© Morten de Boer
Adembenemende ‘Káťa Kabanová’ bij Opera Zuid
De wereldpremière van de opera ‘Káťa Kabanová’ van Leoš Janáček was in 1921 in Brno en de Nederlandse première was in 1959 bij De Nederlandsche Opera met Mimi Aarden als Kabanicha. De opera wordt vaak opgevoerd en behoort met ‘Jenůfa’ tot de meest gespeelde opera’s van Janáček. Het komende half jaar is ‘Káťa Kabanová’ bij onze oosterburen te zien in Coburg, Oldenburg en Stuttgart en in Nederland wordt nu een adembenemende productie gespeeld door Opera Zuid.
Artistiek leider Miranda van Kralingen engageerde voor de nieuwe productie van de opera ‘Káťa Kabanová’ van Leoš Janáček (1854-1928) bij Opera Zuid (OZ) de Duitse regisseur Harry Kupfer (Berlijn, 1935). Van Kralingen kende Kupfer nog als haar voormalige werkgever aan de Komische Oper van Berlijn, waar hij van 1981 tot 2002 artistiek leider was. Kupfer behoort met zijn leermeester Walter Felsenstein en Götz Friedrich tot de Oost-Duitse realisten en zijn ensceneringen zijn sociaal-historisch en psychologisch geloofwaardig. In 1985 zette hij ‘Káťa Kabanová’ al op het toneel in Keulen als onderdeel van zijn belangrijke Janáček-cyclus. Het decor van zijn nieuwe OZ enscenering van ‘Káťa Kabanová’ is – net als in Keulen overigens – van de hand van Oostenrijkse ontwerper Hans Schavernoch en bestaat uit een modderige vloer zonder kleuren, waarmee de bodem voor Káťa’s trieste en eenzame bestaan wordt gelegd. Haar gemis van een emotionele binding met haar slappe echtgenoot en intimiderende schoonmoeder wordt zo bloot gelegd en te midden van de sombere paraplu’s – opnieuw net als in Keulen – vindt Káťa zelfs geen dak boven haar hoofd in de regen. Aan het einde resteert slechts een leeg toneel als zij ook door haar minnaar Boris in de steek is gelaten. In dit decor toont Kupfer zijn gave om levendige mensen uit operarollen te creëren met een soevereine personenregie. De fraaie kostuums van de Nederlandse ontwerper Yan Tax zijn als een silhouet tegen de achtergrond en de belichting van Jürgen Hoffmann is sterk met functionele bliksemflitsen.
Vooral de dames zijn in deze OZ ‘Káťa Kabanová’ uitstekend. De Zuid-Afrikaanse sopraan Johanni van Oostrum zingt de grote partij van Káťa met de onderscheidende en steeds veranderende muziek voortreffelijk. Zij maakt het conflict van Káťa tussen de geaccepteerde moraal en haar eigen gevoelens fraai duidelijk. Miranda van Kralingen zelf is in haar element als de dominante schoonmoeder Kabanicha en zet iedereen naar haar hand. Als klafte zingt en acteert zij met markante expressie en zij laat zien dat Kabanicha tegelijk ook slachtoffer is. De Nederlandse mezzosopraan Karin Strobos is vocaal en acterend frivool als Káťa’s (pleeg)zuster Varvara en de Nederlandse bas-bariton Henk van Heijnsbergen maakt indruk als de koopman en Kabanicha’s minnaar Dikoj. De Amerikaanse tenor Mark Duffin is een ambivalente en lafhartige Boris en de IIslandse tenor Elmar Gilbertsson is stralend als Varvara’s vriend Kudráš. De Noorse dirigent Stefan Veselka en het Limburgs Symfonie Orkest trekken de muziek naar de meer ruige Brno stijl en benadrukken de krachtige taal van Janáček boven de lyrische en weelderige klanken.
Deze productie van ‘Káťa Kabanová’ bezit een adembenemende spanning en de pausenloze opvoering is dan ook één van de beste producties van OZ in de afgelopen jaren.