1.
De geschiedenis van de Komödie mit Musik ‘Die stumme Serenade’ van Erich Wolfgang Korngold (1897-1957) is gecompliceerd. Korngold werkte aan de komedie op een libretto van Victor Clement tussen 1946 en 1951 en het werk beleefde zijn première in 1951 voor de Weense radio in een verkorte versie (van 180 naar 100 minuten). De eerste geënsceneerde opvoering in 1954 en daarna verdween zij van het repertoire. Een avondvullende versie (120 minuten, geen 180) werd in 2009 in Freiburg gespeeld en door het label CPO op CD uitgebracht. De radio-uitvoering van 1951 verscheen in 2011 al op het label Cantus Classics en is nu ook op het label Archipel uitgegeven. Het is fantastisch dat deze radio-uitzending bewaard is gebleven, want de komedie kan nu beleefd worden in haar hoedanigheid als de laatste bloem van de grote Weense operette. De muziek van Korngold bezit de kostelijke menging van operettestijl en jaren twintig revueliederen met een voorkeur voor walsen en uiteraard zijn er de typische Korngold-kenmerken als de uitbundige sprongen en zuchtende glijers. Het verhaal is op de opname uitstekend te volgen. Een nachtelijke insluiper geeft een kus aan de slapende actrice Silvia Lombardi, die verloofd is met de minister-president. Ook vindt men die avond onder het bed van de minister-president nog een bom. Silvia’s couturier en bewonderaar Andrea Coclé, die Silvia die nacht een “stumme Serenade” bracht, wordt door de politiechef Caretto van beide vergrijpen verdacht en overgehaald ze toe te geven met de belofte dat de koning hem absolutie zal geven. Maar dan overlijdt de koning… ‘Die stumme Serenade’ bevat rollen voor acht zangers en negen acteurs en de radio-uitzending laat een bevlogen bezetting horen, allen met passende stemmen voor het repertoire. Sopraan Hilde Ceska is een indrukwekkende Silvia. Luister naar haar prachtige lied “Ein Modell von Coclé” in de eerste akte en haar liefdeslied “Die Nacht ist einsam ohne dich!” in de tweede akte. De hoge bariton Fred Liewehr is een ideale Andrea Coclé. Heerlijk zijn extatische vertolking van het lied voor de pop “Tausend süsse” in de eerste akte. Betoverend ook hun duet, de bekende titelsong in de tweede akte die de romantische sterrennacht aanroept. De bariton Kurt Preger is een uitstekende politiechef Caretto. Zijn tongbreker “Wär ich ein Verbrecher” in de eerste akte is een genot. De coloratuursopraan Rosl Schwaiger als de eerste mannequin Louise en de buffo tenor Franz Böheim als haar minnaar de journalist Sam Borzalino zijn geestig en romantisch in hun duetten “Wenn ich wüsst’” in de eerste akte en het Interview “Sei nicht so indiskret!” in de tweede akte. De zangers en het kleine kamerorkest – bestaande uit twee piano’s, twee violen, cello, fluit, klarinet en percussie -musiceren met verrukkelijke joie de vivre en het bijzondere van deze opname is ook nog dat Korngold zelf de muzikale leiding heeft! ‘Die stumme Serenade’ is een werk voor romantici sans gêne en iedere opera- en operetteliefhebber zou deze opname in de kast moeten hebben. Het CD-boekje bevat behalve de trackindeling en de rolverdeling helaas geen verdere informatie.
Archipel ARPCD 0545 (2CDs)
2.
