Elisabeth Ohms, sopraan (1888 – 1974)

De Nederlandse operazangeres Elisabeth Ohms was een dramatische sopraan en haar carrière speelde zich voornamelijk in het buitenland af.

Elisabeth Ohms werd op 17 mei 1888 als Elisa Carolina Ohms te Arnhem geboren. Haar vader Hendrikus Johannes Ohms en moeder  Antonia Cornelia Berendina van Heumen waren op 20 November 1884 in Arnhem getrouwd. Zij kregen drie dochters, van wie Elisa de jongste was. Haar oudste zus Josephine heeft zij nooit gekend, aangezien Josephine op de leeftijd van drie maanden overleed. Elisa studeerde in Arnhem viool en piano bij Jacob Heuckeroth. Vervolgens studeerde zij zang aan het Conservatorium van Amsterdam bij Morello, C.H. van Oort en Rose Schönberg.

1910
In Amsterdam trouwde Elisa Ohms op 18 december 1912 met de Groningse arts Cornelius Harmanus Wilhelmus Drenth, die ruim 15 jaar ouder was dan zij.

1915
Tijdens haar huwelijk met Cornelius Drenth ontmoette zij de Russische decorontwerper Leo Pasetti, die aan de Münchner Kammerspiele verbonden was. Zij schonk hem op 8 juli 1916 in München een zoon Peter Viktor Rudolf Pasetti, die vanaf de jaren veertig een beroemd acteur in Duitse films en televisieseries zou worden. Haar huwelijk met Cornelius Drenth werd op 31 december 1918 ontbonden.

Elisabeth Ohms zong op 24 februari 1918 in het Concertgebouw van Amsterdam in de première van ‘Fêtes Galantes’ van Willem Pijper onder leiding van Willem Mengelberg. Later dat jaar was zij op 24 oktober 1918 voor het eerst bij de Wagnervereeniging te horen. Daar zong zij Waltraute in ‘Die Walküre’ van Wagner naast Jacques Urlus als Siegmund. Vervolgens ging zij naar Frankfurt am Main en studeerde daar vanaf 1919 bij de bekende zangleraar Eduard Bellwidt. Haar echtgenoot Leo Pasetti werd in 1919 decorontwerper bij de Bayerische Staatsoper in München.

1920
Op 7 juli 1920 was Elisabeth Ohms even terug in haar geboorteplaats Arnhem en zong een bijrolletje in ‘De Triomfeerende Min’ van Carolus Hacquart. Vermoedelijk was dit de wereldpremière van deze opera uit 1680. Terug in Frankfurt am Main zong zij op 15 en 17 april 1921 in de Negende Symfonie van Beethoven onder leiding van Wilhelm Furtwängler. Verder maakte zij in dat jaar haar debuut in het Stadttheater in Mainz. Op 14 maart 1922 debuteerde zij in de Beierse Staatsopera van München als Brünnhilde in ‘Siegfried’ van Wagner en het jaar daarop in 1923 verving zij in München de sopraan Sabine Offermann. Vervolgens tekende Elisabeth Ohms een contract met de Beierse Staatsopera, waar zij ruim twintig jaar lang haar muzikale basis zou hebben.

1925
Elisabeth Ohms zong in München op 17 januari 1925 de rol van Thordis in de wereldpremière van de opera ‘Island Saga’ van Georg Vollerthun. Op 27 mei 1926 was zij even terug bij de Wagnervereeniging als Donna Elvira in ‘Don Giovanni’ van Mozart. Frida Leider was Donna Anna, Maria Ivogün zong Zerlina, Emanuel List de Commendatore, Karl Erb als Don Ottavio en Karl Muck dirigeerde.

Elisabeth Ohms opende het seizoen 1926/27 in München op 4 september 1926 als Kundry in ‘Parsifal’ van Wagner met de Nederlandse Heldentenor Hendrik Appels in de titelrol onder muzikale leiding van Hans Knappertsbusch. De dirigent Arturo Toscanini was één van haar grootste bewonderaars en bracht haar naar de Scala van Milaan. Daar maakte zij op 7 april 1927 haar debuut met de titelrol in ‘Fidelio’ van Beethoven. Haar Florestan was Francesco Merli en Toscanini zelf dirigeerde. Elisabeth Ohms was er in totaal in zes voorstellingen van de opera te horen. Op 24 mei 1927 was zij terug in München en zong de rol van Isolde in ‘Tristan und Isolde’ van Wagner. Twee weken later was zij op 9 juni 1927 bij de Wagnervereeniging te horen als opnieuw Leonore in ‘Fidelio’ naast Jacques Urlus als Florestan onder muzikale leiding van dirigent Fritz Busch.

