Henri Albers, bariton (1866 – 1926)

Henri Albers was de eerste, belangrijke Nederlandse operazanger, die zijn heil zocht in het buitenland, omdat de carrièremogelijkheden daar groter waren.

Henri Albers werd op 1 februari 1866 als Johan Hendrik Albers in Amsterdam geboren. Zijn vader Pieter Liekele Albers was aannemer en leefde met zijn echtgenote Carolina Maria Hendrika Schalkhauser in de Noorderstraat te Amsterdam.

1880
In 1883 kwam Henri Albers in contact met de acteur Bertus Smith, die hem enthousiast maakte voor het toneel. Dit leidde ertoe dat Albers gedurende korte tijd aan de Tooneelschool lessen ging volgen bij Maria J. Kleine-Gartmann, waarna hij een engagement accepteerde bij de Salon des Variétés van Eduard Bamberg en Jean Charlier in de Amsterdamse Amstelstraat. Hier kreeg hij na enige tijd vooral rollen waarin ook gezongen werd, omdat hij over een mooie baritonstem bleek te beschikken. Albers’ debuut bij het Salon des Variétés vond plaats op 1 september 1884 op de kermis te Delft in de vaudeville ‘De Dochter van den Admiraal’.

1885
Nadat Johannes George de Groot hem had horen zingen in de Variétés, vroeg hij Albers in 1886 toe te treden tot zijn nieuw gevormde operette- en operagezelschap, dat op 15 mei van dat jaar zijn voorstellingen begon met ‘De Scheepskapitein’ (‘Le Canard à Trois Becs’) van Emile Jonas. Zijn eerste operarol bij wat inmiddels het Hollandsch Opera-Gezelschap heette, was Méphistophélès in ‘Faust’ van Charles Gounod, een uitvoering die op 16 oktober 1886 in de Amsterdamse Parkschouwburg in première ging. Samen met Josef Orelio, met wie hij vaak zou alterneren, werd Albers al gauw de publiekstrekker van De Groots gezelschap. Bij het Hollandsch Opera-Gezelschap zong Henri Albers in dat jaar verder nog rollen als Van Bett in ‘Zar und Zimmermann’ van Lortzing, Ollendorf in ‘Der Bettelstudent’ van Millöcker en Zsupán in ‘Der Zigeunerbaron’ van J. Strauss.
Op 29 november 1887 huwde Henri Albers met de operazangeres Margaretha Dassie (gewettigd op 4-8-1873 als Margaretha Jahn). Zij was de dochter van L.A. Jahn, de toenmalige directeur van de Fransche Opera in Den Haag. Albers kreeg van Margaretha zijn eerste zanglessen. Bij het Hollandsch Opera-Gezelschap zong Albers in 1887 de rol van Escamillo in ‘Carmen’, Ruggiero in ‘La Juive’, Figaro in ‘Il Barbiere di Siviglia’, Pomponia in ‘Donna Juanita’ van Suppé, Lothario in ‘Mignon’, Alfonso XI in ‘La Favorite’ van Donizetti en in ‘Die Fledermaus’.
Ook zong hij er in 1888 de rol van de kluizenaar in ‘Der Freischütz’, Belamy in ‘Les Dragons de Villars’ van Maillart, de geest van de koning in ‘Hamlet’ van Thomas en Germont in ‘La Traviata’.
In 1889 zong hij bij het Hollandsch Opera-Gezelschap de partijen van St. Bris in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer en de titelrollen in ‘Brinio’ van Simon van Milligen en ‘Rigoletto’ van Verdi.

1890
In 1890 zong Henri Albers de rol van Enrico in ‘Lucia di Lammermoor’ van Donizetti en de titelrollen in ‘Guillaume Tell’ van Rossini en ‘Don Cesar de Bazan’ van Massenet.
In 1891 voegde hij nog drie rollen aan zijn repertoire toe. Hij zong de partij van Pietro in ‘La Muette de Portici’ van Auber, Telramund in ‘Lohengrin’ en de titelrol in de wereldpremière van ‘Albrecht Beiling’ van Brandts Buijs. De Franse componist Jules Massenet, die Albers tijdens een bezoek aan Nederland in 1891 hoorde zingen, was zeer opgetogen over zijn prestaties en wist hem te overreden naar Parijs te gaan. Daar ontving Albers zanglessen van de beroemde bariton Jean-Baptiste Faure – bij wie hij door zijn schoonvader was geïntroduceerd – en later ook van Enrico Bevignani in Milaan. Vervolgens verbond Albers zich van 1891 tot 1894 als eerste bariton aan de Fransche Opera in Antwerpen, waar hij meteen al triomfen vierde. In ons land heeft Albers na 1891 niet veel meer gezongen.
De Franse regering erkende zijn verdiensten door hem in 1892 te benoemen tot “Officier d’académie”.
In 1894 kreeg hij een vaste aanstelling bij de opera van Bordeaux. In hetzelfde jaar zong hij voor het eerst in Londen, waar hij verscheidene malen optrad in Royal Opera House Covent Garden.

