Josef Orelio, bariton (1854 – 1926)

Joseph Marie Theodor Orelio werd geboren op 10 april 1854 in Den Bosch. Hij groeide op als één van drie kinderen in een arm gezin. Orelio slaagde in 1874 voor zijn voorjaarsexamen als hulponderwijzer in Den Bosch (Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs, 1874, no 44, 5-6-1874).

1875
Orelio trad op 1 augustus 1876 toe als lid van de Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging te Dordrecht (Caecilia 1-1-1877). In Dordrecht werd hij geïntroduceerd bij de bekende Dordtse sopraan Wilhelmina Gips. Op 4 februari 1878 zong hij bij de vereniging een baritonsolo in het oratorium ‘Bonifacius’ van Nicolai (Caecilia 15-2-1878). Op 14 februari 1878 gaf de Onderwijzers-zangvereeniging een concert in de Schouwburg Kunstmin te Dordrecht, waarin Orelio zijn medewerking verleende aan een uitvoering van ‘Le Comte d’Ory’ (Caecilia 15-3-1878). Op 27 november 1878 gaf hij een concert met het Breda’s mannenkoor en zong in Breda onder andere een aria uit ‘Elias’ van Felix Mendelssohn en ‘Die Nacht’ van Franz Schubert (Caecilia 15-12-1878). Op 30 april 1879 zong hij bij de zangvereeniging der Maatschappij tot bevordering der toonkunst, afdeling Goes, de baspartij in het oratoirum ‘Paulus’ van Mendelssohn (Caecilia 1-6-1879).

1880
Orelio zong op 31 maart 1880 in een concert van het Breda’s Mannenkoor onder andere ‘Schone Wiege’ van Schumann, ‘Gewonnen und Verloren’ van G.A. Heinze, het duet voor sopraan en bariton ‘Uw Naam’ van Richard Hol en de solo in de eerste uitvoering van het werd voor sopraan, bariton en koor ‘Een stem aan ’t strand’ van Henri F. R. Brandts-Buys (Caecilia 15-4-1880). Op 25 april 1881 was hij in Breda te horen tijdens een Soirée door de Afdeeling Vocale toonkunst der vereening Kunstmin in onder andere het sextet uit ‘Lucia di Lammermoor’ van Donizetti (Caecilia 15-5-1881). Rond die tijd was Orelio ook tweede directeur van de Onderwijzerszangvereeniging te Dordrecht (Caecilia 15-6-1881). Inmiddels nam Orelio zanglessen in Den Haag bij Richard Hol. Op 14 november 1882 zong hij in het Utrechtse Tivoli in de première van ‘De Noordpool’ van Richard Hol (Caecilia 15-12-1882).

1885
De grote doorbraak van Jos Orelio was in 1886, toen hij geëngageerd werd voor ‘Hollandsch Opera Gezelschap’. Dit gezelschap was even daarvoor door Johannes de Groot in Amsterdam opgericht, die daarmee de basis legde voor een Nederlandse operacultuur. Orelio debuteerde daar als operazanger op 16 oktober 1886 in de opera ‘Faust’ van Gounod als Valentin in de Parkschouwburg van Amsterdam. De jaren daarna zong hij bij het gezelschap in opera’s als Escamillo in ‘Carmen’ van Bizet, Bartolo in ‘Il Barbiere di Siviglia’ van Rossini, Luna in ‘Il Trovatore’ van Verdi, Alphonse in ‘La Favorita’ van Donizetti, Iago in ‘Otello’ van Verdi, Nevers in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer, Pizarro in ‘Fidelio’ van Beethoven, Enrico in ‘Lucia di Lammermoor’ van Donizetti, Alfio in ‘Cavalleria Rusticana’ van Mascagni, Nelusko in ‘L’Africaine’ van Meyerbeer, Telramund in ‘Lohengrin’ van Wagner, Zurga in ‘Les Pêcheurs du Perles’ van Bizet , Tonio in ‘Pagliacci’ van Leoncavallo en Amonasro in ‘Aida’ van Verdi en de titelrollen in ‘Rigoletto’ van Verdi, ‘GuillaumeTell’ van Rossini en ‘Hamlet’ van Thomas. Bij het ‘Hollandsch Opera Gezelschap’ kwam Jos Orelio ook in contact met de zangeres Amélie van Zant, met wie hij op 26 januari 1888 in het huwelijk trad. Dit huwelijk bleef kinderloos.