In het seizoen 1927/28 zong zij op 11 november 1927 de titelrol in de Münchner première van de opera ‘Turandot’ van Puccini onder muzikale leiding van Hans Knappertsbusch. In Wenen trad zij op 8 januari 1928 op in een gastvoorstelling als Isolde onder leiding van Richard Strauss. Zij was in de jaren 1928, 1929 en 1935 te horen in het Royal Opera House Covent Garden van Londen. Zo zong zij er op 2 mei 1928 de rol van Brünnhilde in ‘Die Walküre’, waarvan de tweede akte op de radio werd uitgezonden. Lauritz Melchior zong Siegmund, Lotte Lehmann was Sieglinde en de dirigent was Bruno Walter.

Het seizoen daarna zong zij op 8 oktober 1928 de titelrol in de eerste opvoering in München van ‘Die ägyptische Helena’ van Richard Strauss – vier maanden na de wereldpremìere in Dresden – onder leiding van Hans Knappertsbusch. Op 16 december 1928 was zij terug in de Scala van Milaan voor deze eerste van vijf voorstellingen van ‘Parsifal’. Hier zong zij opnieuw Kundry onder leiding van Arturo Toscanini. In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, zong zij in de Scala niet de rol van Isolde. Op 30 april 1929 was zij terug in Covent Garden voor de rol van Brünnhilde in ‘Siegfried’. Lauritz Melchior zong de titelrol, Rudolf Bockelmann was de Wanderer en het geheel stond opnieuw onder muzikale leiding van Bruno Walter. De ‘Guardian’ schreef over de voorstelling:

“Melchior’s performance seemed awkward in every way and his style was a poor match for Ohms.”

Op 15 mei 1929 zong zij in Covent Garden Brünnhilde in ‘Götterdämmerung’ naast Lauritz Melchior als Siegfried, Herbert Janssen als Gunther, Ivar Andrésen als Hagen en dirigent Robert Heger. Zij zong er de rol op 23 mei 1929 opnieuw in een identieke bezetting en met dezelfde dirigent. Op 22 juni 1929 was zij terug bij de Wagnervereeniging en zong de rol van Kundry in ‘Parsifal’ naast Jacques Urlus in de titelrol. Dit was haar laatste optreden op het Nederlandse operatoneel. In 1929 was Elisabeth Ohms ook in de studio van Berlijn en nam acht fragmenten uit vijf verschillende opera’s op plus twee Wesendonckliederen van Wagner. Het Orchester der Staatsoper Berlin stond onder leiding van Manfred Gurlitt en Julius Prüwer.

1930
Op 17 januari 1930 maakte Elisabeth Ohms haar debuut in de Metroplitan Opera House van New York als Brünnhilde in ‘Götterdämmerung’ van Wagner. Gedurende drie seizoenen zou zij bij de Met optreden met negen verschillende rollen in 37 voorstellingen. Over haar debuut schreef de recensent Olin Downes in ‘The New York Times’:

“Mme. Ohms, whose European career has been described in American newspapers, has a large following and a high reputation in Germany. These things are due, no doubt, to the inherent quality of a fine voice, to her sincerity as an artist, and her earnest studies in interpretation. There were impressive moments last night when the nobility of the music and drama were upon her. She has an essential bigness of conception. It is probable also that the precise outlines of her Brünnhilde are not known to us. Mme. Ohms was singing for the first time in an immense theatre, before a new and exacting audience. Nevertheless she must be added to the long list of Wagnerian sopranos who do violence to the voice nature gave them. Mme. Ohms’s voice in the lower part of its scale was frequently inaudible, which, of course, interfered with dramatic effect. The upper tones were not always steady and there were other mannerisms which militated against finished and expressive delivery, such as the indecisive attack and the scoop and a general lack of controlled and varied color. It will be interesting to hear this singer again in this and in other Wagnerian rôles. She chose one of the most difficult for her debut. The audience was cordially disposed toward Mme. Ohms and gave her a warm and friendly reception.”