Dit is waarschijnlijk al de belangrijkste CD-uitgave van 2014. Watertandend hebben operaliefhebbers uitgekeken naar de opname van de opera ‘Vasco de Gama’ van Giacomo Meyerbeer (1791-1864). Meyerbeer componeerde 19 opera’s en ‘Vasco de Gama’ was zijn laatste. De opera was oorspronkelijk een opdracht van de L’Opéra de Paris na het succes van Meyerbeers opera’s ‘Robert le Diable’ (1831) en ‘Les Huguenots’ (1836). Meyerbeer werkte ruim 25 jaar af en aan aan de opera en veranderde gedurende die tijd ook de werktitel ‘L’Africaine’ in ‘Vasco de Gama’. Maar Meyerbeer overleed op 2 mei 1864 kort voor de eerste repetities van de première en de L’Opéra de Paris gaf de Belgische musicoloog Françoise-Joseph Fétis opdracht het materiaal van Meyerbeer te construeren tot een werkzame uitvoering. Fétis versneed, veranderde en verkorte de compositie en herstelde de oude werktitel ‘L’Africaine’. Sinds die postume première op 28 april 1865 heeft het publiek de opera slechts in versneden vorm mogen beleven, ondanks diverse pogingen om zoveel mogelijk muziek van Meyerbeer terug te brengen in de compositie. Maar dit alles is verleden tijd, want muziekwetenschapper Jürgen Schläder reconstrueerde voor de uitgever Ricordi de oerversie van ‘Vasco de Gama’ en van deze editie vond de première plaats op 2 februari 2013 in Chemnitz. Het CD-label CPO maakte tussen 4 en 7 februari 2013 van deze productie een geluidsopname zonder publiek en – geloof het of niet – dit is de eerste integrale studio-opname voor zowel ‘L’Africaine’ als ‘Vasco de Gama’. De meeste restauraties heeft Schläder gemaakt in de derde en vijfde akte. Zo is het drinklied van de zeelui in de derde akte hersteld en verder is muziek van de derde akte teruggebracht naar zijn oorspronkelijke plaats in het vijfde bedrijf. Ook de originele orkestratie is bijgewerkt, zoals in de aria van Vasco “Ô doux climat” in de vierde akte. De zangers op deze nieuwe opname bevestigen de waarde van de muziek van Meyerbeer. De titelrol van Vasco vond een goede ambassadeur in Plácido Domingo, maar er zijn ook opnamen met Richard Tucker en Franco Bonisolli. De Oostenrijkse tenor Bernhard Berchtoldop deze CPO-opname is een lyrische en slanke Vasco, zingt fraai Frans en geeft goed gestalte aan de officier en ontdekkingsreiziger. Vele grote zangeressen zijn in live-opnamen te vinden als de slavin Sélika, waaronder Antonietta Stella, Jessye Norman, Shirley Verrett, Martina Arroyo, Montserrat Caballé en Grace Bumbry. De Russische sopraan Claudia Sorokina kan zich hier met deze giganten uiteraard niet meten, maar laat genieten van alle muziek van Sélika. En haar stem contrasteert goed met de Zuid-Koreaanse sopraan Guibee Yang als een charmante slavin Inès. De prachtige aria van Inès in de vijfde akte is hersteld, zoals tegenwoordig al vaker gedaan werd. De Franse bas Pierre-Yves Pruvot is een uitstekende Nélusko. Zijn ballade in de derde akte, waarin hij Adamastor aanroept, is één van de hoogtepunten van de opname. De Finse bas Kouta Räsänenheeft een fraai sonore laagte, maar toch ook jeugdige klank voor Don Pédro. De Duitse dirigent Frank Beermann en de Robert-Schumann-Philharmonie hebben goed gevoel voor Grand-Opéra en het Chor der Oper Chemnitz zingt nauwkeurig. Deze integrale uitgave maakt het mogelijk alle gepubliceerde en ongepubliceerde muziek te horen, die Meyerbeer voor ‘Vasco de Gama’ naliet. Naast de bekende muziek van ‘L’Africaine’ is dat zo’n anderhalf uur muziek extra. En ook al schreef Meyerbeer – net als Wagner – wellicht meer muziek dan in een avond past, dit is Meyerbeer op zijn best en van elke minuut kan men genieten.
CPO 777 828-2 (4CDs)
3.
