1.
Dit is een interessante, maar ook beladen uitvoering van de opera ‘Arabella’ van Richard Strauss (1864-1949). Men kan zich voorstellen wie er tijdens deze voorstelling van de Salzburger Festspiele op 9 augustus 1942 allemaal in de zaal zaten en ook een aantal van de zangers is niet geheel onomstreden. De Kroatische sopraan Viorica Ursuleac zong hier de titelrol – net als bij de wereldpremière van ‘Arabella’ op 1 juli 1933 in Dresden – en was na 8-jarige afwezigheid terug in Salzburg. In de tussentijd had zij gezongen op het huwelijk van Göring en meerdere malen opgetreden in bezet Krakau voor de Polenslachter Hans Frank. Ursuleac was de favoriete sopraan van Richard Strauss en voor niemand anders schreef hij zoveel rollen. Gedurende deze opvoering van ‘Arabella’ werkte zij al aan de partij van de gravin in ‘Capriccio’, die dat jaar in München in première zou gaan. De sopraan van Ursuleac had een bijzonder timbre; veel resonansen, soms erg nasaal, soms stug, soms wankel, maar met een toegankelijke hoogte. En haar uitdrukkingskracht is enorm. Dit is de stem die Richard Strauss in zijn hoofd heeft gehad voor Arabella! De bariton Hans Reinmar heeft de juiste balans tussen de ruwe en goedhartige Mandryka en een fraai heldengeluid. Reinmar speelde in 1941 in de Nazifilm ‘Der Weg ins Freie’ de bijrollen van een Poolse crimineel en een Joodse landverrader en hij werd in 1937 door Hitler tot Kammersänger benoemd. De sopraan Trude Eipperle – op Hitlers 50e verjaardag benoemd tot Kammersängerin – is een prachtig heldere en verstaanbare Zdenka. Theo Herrmann is goede half buffo, half Schwarze bas voor vader Waldner en de alt Luise Willer is een heerlijk hysterische moeder Adelaide. Verder is de tenor Franz Klarwein een geweldig stralende Elemer met Draufgängertum en de bariton Alfred Poell heeft genoeg diepte voor de basrol van Lamoral. De coloratuursopraan Else Böttcher is in haar element met de vele hoge Ds van Fiakermilli. Helaas zijn haar laatste jubelnoten aan het slot van de tweede akte gecoupeerd, aangezien het hier de Münchener versie van 1939 betreft, waarin de tweede akte direct overgaat in de derde. De Wiener Philharmoniker was in de beste handen van Clemens Krauss – de meest geliefde dirigent van Richard Strauss en echtgenoot van Viorica Ursuleac – die ook de wereldpremière van ‘Arabella’ dirigeerde. Krauss weet als geen ander de teugels op de juiste momenten vast te houden en te laten vieren. Overigens had Krauss na 1945 een dirigeerverbod in verband met zijn werkzaamheden voor de Nazi’s. Deze opname is een historisch document van een muzikaal fantastische uitvoering van ‘Arabella’. En waarschijnlijk was Richard Strauss zelf ook bij de uitvoering aanwezig…
Cantus Classics CACD 5.00367 F (2 CDs)
2.
Er bestaan maar liefst acht opnamen van ‘Arabella’ met de Zwitserse sopraan Lisa della Casa in de titelrol. Eén daarvan is deze studio-opname, die in mei en juni 1957 in de Sofien-zaal te Wenen werd gemaakt. Della Casa had inmiddels Sophie en Zdenka achter zich gelaten en zong nu Marschallin en Arabella. De sopraan Inge Borkh zou over haar gezegd hebben: “Sie war sehr sexy… unbewusst!” Na haar vertolking van Arabella in de Weense Staatsopera op 25 oktober 1973 kondigde Della Casa op 55-jarige leeftijd haar afscheid van de bühne aan. Door haar sereniteit, charme en tederheid was zij ideaal voor de eenvoudige en integere Arabella. De Canadese bas-bariton George London is met zijn viriele en ruwe klank exemplarisch voor de buitenlandse Mandryka. De Weense sopraan Hilde Güden is een lyrische Zdenka en haar timbre contrasteert goed met dat van Lisa della Casa. Haar liefdevolle klank is volmaakt voor Zdenka. De Weense bas Otto Edelmann is de beste Waldner op CD. Hij trekt met zijn fantastische dialect de gepensioneerde kapitein heerlijk in de richting van Ochs. Ook Anton Dermota als Matteo, Eberhard Wächter als Dominik en Waldemar Kmentt als Elemer zijn optimaal bezet. De Zuid-Afrikaanse coloratuursopraan Mimi Coertse leeft zich uit in de hoge Ds – die door de Weense stemming nog hoger klinken – en zij zingt de versieringen strak. Helaas breekt CD1 midden in haar jodelscène af. De Hongaarse dirigent Georg Solti laat de Wiener Philharmoniker zoals altijd nauwkeurig en geaccentueerd spelen en leidt met een verrassende vloeiend- en luchthartigheid. Deze studio-opname heeft als voordeel, dat er geen coupures zijn. Solti zou in 1976 nog een fantastische geluidsopname in de Decca-studio maken voor de filmversie van ‘Arabella’ met onder anderen Gundula Janowitz in de titelrol, Bernd Weikl als Mandryka, Martha Mödl als Kartenaufschlägerin en Edita Gruberova als Fiakermilli. Ook een aanrader!
Decca 478 1400 (2CDs)
3.