In haar eerste seizoen bij de Met zong zij in 18 operavoorstellingen. Op 21 januari 1930 was zij te horen in de rol van Venus in ‘Tannhäuser’ van Wagner. Twee dagen later trad zij op als Brünnhilde in ‘Die Walküre’. Recensent W. J. Henderson schreef in de ‘Sun’ over dit optreden:

“Mme Ohms, who had made her debut with the company last Friday as the “Götterdämmerung” Brünnhilde, made a favorable impression as the young Valkyr, if not one of strikingly defined outline. Her soprano had much beauty of tone in the medium and was heard to better advantage in the upper scale, perhaps where there was more fullness than on Friday. She was not, however, quite equal to the thrilling sweeps of the war cry “Hojotoho” on her entrance, her voice failing her in quality and pitch on the top notes. Her general characterization was one in which she absorbed her exhausting role with fine intelligence and sang and acted with poetic spirit and admirable art.”

Elisabeth Ohms viel op 29 januari in voor de sopraan Gertrude Kappel als Leonore in ‘Fidelio’. Recensent Oscar Thompson schreef in ‘Musical America’ over dit optreden:

“The Dutch soprano is not, for the Metropolitan at least, a singer of heroic power. Her personality, as in her other appearances, evoked admiration for the pathos with which she invested her characterization, rather than for sweep or fire of utterance, or any unusual command of the dramatic situation. There were lovely phrases in the middle voice, where the tone was the fullest, but much uncertainty and insecurity in passages which carried her above the staff. Her “Abscheulicher” had scarcely a tithe of the expressiveness which she brought later to the agitated dialogue of the prison scene. In male attire she was not one of the more plausible Fidelios, but her personal charm enabled her to enlist a liking that was not primarily a question of stage illusion.”

Op 1 februari zong zij weer de rol van Venus in ‘Tannhäuser’ en twee dagen later viel zij opnieuw in voor Gertrude Kappel, nu als Isolde. Recensent Lawrence Gilman schreef in de ‘New York Herald Tribune’ over haar optreden:

“For Mme. Ohms an apology was made by the management in a slip enclosed with the program. “Although indisposed,” it was announced, Mme Ohms had “consented to sing in order not to disappoint the public.” It was a laudably generous act; but under the circumstances Mme. Ohms’s Isolde can scarcely be gauged with assurance. She had little voice at her disposal last evening, and that little was of poor and inexpressive quality. Mme. Ohms has a sense of the stage end an instinct for pictorial effect. She was often a beautiful and impressive figure, sovereign and gracious in aspect and pose and gesture; and her costumes were superb. Her scene of bitterly ironic mockery with Tristan just before the drinking of the potion was subtly conceived and indicated-though this artist has not the tornadic sweep and power for the earlier stages of the first act; and in the second act, where so great a part of the comprehensive range of mood has to be projected by the voice, Mme. Ohms wan relatively ineffectual. Here, too, and in the “Liebestod,” she came to grief — in a sense, not intended by Wagner.”

Een week later op 8 februari zong zij de rol van Leonore in ‘Fidelio’ en op 11 februari opnieuw Isolde. Op 14 februari was zij Brünnhilde in ‘Die Walküre’ en op 19 februari Brünnhilde in ‘Götterdämmerung’. Van haar optreden op 27 februari als Brünnhilde in ‘Die Walküre’ schreef een recensent die tekende met de naam “H” in ‘Musical America’:

“The Dutch soprano Elisabeth Ohms not only sang very beautifully, far better than she has in any other opera here as yet, but she acted with great intensity and finesse.”

In maart zong zij de rol van Brünnhilde in ‘Siegfried’ op 7 maart. Op die dag overlijdt ook haar moeder te Arnhem. Elisabeth kan vanwege de voorstellingen in New York niet naar Nederland. Op 9 maart werkte zij mee aan een Wagner Concert in de Met, op 15 maart zong zij nog de rol van Isolde en op 24 maart Brünnhilde in ‘Siegfried’.