Het Amerikaanse CD-label Marston bracht in 2009 de box ‘Meyerbeer on Record’ uit. Deze box bevatte drie CDs met 65 historische opnamen uit de eerste drie opera’s die de componst Giacomo Meyerbeer (1791-1864) voor de Opéra de Paris schreef. Nu vijf jaar later verschijnt deel 2 van ‘Meyerbeer on Record’ waarop de samenstellers historische opnamen uit de laatste drie opera’s van Meyerbeer bijeenbrachten op drie CDs. Er zijn vooral Franstalige opnamen geselecteerd en soms is een Italiaans- of Duitstalige registratie geïncludeerd als een Franstalige opname van een fragment niet bestond. Acht van de 59 historische opnamen zijn gewijd aan ‘L’Étoile du Nord’ uit 1854. Zo is er een bijzondere opname van de Cubaanse sopraan Rosalia Chalia (1900) van de Bacarolle uit de eerste akte. Verder fragmenten uit de halsbrekende aria van Catherine uit de finale van de opera: de cadens gezongen door Ellen Beach Yaw (1899) en een iets uitgebreidere versie van de briljante Luisa Tetrazzini (1913) in het Italiaans. Daarnaast zijn er 21 opnamen gewijd aan de opera ‘Le Pardon de Ploërmel’ (oftewel ‘Dinorah’) uit 1859. Interessant uit de eerste akte een speciale opname van de grote aria van Hoël “Ô puissante magie” gezongen door de Nederlandse bariton Henri Albers (1912). Maar liefst vijf opnamen van “Ombre légère” uit de tweede akte zijn bijeengebracht: Een matige, maar redelijk volledige uitvoering van Jane Mérey (1904), één van Cécile Merguillier (1905), die de rol in de Opéra-Comique zong, een uitstekende uitvoering van Gabriella Ritter-Ciampi (1924) en van Elvira de Hidalgo (1924) in het Italiaans en Margarethe Siems (1903) in het Duits. Verder onder andere uit de derde akte de aria “Chant du chasseur” door de bariton Hippolyte Belhomme (1908) als een viriele jager. En van de spijtbetuiging van Hoël een zeldzame opnamen van de bariton Max Bouvet (1903), die de rol in de Opéra-Comique zong. Tenslotte 30 fragmenten gewijd aan de opera ‘L’Africaine’ (oftewel ‘Vasco de Gama’) uit 1865. Van Sélika’s “Air du Sommeil” uit de tweede akte is er een verbluffende uitvoering van Félia Litvinne (1912), die de rol gedurende haar hele carrière zong. Tevens een volledige uitvoering van de aria door de Joods-Poolse mezzo Sabine Kalter (1923) in het Duits en de onnavolgbare Rosa Ponselle (1925) in het Italiaans. Luister ook naar Vasco’s “Pays merveilleux” uit de vierde akte in uitstekende uitvoeringen van Léon Escalaïs (1905), van Agustarello Affre (1906) met ook het tweede gedeelte en van Léon Beyle (1905) met een gecoupeerde versie van beide delen plus koor. Tot slot nog ruim zes minuten unieke fragmenten van een live-uitvoering in de Metropolitan Opera van New York met Jean de Reszke (1901). Het zijn slechts de hoogtepunten van de uiterst zeldzame opnamen, die de makers van de box verzamelden. Het moet een enorm klus geweest zijn om de unieke opnamen – en dan nog in goede staat – op te sporen. Veel bekende liefhebbers en kenners van 78-toeren opnamen droegen bij aan de totstandkoming, waaronder Rudi van den Bulck, Charles Mintzer, Peter van der Waal en Christian Zwarg. Het prachtige CD-boekje bevat uitgebreide essay’s van Vincent Giroud en Robert Ignatius Letellier, een toelichting van Ward Marston over de keuze van de opnamen, zeer zeldzame foto’s en gedetailleerde biografieën van de zangers en samenvattingen van de opera’s. De opnamen zijn uitstekend gedocumenteerd naar begeleiding, plaats, datum en taal. De klankkwaliteit is werkelijk subliem helder. De uitgave is niet goedkoop, maar voor fans van Meyerbeer – en die zijn er in Nederland ook – betekent deze uitgave een waardevolle investering.
Marston 53012-3 (3CDs)
website: www.marstonrecords.com
4.