Deze opname is een BBC-uitzending van een opvoering van ‘Arabella’ in de Royal Opera House Covent Garden. Daar gaf de Bayerische Staatsopera van München op 21 september 1953 een gastoptreden. Het was het eerste optreden van een Duits gezelschap in Londen sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog en de betrekkingen lagen nog gevoelig. De Evening Standard weigerde zelfs recensies te schrijven en in de zaal waren nog veel lege stoelen. Maar de Duitsers maakten een sterke, artistieke statement met deze ‘Arabella’. Lisa della Casa is opnieuw te horen als een sensuele Arabella. De Duitse bas-bariton Hermann Uhde is met Reinmar en London de beste Mandryka op CD. Hij zet een wilde en naïeve landsman neer met metalen klank, vaste toon en heldere uitspraak. De Duitse sopraan Elfride Trötschel is een liefdevolle Zdenka en de Münchner bas Max Proebstl een heerlijk opgewonden standje als Waldner. Franz Klarwein was opnieuw een stralende Elemer. De Poolse coloratuursopraan Käthe Nentwig is een brutale Fiakermilli met een stralende hoogte. Dirigent is Rudolf Kempe, die ook de Amerikaanse première van ‘Arabella’ in de Metropolitan Opera in 1955 leidde. Hij laat het Orchester der Bayerischen Staatsoper van München dynamisch, fijngevoelig en transparant stromen met een goed evenwicht tussen het drama, komedie en sentiment. Uiteraard is dit de Münchner-versie met kleine coupures in de finale van de tweede akte. Maar ook in de finale van de derde akte zit een betreurenswaardige coupure: Het moment waarin Arabella zich tot haar zusje richt, is geschrapt, wellicht omdat Strauss ervoor niet zijn beste muziek componeerde. Maar het is de sleutelpassage van de opera, waarin Arabella haar bezinning en inzicht tot uiting brengt. De coupure is een gemis voor de opname.
Testament SBT2 1367 (2 CDs)
4.
Een andere uitvoering, waarbij Richard Strauss nog zelf in de zaal kan hebben gezeten, is de uitvoering in Salzburg op 12 augustus 1947. De Weense sopraan Maria Reining is hier een prachtige, vrouwelijk Arabella. Zij heeft een mooie, volle klank en is uiterst verstaanbaar. Problemen ondervindt zij echter aan het einde van “Aber der Richtige” in de eerste akte en van “Und du wirst mein Gebieter sein” in de tweede akte, mede door het slepen van de dirigent. Reining werd overigens in 1939 ter gelegenheid van Hitlers 50e verjaardag tot Kammersängerin benoemd en trad ook op in bezette gebieden – Kraków én Den Haag – voor de Nazi’s. De Duitse bariton Hans Hotter had voor de Nazi’s het predikaat “staatspolitisch besonders wertvoll”. Hij klinkt hier nog niet zo nasaal als later, maar is – net als Dietrich Fischer-Dieskau in latere opnamen – als Mandryka te gecultiveerd en nooit echt onbezonnen of demonisch. Lisa della Casa maakte hier als Zdenka haar debuut bij de Salzburger Festspiele op voorspraak van de Roemeense sopraan Maria Cebotari, die een jaar ervoor de titelrol naast haar in Zürich had gezongen. Strauss zou zelf hebben gezegd: “Die kleine Della Casa wird eines Tages Arabella sein!”. De Weense tenor Julius Patzak is een lyrische Elemer, die meer op uitdrukkingskracht dan op frasering gericht is. Patzak stond op de “Gottbegnadeten Liste” van de belangrijkste NS-kunstenaars en toonde zich zeer onder de indruk van Hitler. Herma Handl demonstreert als Fiakermilli het volksvermaak met artisticiteit en smaak. Ook hier wordt de Münchner-versie gespeeld en zijn haar slotnoten van de tweede akte geschrapt. De Zwitserse dirigent Karl Böhm – ook op de “Gottbegnadeten Liste” en uitgesproken voorstander van de “Anschluss” – leidt de Wiener Philharmoniker hoekig en zonder Schwung door de partituur. Ook hier ontbreekt in de finale van de opera helaas de passage met de bezinning en inkeer van Arabella. Misschien zat Richard Strauss dan toch niet in de zaal…
Cantus Classics CACD 5.00626 F (2 CDs)
5.
Dit is een opname van een radio-uitzending van een opvoering van ‘Arabella’ in de Berlijnse Staatsopera op 19 december 1950. De zangers waren zover te beoordelen allen Duits. De sopraan Christel Goltz is een monochrome en altijd niet-verstaanbare Arabella, maar met een fraaie frasering, legato en solide hoogte. Josef Metternich heeft een prachtige, open bariton, maar een te gestileerde manier van zingen voor de boer Mandryka. De sopraan Anny Schlemm is een vurige Zdenka. Fantastisch is Carola Goerlich, die van Adelaide een Herodias in pocketformaat maakt. Irmgard Armgart is als Fiakermilli helaas ondermaats. Zij zingt de hoge Ds gepunteerd en zij laat zelfs de lange D van één volle maat aan het einde van haar cadens weg. De andere bijrollen identificeren zich allen adequaat met hun partijen. Dirigent Joseph Keilberth en het orkest van de Staatsopera van Berlijn staan altijd in dienst van de zangers, maar er is minder nuance, sfeer en charme dan bij bovengenoemde uitvoerigen. Overigens wordt wel de gehele tweede akte zonder coupures gespeeld. Deze uitgave is een alternatief voor hen, die al één van de andere opnamen hebben en nu eens andere solisten wensen te horen.
Walhall WLCD 0185 (2CDs)