Op 4 april zong zij Isolde naast Lauritz Melchior als Tristan en op 9 april was zij Venus naast Melchior in de titelrol van ‘Tannhäuser’. Een recensie in ‘Town Topics’ beschreef haar optreden als volgt:

“Nor was Mme. Ohms happily assigned as Venus. To the eye she made a not displeasing, if very stalwart, goddess. Her voice and singing, however, disclosed little of seductiveness.”

Op 11 april zong zij Ortrud naast Melchior in de titelrol van ‘Lohengrin’. Haar laatste optreden van dat seizoen in de Met was als Kundry in ‘Parsifal’ op 16 april. Recensent Oscar Thompson schreef in ‘Musical America’ over haar optreden:

“Mme. Ohms has not appeared to similar advantage in any other rôle at the Metropolitan. Vocally, she was a little less uncertain in her upper notes; lower ones were often round and full with quality frequently warm and musical. Her acting of the temptation episode was distinctly better than routine.”

Terug in Nederland overleed op 26 augustus 1930 – bijna een half jaar na de dood van zijn echtgenote – ook Elisabeths vader.

In het seizoen 1930/31 zong zij in de Met in 14 operavoorstellingen. Vier maal zong zij Brünnhilde in ‘Die Walküre’, op 10 januari 1931, op 2 februari, op 26 februari met Lauritz Melchior als Siegmund en op 26 maart eveneens naast Melchior. Op 13 maart was zij te horen in de rol van Sieglinde in ‘Die Walküre’ naast opnieuw Lauritz Melchior als Siegmund. Verder zong zij dat seizoen bij de Met de rol van Brünnhilde in ‘Siegfried’ op 13 januari en 18 februari, Brünnhilde in ‘Götterdämmerung’ op 16 januari en 12 en 18 maart, Venus in ‘Lohengrin’ op 24 januari, Isolde naast Lauritz Melchior op 2 en 28 maart en tenslotte de rol van Kundry in ‘Parsifal’ op 31 maart met de Met in Philadelphia.

Bij de Bayreuther Festspiele trad Elisabeth Ohms alleen in het seizoen van 1931 op. Zij zong daar de rol van Kundry onder leiding van Arturo Toscanini, die haar speciaal voor deze rol gevraagd had. In die periode werden voor de eerste keer uitvoeringen van de Bayreuther Festspiele rechtstreeks door de radio uitgezonden.

Het seizoen 1931/32 was haar laatste seizoen aan de Met met vijf operavoorstellingen. Zij zong de rol van Venus in ‘Tannhäuser’ naast Maria Jeritza als Elisabeth op 4 en 26 november. Op 14 november zingt zij de rol van Brünnhilde in ‘Die Walküre’ naast Max Lorenz als Siegmund en op 20 november gaf zij haar laatste optreden in de Metropolitan Operahouse van New York als Isolde. Haar laatste optreden met de Met was in Philadelphia op 24 november 1931 als Brünnhilde in ‘Die Walküre’ opnieuw naast Max Lorenz. Daarna keerde zij terug naar Europa.

Bij de Zappot Waldoper zong Elisabeth Ohms in augustus 1932 de rol van Marta in de opera ‘Tiefland’ van Eugen d’Albert en Ortrud in ‘Lohengrin’ en in augustus 1933 Leonore in ‘Fidelio’ en Elisabeth in ‘Tannhäuser’.

1935
Ohms_Graf_Pasetti_Muenchner NordfriedhofElisabeth Ohms was op 29 April 1935 terug in Covent Garden en zong Ortrud in ‘Lohengrin’. Lauritz Melchior verving die avond de tenor Max Hirzel in de titelrol en hij zong de rol voor het eerst in Covent Garden. Herbert Janssen was te horen als Telramund, Alexander Kipnis zong Heinrich, Lotte Lehmann was Elsa en de muzikale leiding was in handen van Sir Thomas Beecham.

Op 24 januari 1937 overleed haar echtgenoot Leo Pasetti in München op 48-jarige leeftijd. Hij is begraven op het Münchner Nordfriedhof.