1890
Orelio was in 1892 te horen bij de Wagnervereeninging als Pogner in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ van Wagner. Vier jaar later in 1896 zou hij de rol van Kothner zingen in de eerste integrale opvoering van deze opera van de Wagnervereeniging. In 1894 vertrok Cornelis van der Linden, die sinds 1888 dirigent van de ‘Hollandsch Opera-Gezelschap’ was, na een ruzie met De Groot met een groot deel van de medewerkers – onder wie het echtpaar Orelio – naar het Leidseplein in Amsterdam. Terwijl De Groot verder ging met de ‘Nederlandsche Opera-Vereeniging’, richtte Van der Linden in de Stadsschouwburg een nieuw gezelschap op, dat vanaf 1 september 1894 verder ging onder de naam ‘Nederlandsche Opera’. Dit gezelschap kende zijn bloeitijd in de periode tussen 1894 en 1903, een tijdvak waarin ook Orelio zijn top bereikte.


1895
Bij de ‘Nederlandsche Opera’ zong Orelio naast onder andere bovengenoemde rollen nog partijen als de titelrol in ‘Der fliegende Holländer’ van Wagner in 1895, Toulouse in ‘Jeruzalem’ van Verdi, Wolfram in ‘Tannhäuser’ van Wagner in 1895, Wotan in ‘Die Walküre’ van Wagner in 1897 en Salomon in ‘Die Königin von Saba’ van Goldmark in 1899. Een aanbod van de opera van Hamburg sloeg hij in 1896 van de hand. In oktober 1898 verbond hij zich voor een tournee door Engeland.


1900
Bij de ‘Nederlandsche Opera’ zong Orelio in 1900 verder nog Herodes in ‘Hérodiade’ van Massenet en Hans Sachs in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ en in 1902 Hans Mathis in ‘Der polnische Jude’ van Weis in hetzelfde jaar van de wereldpremière van deze opera in de Berlijnse Kroll-Oper. In 1902 vierde Orelio ook zijn 25-jarig jubileum als zanger. Ter gelegenheid van dit jubileum werd een model in klei getoond van een borstbeeld van de zanger, dat vervaardigd was door Abraham Hesselink. Het zou – gegoten in brons – in 1904 een plaats krijgen in de Amsterdamse Stadsschouwburg (waar het vandaag de dag nog steeds te zien is). Orelio ontving de huldeblijken op een moment dat het met de ‘Nederlandsche Opera’ niet meer zo goed ging. In 1902 raakte deze instelling in de problemen. Er ontstond een splitsing in de ‘Vereeniging De Nederlandsche Opera’ en ‘Vereeniging De Nieuwe Nederlandsche Opera’. Orelio zong bij het laatste gezelschap in eerst de Hollandsche Schouwburg  en daarna het Paleis voor Volksvlijt, allebei te Amsterdam. De ‘Vereeniging De Nieuwe Nederlandsche Opera’ presenteerde zich vanaf april 1904 als ‘De Hollandsche Opera’ in het Paleis voor Volksvlijt. Regelmatig zong Orelio ook in het buitenland. Tijdens een grote tournee door Nederlands-Indië tussen juni 1904 en augustus 1905 gaf hij 136 concerten en 16 voorstellingen met de titelrol in ‘Hamlet’ en Scarpia in ‘Tosca’ van Puccini.


1905
Vanaf 1906 trad Orelio bij meerdere gezelschappen op, zoals bij de ‘Nationale Opera’, de ‘Nederlandsche Opera van het Rembrandttheater’, de ‘Opera-Vereeniging’, het ‘Nederlandsch Opera Gezelschap’ en het ‘N.V. Nederlandsche Opera en Operette’. Nieuwe rollen waren onder andere Germont in ‘La Traviata’ van Verdi in 1909, Le Père in ‘Louise’ van Charpentier in 1910, Hoël in ‘Dinorah’ van Meyerbeer in 1911, Nilakantha in ‘Lakmé’ van Delibes en Frère Lorenzo in ‘Roméo et Juliette’ van Gounod in 1912. Hij zong in het seizoen 1907 / 1908 in de Royal Opera House Covent Garden van Londen in onder andere ‘Lohengrin’, ‘’Tannhäuser’, ‘Die Meistersinger von Nürnberg’, ‘Der fliegende Holländer’ en ‘Fidelio’. Uiteindelijk had Orelio rond de 90 operarollen op zijn repertoire staan.