Max Kowalski (1882-1956) was advocaat in Frankfurt en had na zijn afstuderen zangles genomen in Berlijn bij Alexander Heinemann en contrapunt gestudeerd bij Bernhard Sekles. Kowalski componeerde meer dan 250 liederen en diverse belangrijke zangers als Heinrich Schlusnus en Joseph Schwarz namen zijn liederen op in hun repertoire. Na de Kristallnacht werd de Joodse Kowalski gearresteerd en naar Buchenwald gedeporteerd. Hij werd vrijgelaten op voorwaarde dat hij Duitsland binnen enkele maanden zou verlaten en Kowalski vertrok eind maart 1939 naar Engeland. Zijn echtgenote had zichzelf inmiddels na meerdere arrestaties van het leven beroofd, waarna hun 15-jarige dochter naar Londen vluchtte. Alle composities van Kowalski die hij na 1934 schreef bleven gedurende zijn leven ongepubliceerd, maar een aantal zangers nam liederen van hem op. Paul Bender nam drie liederen uit de liederencyclus ‘Pierrot Lunaire’ op (1933), Ernst Wolff nam deze liederencyclus integraal op (1936) – zichzelf begeleidend aan de piano – en ook Hans Hotter registreerde deze cyclus voor de plaat (1951). Otto von Rohr legde nog liederen op teksten van Friedrich Hölderlin en Conrad Ferdinand Meyer op langspeelplaat vast. Voor zover bekend zijn alleen nog maar de opnamen van Bender op CD uitgebracht (Symposium 1313). Alle lof gaat dan ook naar het kleine label Żuk voor het initiatief om een CD met 28 liederen van Max Kowalski uit te brengen. De opnamen werden tussen 11 en 13 september 2013 gemaakt in de studio van de Musikhochschule van Stuttgart. De CD toont Kowalski als lyrische en laatromantische componist. De meeste liederen zijn niet strofisch opgebouwd, maar doorgecomponeerd waardoor Kowalski alle ruimte heeft de kleinste details van de tekst uit te beelden. De Amerikaans-Duitse sopraan Melinda Paulsen is een begripvolle zangeres die de liederen beeldend vertolkt. Zij was een leerlinge van Astrid Varnay en dat hoor je, want ze is niet bang om af en toe voluit te gaan. De zes liederen uit de cyclus ‘Japanischen Frühling’ (1934-8) zingt zij doorschijnend en de Zweedse pianist Lars Jönsson voelt te sfeer goed aan. Ook in de overige liederen op de CD stuwt hij de stem steeds goed met de autonoom pianopartij. De twee van de vijf ‘Jüdische Lieder’ (1935-7) zijn uitbundige werken. Daarna de zes liederen op teksten van de Joodse dichter Heinrich Heine (1937), die door Kowalski werden gecomponeerd in de jaren dat hij geen “arische” teksten meer mocht gebruiken. De ‘Fünf Marienlieder’ (1927) met teksten uit de christelijke literatuur tonen het brede interesse van Kowalski, dat niet alleen tot zijn eigen overtuiging gelimiteerd was. De vijf liederen uit de Engelse periode van Kowalski (1941-6) zijn illustratief. De CD eindigt met ‘Sieben Lieder’ (1933), die hier waarschijnlijk voor het eerst uitgevoerd worden. Het CD boekje bevat een verhelderend essay van Dr. Luitgard Schader en alle liedteksten. Een belangrijke CD die doet smachten naar heruitgave van bovengenoemde, oude opnamen.
Żuk Records 335 (1CD) Te bestellen via email bij Zuk-Records@t-online.de
5.
De carrière van Cora Burggraaf is opmerkelijk. Zij zong bij de Salzburger Festspiele in 2010 en bij de Bayerische Staatsoper van München en de Scala van Milaan in 2011. Daarna werd het rustiger rondom de ECHO Rising Star van 2009/2010. Nu enige jaren later komt Cora Burggraaf met de bijzondere CD ‘The Roaring Twenties’, die werd opgenomen tussen 7 en 9 november 2013 in de Lutherse Kerk te Haarlem en waarop zij met de vijf blazers van het Calefax kwintet werken uit het interbellum presenteert. De CD opent met de aanstekelijke Charleston “Breezin’ along with the breeze”. Daarna zingt Cora Burggraaf de guitige ‘Cabaret Songs’ van Britten, het ondeugende “La petite tonkinoise” van Scotto en het smartelijk “Youkali” en “Surabaya Johnny” van Kurt Weill. Cora Burggraaf is in dit repertoire innemend, charmant, bevangen en vooral echt. Haar stem is voller geworden en soms komt het “Lucia Popp timbre” – dat zo opviel aan het begin van haar carrière – weer even om de hoek kijken. Calefax speelt aanvullend nog instrumentale werken als de blues “Sentimental Melody” van Copland en arrangementen van de “Dreigroschensuite” van Kurt Weill en van “An American in Paris” van Gershwin. De arrangementen van de 17 werken op deze CD zijn van de hand van Raaf Hekkema, de altsaxofonist van Calefax. Ze zijn verrukkelijk om naar te luisteren en daarbij nog eens passend voor de periode. Cora Burggraaf en Calefax gaan in het nieuwe seizoen overigens op tournee met ‘The Roaring Twenties’ en dit voorproefje op CD is een heerlijke uitgave voor de donkere dagen voor kerst. Drie werken van de CD stammen overigens niet uit de jaren twintig. De ‘Cabaret Songs’ van Britten en “Youkali” van Kurt Weill zijn uit de jaren dertig en “La petite tonkinoise” is gecomponeerd in 1905. En het CD boekje vermeldt bij de componist Vincent Scotto abusievelijk de jaartallen 1906-1975, terwijl dit 1874-1952 dient te zijn.
