© Hans Hijmering
Droom wordt nachtmerrie bij DNOA
In het tweeluik ‘Where the Wild Things Are’ en ‘L’Enfant et les Sortilèges’ van de Dutch National Opera Academy vindt regisseur Timothy Nelson een hogere roeping met wilde Joden en dementerende bejaarden. Het is allemaal nogal vergezocht en niet erg fantasievol. Muzikaal heeft de uitvoering gelukkig wel betovering.
De eenakters ‘Where the Wild Things Are’ (première Brussel, 1980) van de Schotse componist Oliver Knussen (1952) en ‘L’Enfant et les Sortilèges’ (première Monte Carlo, 1925) van Maurice Ravel (1875 – 1937) passen als tweeluik thematisch en muzikaal goed bij elkaar. Het zijn allebei fantasie-opera’s met en voor kinderen. Knussen had de opera van Ravel in gedachten bij het componeren van ‘Where the Wild Things Are’. Het verhaal gaat over het ondeugende jongetje Max, die na een driftbui door zijn moeder naar zijn kamer wordt gestuurd. Daar ontvlucht hij in een droom, waarin hij tot koning van de Wild Things wordt gekroond. Bij de Dutch National Opera Academy (DNOA) geeft regisseur Timothy Nelson– tevens artistiek leider van de Opera Studio – aan het werk een betekenis, waarvan – zo schrijft hij arrogant in het programmaboekje – “its own authors might have never been aware”. De Wild Things zijn bij hem Joden, die de 5-jarige Max als een Messias kruisigen. Het is voor Max geen droom, maar een nachtmerrie en ook voor de toeschouwers, want het is allemaal vergezocht en gaat voorbij aan de vreugde, naïviteit, rijkheid, directheid en emotionele kleuren van de fantasie-opera. De belichting van Alex Brok is hier nog het meest opwindend. Ook ‘L’Enfant et les Sortilèges’ – op tekst van Colette – vraagt volgens Nelson in het programmaboekje om een “higher calling”. L’Enfant is bij hem een oude man, die terugkijkt op zijn leven. Als verklaring geeft Nelson de verontschuldiging van Colette aan haar – toen vier-jarige – dochter dat zij een slechte moeder zou zijn. Ook dit is nogal vergezocht. Het heeft tot gevolg dat L’Enfant geen stout kind is, maar gewoon een gemene oude man omringd door demente bejaarden. Het is totaal niet sprookjesachtig en veel van de tekst slaat gewoon helemaal nergens op. Vorig jaar kon men van Nelson al matige ensceneringen zien van ‘La Voix Humaine’ van Poulenc bij DNOA en ‘Riders to the Sea’ van Vaughan Willliams tijdens het Grachtenfestival en het is spijtig om met deze DNOA-productie te moeten concluderen, dat Nelson zelf niet de Messias is waar het Nederlandse operapubliek op heeft zitten wachten.
Het grote aantal rollen van deze eenakters is uitermate geschikt voor een productie voor de opera-academie. Alle zangers van DNOA komen overigens van buiten Nederland. In ‘Where the Wild Things Are’ wordt de hoofdrol van Max – met drie fraaie solo-scènes – gezongen door de Britse zangeres Hannah Bradbury. Zij zingt en speelt de partij met verve. Het versterkte kwintet-koor van Wild Things in het orkest verklinkt het abracadabra van Knussen fraai. De bezetting voor ‘L’Enfant et les Sortilèges’ zoals Ravel die had gespecificeerd voor de rollen – zeven zangers zongen ieder meerdere rollen – wordt hier niet aangehouden. Van de tien zangers valt met name de Franse sopraan Judith Fa op als een mooie, lyrische prinses. Dirigent Antony Hermus leent zijn goede naam aan deze productie. In de moeilijke concertzaal de Doelen in Rotterdam – de dirigent is voor de zangers niet te zien – onderstreept hij met het NJO, de Nederlandse Orkest- en Ensemble-Academie, de betekenis van de woorden en het gewicht van de tekst en zij weten het drama te stuwen, ook al is het grote orkest vaak secundair aan de stemmen. Virtuoos vloeien zij door alle stijlen van de muziek, van Moessorgski via Debussy naar Gershwin. En Hermus geeft de individuele orkestleden vaak opvallend veel ruimte om te “zingen”. Daardoor krijgt de uitvoering muzikaal gelukkig wel betovering.