1910
In september 1912 vestigde Orelio zich als “leeraar in zang en dramatisch spel” in Amsterdam.

1915
Hij vierde in 1916 zijn veertigjarig jubileum als zanger met wederom een tournee langs vele steden in Nederland. In hetzelfde jaar kwam zijn autobiografie uit onder de titel ‘M’n gedenkschriften; Voor ’t Nederlandsche volk opgeschreven naar aanleiding van m’n 40-jarig jubileum als concert- en opera-zanger 1876-1916’.


1920

In 1920 gaf Orelio zijn laatste voorstelling als Méphistophélès in ‘Faust’ van Gounod bij de Volksopera & -operette in het Rozentheater te Amsterdam. In dat jaar werd hij ziek en besloot hij in Zandvoort te gaan wonen. Door suikerziekte waren zijn loop- en gezichtsvermogen steeds verder achteruit gegaan.


1925

Jos Orelio overleed op 25 maart 1926 – 72 jaar oud – te ’s-Gravenhage en hij werd ter aarde besteld op de begraafplaats Zorgvlied te Amsterdam.

Bronvermelding:

1. Onze musici; Portretten en Biografieën (Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1898)
2. 
Orelio – M’n gedenkschriften; Voor ’t Nederlandsche volk opgeschreven naar aanleiding van m’n 40-jarig jubileum als concert- en opera-zanger 1876-1916 (Amsterdam: Scheltens & Giltay, 1916)
3. Averkamp – De Zangkunst en Hare Sterren (’s Gravenhage: J. Philip Kruseman, 1928)
4. Bottenheim – De Opera in Nederland (Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon N.V., 1946)
5. Cronheim – 50 Jaar Wagnervereeniging (Amsterdam: Munster’s Drukkerijen NV, 1934)
6. Reeser – Een eeuw muziek in Nederland (1815 – 1915) (Amsterdam: Querido, 1950)
7. Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)

Repertoire:

Ludwig van Beethoven – Fidelio (Pizarro)
Georges Bizet – Carmen (Escamillo)
Georges Bizet – Les Pêcheurs du Perles (Zurga)
Gustave Charpentier – Louise (Le Père)
Léo Delibes – Lakmé (Nilakantha)
Gaetano Donizetti – La Favorita (Alphonse)
Gaetano Donizetti – Lucia di Lammermoor (Enrico)
Karl Goldmark – Die Königin von Saba (Salomon)
Charles Gounod – Faust (Méphistophélès / Valentin)
Charles Gounod – Roméo et Juliette (Frère Lorenzo)
Ruggero Leoncavallo – Pagliacci (Tonio)
Pietro Mascagni – Cavalleria Rusticana (Alfio)
Jules Massenet – Hérodiade (Herodes)
Giacomo Meyerbeer – L’Africaine (Nelusko)
Giacomo Meyerbeer – Dinorah (Hoël)
Giacomo Meyerbeer – Les Huguenots (Nevers)
Giacomo Puccini – Tosca (Scarpia)
Gioacchino Rossini – Il Barbiere di Siviglia (Bartolo)
Gioacchino Rossini  Guillaume Tell (titelrol)
Ambroise Thomas – Hamlet (titelrol)
Giuseppe Verdi – Aida (Amonasro)
Giuseppe Verdi – 
Jeruzalem (Toulouse)
Giuseppe Verdi – 
Otello (Iago)
Giuseppe Verdi – 
Rigoletto (titelrol)
Giuseppe Verdi – La Traviata (Germont)
Giuseppe Verdi – Il Trovatore (Luna)
Richard Wagner – Der fliegende Holländer (titelrol)
Richard Wagner – Lohengrin (
Telramund)
Richard Wagner – Die Meistersinger von Nürnberg (
Hans Sachs / Kothner / Pogner)
Richard Wagner – Die Walküre (Wotan)
Richard Wagner – Tannhäuser (Wolfram)

Karel Weis – Der polnische Jude (Hans Mathis)