Challenge Classics CC 72657 (1CD)
6.
Walter Arlen is geen familie van Harold Arlen, de componist van “Stormy Weather” en “Over the Rainbow”, maar werd in 1920 als de Walter Aptowitzer geboren. De Joodse Walter Arlen moest na de annexatie van Oostenrijk door Nazi Duitsland zijn geliefde geboortestad Wenen in 1939 ontvluchten. Zijn oma van vaderskant werd vermoord in het concentratiekamp Treblinka en zijn vader werd twee maanden nadat Arlen in Chicago aankwam vrijgelaten uit Buchenwald. Walter Arlen was gedurende 30 jaar muziekcriticus voor de Los Angeles Times en pakte pas in 1986 het componeren weer op. De nieuwe CD ‘Die letzte Blaue’ getuigt van de nostalgie, melancholie en droefheid die het leven en de werken van de componist zo kenmerkt. In de twee fragmenten uit ‘The Song of Songs’ voor bariton en piano uit 1989 weerklinken de heimwee van Salomon en de Duitse bariton Christian Immler zingt de liederen indringend en in goed Engels. De twee liederen van ‘Houses of Worship’ voor bariton en piano zijn gecomponeerd met een tussenliggende periode van 40 jaren; “Sine Nomine” gaat over het leven na de dood en “The Isaiah of Souillac” gaat over een standbeeld in Souillac, dat de profeet Isaiah voorstelt, die de toekomst van het volk van Israël voorziet. De zeven liederen van ‘Septet’ voor sopraan en bariton componeerde Arlen tussen 1993 en 2000 en toont de geest van de componist ten voeten uit. Hier verklinkt hij de herinneringen aan zijn naïeve jeugd, zijn verdriet ten gevolge van zijn verlies en het bewustzijn van de sterflijkheid. Het titellied “Wenn die letzte Blaue geht” werd gecomponeerd door Arthur Rebner en Willy Engel-Berger en Arlen maakte er een fantasie voor piano op. Zowel het lied als de bewerking staan op deze CD, het lied gezongen door de Amerikaanse sopraan Rebecca Nelsen. De Pools-Canadese pianist Daniel Wnukowski is stijlvol en nauwkeurig in de altijd intrigerende en voor de toehoorder uitdagende begeleidingen van Arlen. Verder bevat de CD nog het pakkende en schokkende werk met de wrange titel ‘Arbeit macht frei’ voor solo piano en metronoom uit 1995. In het begeleidende boekje schrijft Arlen – nu 95 jaar oud – zelf een uitgebreid essay bij de werken. Een dubbel-CD met werken van een componist, die je aangrijpt…
Gramola 98996 (2CDs)
7.
