P-p-p-poo, p-p-p-paw, p-p-p-pah, p-p-p-pay

In de serie ‘ABC van Opera Nederland’ krijgen prominente personen uit de Nederlandse operawereld carte blanche. Deze maand in deel G: tenor Brian Galliford.

Door: Brian Galliford

Eén stuk papier is een zeer dierbaar bezit van mij  geworden. Het is gevuld met uitspraakoefeningen en tongbrekers. Onze ‘speech and voice’ professor op de Guildhall School of Music and Drama, wijlen Miss Yvonne Wells, is de bron van een rijke waaier aan heerlijke anekdotes, waarvan sommige wellicht in de loop der jaren door de overlevering zijn verfraaid. Maar vele “klassiekers” vonden plaats in mijn eigen klassen – dus ik kan persoonlijk instaan voor de ongelofelijke, maar geweldige echtheid. Met de enigszins oneerbiedige bijnaam ‘Fanny’ was Miss Wells een onbedwingbare vrouw; kruis Margaret Rutherford met Dame Edna Everage en je bent dichtbij. Desalniettemin realiseer ik mij dertig jaar later hoeveel ik heb geleerd van haar lessen. Ze kon onvergeeflijk scherp zijn wanneer iemand haar kamer durfde binnen te komen met een accent uit één van de meer exotische extremen van het Engelssprekende gebied, zoals Cardiff, Manchester of Glasgow. En er was geen genade voor iemand met een Ierse klank, laat staan iemand uit Amerika. Opgevoed en opgegroeid in Surrey, ontsnapte ik aan zulk commentaar met mijn ‘Home Counties’ accent. Maar voordat ik aangeklaagd wordt als braafste jongetje van de klas, moet ik zeggen, dat ik het eenmaal heb gedurfd om haar uitleg van een bepaalde fonetische klank in twijfel te trekken. En sinds dat weerwoord draaide zij regelmatig – na haar uitleg van het één of ander – haar brede heup in mijn richting en sprak dan met slaafse glimlach “kun je dat accepteren, Brian?” Twintig jaar later heb ik dat stuk papier uit een dossier gehaald en ervaren dat haar oefeningen een enorme hulp waren bij het terugwinnen van tongbeweging en articulatie na de aanval van chemo- en radiotherapie in mijn mond.

“P-p-p-poo, p-p-p-paw, p-p-p-pah, p-p-p-pay
T-t-t-too, t-t-t-taw, t-t-t-tah, t-t-t-tay
M-m-m-moo, m-m-m-maw, m-m-m-mah, m-m-m-may
D-d-d-doo, d-d-d-daw, d-d-d-dah, d-d-d-day”

Op het conservatorium brachten wij ook drie uur per week door met Ken Rea, onze acteerprofessor. Tussen een geweldig repertoire van vele creatieve bewegingsoefeningen in liepen mijn collega’s en ik regelmatig achter elkaar aan in een grote cirkel aan de rand van de Guildhall sportzaal op Silk Street. Het doel van de oefening was om een gevoel van ruimtelijke bewustwording te creëren; eerst binnenin ons eigen lichaam, daarna van de kamer om ons heen voor onze ogen en daarna door de muren heen – als hadden we Supermanachtige röntgenogen – borend door de muren om 100 meter buiten verder te zien, dan 500 meter verderop en zo naar de verte. Of om mezelf voor te stellen als een lucifermannetje (altijd een genot als de realiteit een kilo of twintig teveel is) en dan kijkend door de muren bij de buren in de Barbican Centre, de vele kantoorgebouwen om ons heen en de kathedraal van St Pauls in de verte. Dit was altijd een favoriete oefening van mij en één die voor mij van groot belang is gebleven als ik nu op toneel de illusie van de werelden om de karakters heen moet maken. Werelden die ik mezelf gelukkig mag prijzen te mogen bewonen.

Twee producties heb ik nu mee mogen maken onder leiding van regisseur Simon McBurney. Als het productieschema het toeliet, genoot ik elke minuut van de spelletjes en oefeningen, die hij gebruikt om de individuele flexibiliteit en het lichamelijke bewustzijn te bevorderen, maar ook om het ensemble van spelers samen te brengen en tot een samenhangend geheel en symbiose te maken. Zo heeft het ensemble samen een empathie en functioneert het beter, wat de productie op het toneel uiteraard ten goede komt. Ik heb meerdere regisseurs meegemaakt die met een selectie van spelletjes en oefeningen komen, maar helaas was dat vaker geboren uit de foutieve opvatting dat zangers niet kunnen acteren. Bij Simon McBurney is dat absoluut niet het geval. Zijn oefeningen ervaar ik als een verlenging van mijn eigen vaardigheden en als een openbarende uitbreiding van bekende oefeningen, die ik in het verleden vaak deed.

