Semi-scènische Janáček en Bartók bij Noord Nederlands Orkest semisucces

De combinatie ‘A Kékszakállú Herceg Vára’ (Blauwbaards Burcht) van Béla Bartók (1881 – 1945) en ‘Zápisník zmizelého’ (Dagboek van een verdwenen man) van Leoš Janáček (1854 – 1928), waarmee het Noord Nederlands Orkest (NNO) zijn concertavond vulde in Groningen en Rotterdam dit afgelopen weekeinde, is een beproefde programmering en ging vorig jaar al in Parijs en eerder dit jaar in Barcelona. Muzikaal hadden we zo kunnen genieten van deze fraaie werken, maar de ensceneringen van regisseuse Miranda Lakerveld gooiden roet in het eten…

Voor de pauze bracht het NNO onder leiding van de Zwitserse dirigent Michel Tabachnik, chef-dirigent van het NNO sinds 2005, de liederencyclus voor tenor met alt en vrouwenstemmen ‘Zápisník zmizelého’ van Leoš Janáček. Janáček componeerde de cyclus op gedichten van Ozef Kalda tussen 1917 en 1919 en de wereldpremière was in 1921. Kenmerkend voor Janáček hier zijn zijn muzikale spraak-melodie declamatie, zijn unieke, harmonische systeem en zijn typische opbouw en de gelaagdheid van de liederen.

Janáčeks origineel is voor pianobegeleiding en de cyclus werd voor het eerst georkestreerd in 1943. In 2007 intrumenteerde Gustav Kuhn de liederen voor de Parijse opvoering en deze NNO productie gaat in een orkestrale bewerking door de Nederlandse componist Geert van Keulen. Het is leuk om de liederen georkestreerd te horen, maar het werk is niet ontwikkeld om uitgevoerd te worden  met orkest. Janáček was een goede arrangeur, die wist waarom hij de cyclus met zijn dramatische en kleurrijke intieme karakter schreef voor piano.

De vocale partij wordt bij Janáček altijd geleid door de natuurlijke ritme van de spraak. De Britse tenor Peter Hoare treft deze juiste balans tussen muzikale gevoeligheid en oprechtheid van zijn personage uitstekend en geeft een bezielde en trouwe voorstelling. Hij heeft een volle heldentenor met een uitstekende intonatie en de wrede hoge C’s aan het einde waren prachtig zacht (was het kopstem of falset?). De Nederlandse Cora Burggraaf is verleidelijk in de bescheiden rol van de zigeunerin Zefka.

De cyclus werd voor het eerst geënsceneerd opgevoerd in 1926. Voor de semi-geënsceneerde versie van NNO gebruikt regisseuse Miranda Lakerveld het veelbeproefde en uitgekauwde middel van projectie. En daar gaat het mis… Haar projectie voegt niets toe en ondersteunt niet. De verstilde beelden van takken en opgehangen was zijn nog wel aardig, maar het geprojecteerde, frisse gelaat van Cora Burggraaf als zigeunerin en andere projecties zijn niet passend en ronduit storend. Zefka’s kostuum is meer van een buurmeisje dan van een zigeunerin en de boventiteling vermeldt vaak iets anders dan wat we op de bühne zien (door regisseurs meestal met opzet gedaan, want anders is het zo “vanzelfsprekend”). En als dan in het één-na-laatste lied Lakerveld de ontknoping van het slot – dat Zefka zwanger is – al prijsgeeft, wordt helaas duidelijk dat we hier niet te maken hebben met een hoogdravende enscenering.

En met Bartóks ‘Blauwbaards Burcht’ na de pauze wordt het al niet veel beter…

Béla Bartók voltooide de partituur van zijn eenakter ‘Blauwbaards Burcht’ in 1911 toen hij 30 jaar was en de opera beleefde haar succesvolle wereldpremière in Boedapest in 1918. Het libretto van Béla Balázs is gebaseerd op het sprookje van Perrault en gaat over de psychiatrisch gestoorde Blauwbaard, die na talrijke vrouwen nu Judith meebrengt naar zijn kasteel en daar doodt. Balázs was ten tijde van de Eerste Wereldoorlog een persona non grata in Hongarije en derhalve werd ‘Blauwbaards Burcht’ gedurende 20 jaar niet uitgevoerd. In Nederland was de meest recente geënsceneerde opvoering van Bartóks enige opera in 1991 met de Nederlandse bas-bariton Henk Smit als Blauwbaard.

‘Blauwbaards Burcht’ is een scenische symfonie, die juist door het statische plot dramatisch werkt. De belangrijkste oorzaak voor het falen van deze uitvoering van het NNO is opnieuw regisseuse Miranda Lakerveld, die weer door projectie van onbenullige beelden het muzikale drama teniet doet. Haar projectie leidt af van de muziek en ontneemt daardoor de spanning. Ook de dialoog aan het begin van de opera, waarin Blauwbaard het publiek waarschuwt, wordt geprojecteerd en helaas niet gedeclameerd. En door het applaus van het publiek voor de opkomende dirigent daarna, verliest deze introductie haar verband met het stuk.

Verder was het een onvergeeflijke fout om de zangers op een podium achter het grote orkest te plaatsen, waardoor sopraan Martina Prins als Judith met name met haar slanke middenregister problemen had om hier bovenuit te komen. De rol vraagt eigenlijk ook om een dramatische sopraan met een volle, stevige laagte of een mezzosopraan met hoogte. Michel Tabachnik, expert van 20ste eeuwse muziek, deed ook niet echt moeite om de zangers hier te helpen. Jonathan Lemalu heeft een fraaie, sonore bas-bariton en is als Blauwbaard een sterke persoonlijkheid. Er was een intieme personenregie tussen de zangers en de sfeervolle belichting veelal volgens de partituur.

Kortom, de opvoering rammelde door zwakke ensceneringen en dat is jammer van een goed bedoeld initiatief om een lans te breken voor deze minder bekende muziek