Verknipte ‘Il Ritorno d’Ulisse in Patria’ bij De Nederlandse Opera

Op de derde avond van de operacyclus van Claudio Monteverdi (1567 – 1643) brengt De Nederlandse Opera (DNO) de reprise van ‘Il ritorno d’Ulisse in patria’ uit 1990. De wereldpremière van de opera vond plaats in het Venetië van 1641. Venetië was destijds de eerste stad met meerdere operahuizen met herhalingen van voorstellingen en heuse seizoenen.

Voor ‘Ulisse’ en ‘Poppea’ moest Monteverdi concessies doen: Daar waar ‘L’Orfeo’ in 1607 nog was geschreven voor het hof en geld geen rol speelde, betekende het beperkte budget van het muziektheater een reductie van de mogelijkheden voor de componist. Dit verklaart het ontbreken van koren en de uitgeklede orkesten in de laatste werken in vergelijking met ‘L’Orfeo’. Ook de operatradities waren veranderd. ‘Ulisse’ en ‘Poppea’ bevatten drie akten in plaats van vijf, in de proloog komen meerdere personages tegelijk voor en aria’s hebben de recitatieven grotendeels vervangen.

Net als bij ‘Poppea’ zijn er verschillende problemen met de bronnen van ‘Ulisse’. Ten eerste bestaan er meerdere bronnen: Er is een aantal ongedateerde libretti van rondom de première, die vijf akten bevatten en er is een Weense partituur, die drie akten heeft en waaruit delen ontbreken. Ten tweede is er geen bewijs dat deze partituur überhaupt verband heeft met Monteverdi of Venetië en bevat zij delen die Monteverdi duidelijk niet zelf heeft gecomponeerd. Ten derde bestaat de partituur uit slechts een zangpartij met een begeleidende baslijn, zonder aanwijzingen voor de instrumentatiekeuze.

Voor de DNO ‘Ulisse’ leveren Glen Wilson en zijn musici van het ensemble Esxatos een uitgedunde versie. In de partituur is gezocht naar wat de oude en zieke Monteverdi zelf heeft geschreven en er is niet nieuw gecomponeerd of georkestreerd. De solisten worden begeleid door een klavecimbel met luit en de rest van het ensemble wordt voor de overige delen ingezet. Dat maakt de uitvoering muzikaal eenkleurig, voorspelbaar en op den duur saai. Graag hadden we meer sensualiteit in de muziek gehoord (in plaats van de expliciete seksuele handelingen op het toneel).

In de partituur is gezocht naar dat wat Monteverdi zelf heeft geschreven en de rest is weggelaten. Daardoor zijn bijna alle godenscènes eruit geknipt. De essentie van ‘Ulisse’ nu is het spel dat de goden met de mensen en hun lot spelen, maar in deze DNO opvoering worden de mensen zelf verantwoordelijk voor hun lot. De proloog is daardoor ongeloofwaardig geworden. Verder zijn door de coupures de originele drie akten teruggebracht naar twee, ongebruikelijk voor opera van die tijd. De DNO pauze valt dan midden in de tweede akte van de partituur (tussen de tweede en derde akte volgens het libretto). Dit getuigt van inconsequentie van de betrokkenen, die zo vasthouden aan originaliteit.

Opnieuw dus een voorstelling met vele gebreken, maar gelukkig is er een prima solistenbezetting in een Brits – Nederlands onderonsje (7:4). Het echtpaar in kwestie is de tenor Paul Nilon als Ulisse en de mezzo Patricia Bardon als Penelope. Haar emotionele ontlading “Hor sì ti riconosco” is werkelijk prachtig. Opvallende bijdragen zijn er van de tortelduifjes Eurimachus van Jeroen de Vaal en Melanto van Tania Kross. Het “Ama dunque” zingt Tania Kross met overtuigende schoonheid.

DNO zal zich goed kunnen herkennen in het Venetië van de 17e eeuw met haar beperkte budget, stevige concurrentie en winstbejag. Niet voor niets domineert de regisseur van deze cyclus Pierre Audi (1957, Beiroet) dit DNO seizoen met maar liefst 6 van de 14 producties. Het publiek echter heeft deze Monteverdi cyclus, die aan alle kanten rammelt, niet teruggevraagd en de zaal was dan ook op de premièreavonden matig bezet. Maar DNO luistert niet naar haar publiek en het gerucht gaat dat ook de unaniem verguisde Mozart da Ponte cyclus een reprise zal krijgen. Een minachting voor het publiek.