1940
Elisabeth Ohms nam in 1942 officieel afscheid van het operatoneel. Zij bleef daarna in München wonen en gaf daar les. Haar zoon Peter trouwde in 1950 met Eva Maria Patzak, de dochter van de tenor Julius Patzak en hij scheidde van haar in 1958. Elisabeth Ohms overleed op 16 oktober 1974 in de gemeente Marquartstein van Opper-Beieren bij de Chiemsee, zo’n 100 kilometer ten zuidoosten van München.

Repertoire:

Eugen d’Albert – ‘Tiefland’ (Marta)
Ludwig van Beethoven – ‘Fidelio’ (titelrol)
Carolus Hacquart – ‘De Triomfeerende Min’ (bijrol)
G.F. Händel – ‘Giulio Cesare’ (Cleopatra)
W.A. Mozart – ‘Don Giovanni’ (Donna Elvira)
Hans Pfitzner – ‘Die Rose vom Liebesgarten’ (Minneleide)
Giacomo Puccini – ‘Tosca’ (titelrol)
Giacomo Puccini – ‘Turandot’ (titelrol)
Richard Strauss – ‘Die ägyptische Helena’ (titelrol)
Richard Strauss – ‘Der Rosenkavalier’ (Die Marschallin)
Georg Vollerthun – ‘Island Saga’ (Thordis)
Richard Wagner – ‘Lohengrin’ (Ortrud)
Richard Wagner – ‘Parsifal’ (Kundry)
Richard Wagner – ‘Tannhäuser’ (Venus)
Richard Wagner – ‘Tristan und Isolde’ (Isolde)
Richard Wagner – ‘Die Walküre’ (Waltraute / Sieglinde / Brünnhilde)
Richard Wagner – ‘Siegfried’ (Brünnhilde)
Richard Wagner – ‘Götterdämmerung’ (Brünnhilde)

Discografie:

Elisabeth Ohms nam in 1929 in Berlijn een aantal grammofoonplaten op met het Orchester der Staatsoper Berlin:

olv Manfred Gurlitt:
1. Weber – Oberon: Ozean, du Ungeheuer
Grammophon 795/6 Bi – Bestelnr 66900
2. Richard Wagner – Der fliegende Holländer: Traft ihr das Schiff
Grammophon 797 Bi – Bestelnr 66928
3. R. Strauss – Der Rosenkavalier: Kann mich auch an ein Mädel erinnern
Grammophon 801 Bi – Bestelnr 95385
4. R. Strauss – Der Rosenkavalier: Oh, sei er gut, Quinquin
Grammophon 802 Bi – Bestelnr 95385
5. Beethoven – Fidelio: Abscheulicher, wo eilst du hin?
Grammophon 803/4 Bi – Bestelnr 66904
6. Wagner – Schmerzen
Grammophon 806 Bi – Bestelnr 66929

olv Julius Prüwer:
7. Wagner – Der fliegende Hollander: Versank ich jetzt met Theodor Scheidl
Grammophon 878/9 Bi – Bestelnr 95407
8. Wagner – Träume
Grammophon 880 Bi – Bestelnr 66929
9. Richard Wagner – Tristan und Isolde: Mild und leise (Isoldes Liebestod)
Grammophon 881 Bi – Bestelnr 66928
10. R. Strauss – Der Rosenkavalier: Hab’ mir’s gelobt met Adele Kern en Elfriede Marherr
Grammophon 882 Bi – Bestelnr 66931

Bronvermelding:

1. Cronheim – 50 Jaar Wagnervereeniging (Amsterdam: Munster’s Drukkerijen NV, 1934)
2. De Bossan – Nederlandsche Zangeressen (Amsterdam: Bigot & Van Rossum, 1941)
3. Neupert – Die Besetzung der Bayreuther Festspiele 1876 – 1960 (Bayreuth: Editon Musica, 1961)
4. Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig]
(Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)
5. Meurs – Wagner in Nederland (Zutphen: Walburg Pers, 2002)
6. Deutsches Theatermuseum München (met dank aan Stephan Priddy, PR/Kritikenarchiv; Babette Angelaeas, Fotosammlung)
7. www.metoperafamily.org
8. www.heroictenor.com
9. www.geldersarchief.nl