© Frank Leonhardt
‘Babylon’ in München meer cerebraal en dan subcutaan
De Bayerische Staatsopera van München opent het nieuwe seizoen met de wereldpremière van de opera ‘Babylon’ van de componist Jörg Widmann. Het is de tweede avondvullende opera van Widmann.
‘Babylon’ draait om de dood van de Joodse vluchteling Tammu door offer in de multiculturele samenleving van Babylon. Het is een enigszins wrang gegeven, zich realiserend dat München de stad is waar de NSDAP van Adolf Hitler ontstond en onder anderen Heinrich Himmler en Eva Braun geboren werden. Maar ‘Babylon’ draait om meer dan de slachting van de Joodse Tammu. De opera gaat over de driehoeksverhouding en loyaliteitsconflict van Tammu met de platonische Joodse Seele en de wellustige, erotische Babylonische prinses Inanna. Na zijn slachting (het reinigingsritueel brengt ‘Die Zauberflöte’ in herinnering) haalt Inanna hem uit de onderwereld (vergelijk ‘Orfeo’) en vliegen zij in een ruimteschip weg.
De Duitse filosoof Peter Sloterdijk debuteert als tekstdichter voor de opera. Zijn libretto bestaat uit zeven scènes en het Babylonische getal zeven zweeft door de hele opera met zeven apen, zeven genitaliën en een regenboog- en planetenseptet. In de finale komt orde in de chaos door de schepping van de zeven dagen. Sloterdijks libretto bevat veel associaties en aanwijzingen, zoals een goed filosoof betaamt en er zijn veel raadselzinnen. Zijn taal is krachtig, taboeloos, woekerend en onbegrensd, maar soms ook triviaal. Sloterdijk houdt niet van conventionele dramatiek, waardoor het scenario drive en flow mist en de personages vrij eendimensionaal zijn.
De regie is in handen van Carlus Padrissa en zijn Catalaanse theatergroep La Fura dels Baus. Zij maken er een enorm bont spektakel van met effectvol techno-machinerie. Er is een vuurgordijn tijdens het reinigingsritueel (scène 5) en er zijn grote bouwdelen, die verschuiven en instorten (scène 7). De prachtige videoprojectie en beeldenregen zijn meer scheppend dan illustratief, zoals op het moment dat de Eufraat over zijn oevers treedt (scène 2) en tijdens het Bablylonische Nieuwjaar (scène 5). In dit grote geweld is er echter geen plaats voor een diepgaande interpretatie en de personages blijven dan ook statisch. En het decor is aan de zijkanten en boven open en toneel lampen en regiemedewerkers– die constant het decor in- en uitlopen – zijn continu zichtbaar. Dit leidt af en men wordt meer bezig gehouden met wat er gebeurt en hoe het gebeurt dan dat men echt in het verhaal gezogen wordt.
De componist Jörg Widmann (München, 1973) laat de opera dun, licht en week beginnen en helemaal aan het slot komt deze helderheid terug. Daartussen echter toont Widmann zijn affiniteit voor extremen. Gigantisch energieke klanken en intensief toonmateriaal zorgen voor nerveuze, instabiele onrust. Polyfonie van verschillende stijlen en klanken tegen, over en naast elkaar staan voor het pluralisme van de Babylonische samenleving en met virtuositeit van het klankmateriaal worden de Joodse en Babylonische werelden door elkaar geprojecteerd. Er zijn in ‘Babylon’ monologen, dialogen en koren. Er zijn citaten van Kurt Weill (‘Die Dreigroschenoper’, als Macheath aan Polly vertelt “Wo du hingehst, will ich auch hingehn”) en er is veel ‘Salome’ van die andere componist uit München, Richard Strauss. Over het algemeen is Widmanns muziek interessant en onderhoudend, maar de eerste, derde en vijfde scène zijn te lang en worden saai. Echter, kritiek op de duur van zijn werken heeft Widmann al vaker naast zich neer gelegd – zoals hij schrijft in ‘Markus Fein – Im Sog der Klänge’ – en schrappen is niet zijn sterkste kant.
Widmann weet niet te schrijven voor zangstem, want ook in de zangpartijen bestaan uit slechts uitersten en alle zangers moeten worden versterkt. De Amerikaanse-Nederlandse sopraan Claron McFadden zingt in ‘Babylon’ de rol van Seele. Haar verbintenis met Widmann bestond al langer en eerder dit jaar zong zij in de Carnegie Hall van New York al de première van diens ‘Versuch über die Fuge’. De schaamteloos hoge partij van Seele in ‘Babylon’ bevat veel Sprechgesang en Claron McFadden zingt nauwgezet en virtuoos. Zij portretteert de leidende ziel aangrijpend. Prachtig ook haar intermezzo met klarinet voor de vijfde scène. De Duitse sopraan Gabiela Schnaut is indrukwekkend als de vloed Eufraat, die persoonlijk zingt over de oevers. De Jamaicaanse bas Willard White geeft basgeweld als de priesterkoning en is hilarische als Zuster Dood inclusief joint. De Finse tenor Jussi Myllys slaat zich goed door de onzingbare partij, nu eens heldisch in de scènes 1, 4 en 7 dan weer lyrisch in de overige scènes. De Duitse sopraan Anna Prohaska begeeft zich net als Claron McFadden heldhaftig in de stratosferische regionen en de Nederlanse bariton Tim Kuypers – sinds seizoen 2011 / 2012 ensemblelid in München – maakt stimmlich indruk als poortwachter van de onderwereld.
Voor dirigent Kent Nagano is het zijn laatste seizoen in München voordat hij naar Hamburg gaat. Nagano verbond zich al eerder aan Widmann voor de première in 2004 van ‘Chor’ met Deutsche Symphonie-Orchester van Berlijn. Nagano heeft zijn handen vol aan het reusachtige orkest – inclusief slagwerk in de loges – en coördineert het voortreffelijk, ook al is het Widmann niet om perfectie te doen. Fraai hoe Nagano individuele stemmen uit het orkest naar boven weet te toveren. Het koor kwijt zich van zijn bijna onmogelijke taak met het boek in de hand. Wrang is het voor Widmann echter dat deze wereldpremière plaatsvond op de dag dat zijn leraar Hans Werner Henze overleed.