Nicola Porpora (1686–1768) was een Italiaanse componist van opera’s en zangleraar van castraten als Farinelli, Senesino en Caffarelli. Pedagogisch materiaal van hem is nauwelijks overgeleverd, maar des te indrukwekkender is zijn nalatenschap aan opera’s. Porpora was erg productief en hij schreef ruim 50 opera’s, bijna allemaal opera seria. Veel van de rollen schreef hij voor Farinelli, Senesino en Caffarelli. De countertenoren van tegenwoordig hebben een evolutie ondergaan, waardoor zij steeds meer in staat zijn de mogelijkheden en geluid van bovengenoemde castraten te benaderen. De Argentijnse countertenor Franco Fagioli is zo’n voorbeeld. Hij was de sensatie in de opvoeringen van ‘Arteserse’ van Leonardo Vinci vorig jaar en heeft in juni 2013 de CD ‘Porpora; il Maestro’ opgenomen met tien aria’s en twee cantates van Porpora. Deze CD is nu uitgebracht op het label Naïve en toont het unieke talent van Fagioli. En wat heeft zijn stem zich ontwikkeld sinds zijn debuut CD voor BMG Ariola Classics uit 2004! De klank van zijn countertenor lijkt op het geluid van Celicia Bartoli, maar zijn stemvoering is veel meer ontspannen. Zijn trillers en heftige, dynamische amplituden zijn fantastisch, ook al ontbreekt het zo nu en dan aan legato. Luister naar zijn elegante, virtuoze energie en de hoge Des in “Nell’attendere il mio bene” uit ‘Polifemo’, één van de zes opera’s die Porpora in zijn drie jaren in Londen (1733-1736) schreef. Maar omdat de componist het succes van Händel niet kon evenaren keerde hij terug naar Venetië. En ook in de laagte is Fagioli indrukwekkend zoals hij demonstreert in de cadens van “Spesso di nubi cinto” uit ‘Carlo il Calvo’, die in 1738 in Rome in première ging. Fabio Fagioli heeft iets authentieks en hij communiceert, ook al is het soms wel erg “camp”. Dirigent Alessandro De Marchi en het Academia Montis Regalis maken hun reputatie op het gebied van de oude muziek waar. Het essay van Stefano Aresi in het CD boekje is helaas niet erg bijdragend; geen curriculum over de componist en nauwelijks informatie over de aria’s.
Naïve V5369 (1CD)
8.
Elk project dat Edwin Rutten aanpakt, lijkt een succes te worden. Nog maar net heeft zijn ‘Ring voor Kids’ een gouden plaat ontvangen of de duizendpoot Rutten komt met de nieuwe dubbel CD ‘Mattheüs Passie‘. De ‘Matthäus Passion’ is een van de bekendste én langste composities van Johann Sebastian Bach (1685 – 1750) en vertelt het lijdensverhaal van Jezus volgens het evangelie van Mattheüs. Toen Rutten aan het project begon, wilde hij de vragen beantwoorden, die hij zelf over het werk van Johann Sebastian Bach had. Hij schreef het verhaal in zijn eigen woorden en vertelde het tegen de achtergrond van de muziek van Bach. Het resultaat is een originele en geslaagde productie, waarin hij op CD1 dit verhaal van de ‘Matthäus-Passion’ vertelt en op CD2 een lezing geeft over de verschillende tempi, de soorten stemmen van de solisten, de instrumenten en de instrumentgroepen. Het één en ander wordt verduidelijkt aan de hand van muziekfragmenten van de Teldec-opname van de ‘Matthäus Passion’ uit 2001 onder leiding van Nikolaus Harnoncourt. Ruttens ‘Mattheüs Passie’ is een fraai project geworden; voor nieuwkomers om het oratorium – een woord dat overigens ontbreekt in het woordenlijstje in het CD boekje – te ontdekken en voor gevorderden om het werk via een andere weg – bij de hand genomen door Rutten – te beleven.
Warner 0825646308057 (1CD)
9.
