
De productie werd op 14, 15, 17, 18, 21, 24, 28, 31 maart en 1, 2, 4, 7, 12, 25 april 1888 herhaald met steeds dezelfde bezetting! Over de opvoering van woensdag 28 maart 1888 schreef het Algemeen Handelsblad:
“De voorstellingen van Verdi’s opera Otello, een oogenblik afgebroken door ongesteldheid van den heer Pauwels, zijn Woensdagavond jl. hervat en blijven steeds volle zalen trekken, zoowel om de belangrijkheid van deze laatste schepping van den grijzen Italiaanschen meester, als om de hoogst verdienstelijke wijze waarop het werk wordt uitgevoerd. Alles sluit thans goed ineen en niet alleen de hoofdpersonen, maar ook zij die eene meer ondergeschikte partij te vervullen hebben, kwijten zich met veel toewijding van hunne taak. Mev. Culp-Kiehl hebben wij nog zelden zoo goed op hare plaats gezien als in de rol van Desdemona; zang en spel verdienen hoogen lof. De tenor Pauwels, hoewel Woensdag nog niet geheel hersteld, had menig gelukkig oogenblik en gaf de figuur van den ongelukkigen Moor met veel hartstocht weder, terwijl Orelio, als Jago, door zijn voortreffelijken zang, diepen indruk maakte. Het zeer moeilijke septet met koor in het 3e bedrijf, dat bij de eerste voorstelling nog niet recht wilde vlotten, slaagde thans vrij wat beter. De voorspelling, dat deze opera nog menige opvoering zal beleven, schijnt dus niet al te gewaagd” (Algemeen Handelsblad; 31-3-1888)
De productie werd in dat jaar nog een aantal keren hernomen. Voor zover bekend zongen Pauwels en Orelio steeds Otello en Iago. Op 3 november 1888 zong Louisa van Besten de rol van Desdemona, was er een aantal wijzigingen in de kleinere rollen en dirigeerde Cornelis van der Linden. Op 14, 15 en 18 december 1888 werd Desdemona gezongen door Rosine de Wulf.
Later bleek het overigens de componist Johan M. Coenen te zijn geweest, die de orkestratie voor het Hollandsch Opera Gezelschap bewerkt had.
Een jaar later schafte De Groot voor het Hollandsch Opera Gezelschap toch de orkestpartituur bij uitgever Ricordi aan:
“Eerlang zal het gezelschap opnieuw Verdi’s Otello ten tooneele brengen, en thans met de oorspronkelike orkestpartituur. Gelijk men zich herinnert, had de Heer De Groot een paar jaren geleden uit de piano-arrangementen eene orkestratie doen bewerken thans echter heeft hij om aan veler verlangen té voldoen, zich de zeer kostbare oorspronkelijke partituur aangeschaft. De opvoeringen van Otello zullen dus thans ongetwijfeld in dubbele mate belangstelling wekken” (Nieuws van den Dag; 29-11-1889)
In totaal werden er drie voorstellingen van ‘Otello’ met deze originele orkestratie gegeven, op 14, 15 en 18 december 1889 in het Nederlands (Het Nieuws van den Dag; 8-1-1890).
Op vrijdag 2 december 1898 was het dan zover. Door de Italiaansche Opera van Machiel de Hondt werd in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam ‘Otello’ voor het eerst in het Italiaans opgevoerd in de originele orkestratie. De titelrol werd gezongen door Enrico Prevosti (het pseudoniem van de Franse tenor Henri Prévost), Iago was de bariton Giovanni Lunardi en Desdemona de sopraan Anna Maria Rosini. De dirigent was Natale Emanuel en de regie was in handen van Cesare Razzani:
“‘Otello’ is niettemin een goed werk, waarin zich de geniale Verdi niet verloochent, en zeker is de opvoering meer waard dan een half gevulde zaal zooals gisteren” (De Telegraaf; 3-12-1898)
Deze opvoering werd op 8 december 1898 in Amsterdam herhaald. En op 3 en 10 december 1898 werd de voorstelling gespeeld in de Groote Schouwburg van Rotterdam (Rotterdamsch Nieuwsblad; 2-12-1898)