Begerig kijk ik vaak naar de disciplines en werkwijzen van theatercollega’s buiten onze wereld van de opera. Het is fascinerend, dat de bijzondere wereld van illusie van de toneelruimte met zijn aanhangend auditorium van welk type dan ook wordt bewoond door zeer uiteenlopende rassen van spelers. Ballet dansers, acteurs, opera zangers, circus artiesten, cabaret artiesten om nog maar niet te spreken van de ondersteunende technici achter de coulissen, ze hebben allemaal hun eigen zeer specifieke vereisten, disciplines en werkwijzen. Tweeëntwintig jaar geleden mocht ik op de planken komen als Oom Deuteromium in de musical ‘Cats’ in het Theater Carré. Ik heb toen genoten van de repetitieperiode, waarin elke dag begon met een warming-up en training aan de barre, rek- en strekoefeningen en daarna danspasjes. Dat zorgde toen voor het ontwaken van het spiergeheugen uit mijn verre kindertijd toen ik lessen had in tap, moderne dans en ballet. Verscholen – diep binnenin de kilo’s – is een ontspruitende Billy Elliot aan het wachten op uitbarsting! Vóór ‘Cats’ was één van mijn eerste contracten in Nederland met de experimentele danstheatergroep Cloud Chamber in de productie ‘Borderline Rendezvous’. De combinatie zang/dans heeft me altijd geboeid en recent tijdens beide mijn bezoeken aan het Capitole Theater in Toulouse heb ik de kans gekregen om mee te doen aan aantrekkelijke choreografieën. Toch maar wat beweging, hè?

Het is zo ontzettend fijn om iemand anders te spelen! Wellicht is het een teken, dat ik een psychotherapeut nodig heb om mijn vele paranoia’s en twijfels te behandelen, maar ik vind het geweldig om iemand anders te zijn. De karakters van de mannen achter de rollen, die ik mag spelen, zijn intrigerend en fascinerend. Het is een groot genot om een vergunning in handen te krijgen om onbenullig, zottig, razend, gewelddadig, baldadig, dementerend, schofterig of schandalig te zijn – ach, de lijst kan oneindig doorgaan – gewoon alle dingen die ik (uiteraard) niet ben (althans niet in het openbaar). Het maakt niet uit hoe belachelijk of vies het kostuum is, dat mij wordt aangemeten, hoe bizar de wereld van de enscenering is of het regiegedoe, dat is bedacht door weer de laatste regisseur à la mode. Ik dien altijd te geloven in wat mijn karakter doet en ik moet altijd mijn innerlijke realiteit en verhaal aanspreken om de illusie te waarborgen en tenminste verantwoording aan mijzelf af te kunnen leggen met welke reden ik doe wat van mij is gevraagd. Dat blijft de grootste uitdaging, maar ook het grootste plezier aan mijn werk. Daarom ben ik continu dankbaar, dat ik mijn leven op het toneel mag voortleven, om in de huid te kruipen van de meest waanzinnige en kostelijke karakters. En daarbij wellicht zelfs het kijkende publiek ook af en toe wat plezier te geven.

De Guildhall School of Music and Drama in Londen heeft mij een voortreffelijke opleiding gegeven. Ik geloof dat de structuur van mijn cursus toen de perfecte balans had met vooral de nadruk op uitvoerende technieken, beweging en talen. De “droge” muziektheorie was voldoende om ons een grondige basis te geven, maar was niet te overheersend en ook niet ten nadele van de echte voorbereidingen om te kunnen functioneren als uitvoerend artiest. Ik ben benieuwd of – en hoop dat – er tegenwoordig nog steeds genoeg aandacht en tijd wordt besteed aan de meest belangrijke gereedschappen in de huidige opleidingen in welk land dan ook.

Hier is nog een oefening van dat gekoesterde stuk A4-papier, een ‘tongue-twister’:

“What a to-do to die today, at a minute or two to two;
A thing distinctly hard to say, but harder still to do.
For they’ll beat a tattoo, at twenty to two
A rat-tat-tat- tat-tat-tat- tat-tat-tattoo
And a dragon will come when he hears the drum,
At a minute or two to two today, at a minute or two to two.”

Lieve Fanny. Ik hoop dat ze articulatieve rust, vrede en perfectie heeft gevonden op die grote alveolaire rand in de hemel.

bovenlinks: © Robert Workman (Iro in Monteverdi – The Return of Ulysses, English National Opera 2011, regie Benedict Andrews)
bovenrechts: © Patrice Nin (Ménélas in Offenbach – La Belle Hélène, Théâtre de la Capitole Toulouse 2012, regie Bernard Pisani met Gaëlle Arquez als Hélène)
onderlinks: © Patrice Nin (Don Jerome in Prokofiev – Verloving in een Klooster, Théâtre de la Capitole Toulouse 2011, regie Martin Duncan met Eleonora Vindau als Lauretta)
ondermidden: © Ruth Walz (A Fool in Birtwistle – Gawain, Salzburger Festspiele 2013, regie Alvis Hermanis)
onderrechts: © Robert Workman (Mucius in Glanert – Caligula, English National Opera 2012, regie Benedict Andrews)
portret rechts: © Ric Schoens