De Duitse bas Franz-Josef Selig is één van de weinige, echte zwarte bassen van dit moment. Hij zong de rol van Daland in Bayreuth in 2012 en in Rotterdam in 2013. Selig heeft in december 2012 en maart 2013 voor het label AVI zijn eerste solo-CD ‘Prometheus’ opgenomen met 17 liederen van de componisten Franz Schubert, Hugo Wolf en Richard Strauss. De meeste liederen zijn voor bas gecomponeerd. Het is geen “uplifting” repertoire, want de liederen gaan vooral over de dood. In Schubert vindt men de dood in het epische “Der Tod und das Mädchen”. Luister naar Seligs fantastische frasering van de strofe van de dood inclusief de laatste lage D. In “An den Tod” is de dood aangrijpend, maar tegelijkertijd blijmoedig. In het titellied “Prometheus” spreekt de mythische titaan tot Zeus en Selig maakt er verhalend een schitterend mini-drama van. De ‘Drei Lieder nach Gedichten von Michelangelo Buonarroti’ (in het CD-boekje staat abusievelijk “Buonarotti”) vormen een fraai intermezzo. Luister naar de mooie kleurschakeringen van Selig in “Fühlt meine Seele”. Daarna is weer Schubert aan de beurt met zes liederen. Selig laat zijn sonore diepten horen in “Das Abendroth” met opnieuw een paar prachtige lage Ds. Vervolgens de twee liederen opus 51, die Richard Strauss componeerde voor de bas Paul Knüpfer. Prachtig maakt Selig de wanhoop in “Der Einsame” hoorbaar. De CD sluit af met “Im Spätboot” van Richard Strauss, waarin Selig de rust van het hiernamaals uitstekend benadert. De bas van Franz-Josef Selig heeft statuur en de klank is ruig, robuust, open, maar ook warm. Daarbij is hij nog expressief, een goed verteller en heeft hij een fenomenale dictie. Met de Duitse pianist Gerold Huber vormt hij een duo, dat elkaar prima aanvoelt en aanvult. Het is alleen jammer dat er zoveel galm op de opname zit. Het CD-boekje bevat een essay van Oliver Binder en biografieën van de musici, maar geen liedteksten.
AVI 8553302 (1CD)
10.
De Amerikaanse mezzosopraan Joyce DiDonato is één van de belangrijkste mezzosopranen van onze tijd. Tussen 17 en 24 oktober 2013 nam zij in Lyon belcantofragmenten op die een relatie met Napels hebben. Tien fragmenten uit opera’s, die tussen 1822 en 1845 in première gingen, werden bijeengebracht op de CD ‘Stella di Napoli’. Luister naar de vertwijfeling in de stem van DiDonato in de aria met het fraaie klokkenspel uit ‘Elisabetta’ van Gaetano Donizetti. Verder van Donizetti het bekende gebed van Maria met prachtig verstilde harpbegeleiding uit ‘Maria Stuarda’. DiDonato is in haar element in de bloeiende lijnen en virtuositeit van de finale uit ‘Zelmira’ van Gioacchino Rossini. Maar ook in de uitgestrekte melodische frasering van de romance van Nelly uit ‘Adelson e Salvini’ – de opera die Vincenzo Bellini tijdens zijn conservatoriumtijd in Napels componeerde – toont de mezzosopraan haar muzikaliteit. En uit diens ‘I Capuleti e l Montecchi’ beroemde romance van Romeo uit de tweede akte. Prachtig haar donkere tonen in de zachtaardige aria van Giunia uit ‘La Vestale’ van Saverio Mercandate. De grote zelfmoordfinale uit ‘Saffo’ toont Giovanni Pacini als de link tussen Bellini en Verdi en componeerde Pacini naar eigen zeggen in twee uur. De CD bevat verder nog drie werken, die niet eerder opgenomen werden. De spannende cabaletta “Stella di Napoli” uit zijn opera ‘Stella’ van Pacini is typisch in zijn stijl. Heerlijk de gepunteerde zestienden, zoals Panini ze voorscheef. De pijn en innerlijk strijd van de “andere” Lucia maakt DiDonato hoorbaar in het lyrische “Oh, di sorte crudel” uit ‘Le Nozze di Lammermoor’ van de Napolitaanse componist Michele Carafa, die diverse aria’s aandroeg voor Rossini. Ook voor het eerst op CD het romantische “Se il mar sommesso mormora” uit ‘Il Sonnambulo’ van Carlo Valentini. Hier drukt DiDonato haar stem soms te ver door in het middenregister om bij de hoge tonen te komen. Maar zij scheurt al minder door alle registers heen dan men op andere opnamen van haar gewend was en ook haar glottisslagen laat zij steeds meer achterwege. Dirigent Riccardo Minarsi en het Orchestre et Cœur de l’Opéra de Lyon begeleiden lovenswaardig. Het essay van Minasi in het CD boekje verheldert niet voor alle fragmenten de relatie met Napels. En van ‘Maria Stuarda’ en ‘I Capuleti e i Montecchi’ is de betrekking met Napels onduidelijk. Het CD boekje bevat helaas geen biografieën. Een CD met bijzonder repertoire en zeker de moeite waard!
Erato 08256 463656 2 3 (1CD)