1895
In 1897 maakte Henri Albers met een aantal beroemde zangers en zangeressen, zoals Emma Calvé, Nellie Melba en Jean de Reszke, een geslaagde tournee door de Verenigde Staten, waarbij New OrleansSan Francisco en ook Mexico City werden aangedaan.
Bij de Noord- en Zuid-Nederlandsche Opera-Vereeninging zong hij in 1897 de titelrol in ‘Hamlet’ van Thomas.
In het seizoen 1898/1899 maakte hij opnieuw een concertreis door de Nieuwe Wereld. Bij de Metropolitan Opera Company van New York was Albers op 29 november 1898 te horen als Wolfram in een Franse uitvoering van Richard Wagners ‘Tannhäuser’. Voorts trad hij op in ChicagoBostonPhiladelphia en Washington, waar hij in Italiaanse, Duitse en Franse opera’s te horen was.
Inmiddels waren Albers’ talenten opgemerkt door Albert Carré, de directeur van de Opéra Comique van Parijs, die er in 1899 in slaagde hem te contracteren. Tot zijn dood is Albers dit gezelschap, met langere en kortere onderbrekingen, trouw gebleven. Hij zong er 29 rollen, waarvan 12 premières. Hoogtepunten waren zijn vertolkingen van Tonio in ‘Pagliacci’ van Leoncavallo en van ‘Macbeth’ in de gelijknamige opera van Ernest Bloch.

1900
Daarnaast trad Henri Albers op in talrijke steden in Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk en België. In België zong hij onder meer van 1901 tot 1906 en in 1918/1919 baritonpartijen in de Koninklijke Muntschouwburg te Brussel. Tot zijn grootste creaties in de Belgische hoofdstad behoorde de titelrol in ‘Le Roi Arthus’ van Ernest Chausson tijdens de wereldpremière op 30 november 1903.
In 1900 zong hij pas weer in Nederland bij de Nederlandsche Opera in de Groote Schouwburg te Rotterdam in de titelrol van ‘Rigoletto’. Deze titelrol herhaalde hij er in 1902. Een jaar later zong hij bij het Théâtre Royal Francias de La Haye in de Koninklijke Schouwburg te Den Haag de titelrol in ‘Hamlet’.

1905
Bij het Comité voor de Mozart-Opvoeringen in de Stadsschouwburg te Amsterdam zong hij in 1905 de titelrol in ‘Don Giovanni’.
Ook heeft Albers in 1908/1909 enige malen gezongen bij de L’Opéra van Parijs.
Daarna zong hij in 1909 bij het Théâtre Royal Francias de La Haye in de Koninklijke Schouwburg te Den Haag nog de rol van Scarpia in ‘Tosca’.

1910
Op 8 maart 1910 vierde Herni Albers in Amsterdam zijn 25-jarig zangersjubileum met een uitvoering van de titelrol in ‘Le Chemineau de Noël’ van Xavier Leroux. Toen hem een jaar later, op 31 januari 1911, in de Stadsschouwburg te Amsterdam ter huldiging zijn geschilderde portret werd aangeboden, schitterde hij als Athanael in ‘Thaïs’ van Massenet. In 1911 zong hij ook de rol van Escamillo in een integrale plaatopname van ‘Carmen’. Een jaar later nam hij de rol van Alphonse XI in ‘La Favorite’ van Donizetti, Germont in ‘La Traviata’ van Verdi en L’Auguste in ‘Les Frères Danilo’ van Jean Nouguès in de studio op. In datzelfde jaar zong hij in Rouen de rol van Napoléon in de wereldpremière van de opera ‘L’Aigle’ van Nouguès.

1915
In 1915 was Albers te horen in het Gran Teatro del Liceo in Barcelona en in 1917 gasteerde hij in de Scala van Milaan bij de première van ‘Les Cadeaux de Noël’ van Xavier Leroux. Verder nam hij in Parijs deel aan de Lamoureux-concerten.

1920
Omstreeks 1920 verkreeg Henri Albers het Franse staatsburgerschap. Hij liet zich tot Fransman naturaliseren, aangezien men Albers in Frankrijk tijdens en na de Eerste Wereldoorlog nogal eens onaangenaam bejegende, omdat hij als Nederlander voor een halve “boche” (mof) gehouden werd. In latere jaren was Albers zangleraar. Hij raakte in Nederland in de vergetelheid, maar in Frankrijk en België bleef hij tot zijn dood een geëerd kunstenaar. Waarschijnlijk door het eten van bedorven kreeft werd hij in 1926 plotseling ernstig ziek en hij overleed op 12 september 1926 in Parijs. Onder enorme belangstelling werd hij in Parijs begraven.

Bronvermelding:
1. Onze musici; Portretten en Biografieën (Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1898)
2. Averkamp – De Zangkunst en Hare Sterren (’s Gravenhage: J. Philip Kruseman, 1928)
3. De Jonge – Albers, Johan Hendrik in ‘Biografisch Woordenboek van Nederland 4’ (Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 1994)
5. Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)