november 2010
***** Paolo Montarsolo (1925 – 2006) maakte zijn debuut in de Scala in 7 juli 1951 op 26-jarige leeftijd in ‘L’Osteria portoghese’ van Cherubini als lid van de Scalaschool naast leerlingen als Nicola Monti, Ilva Ligabue en Giuseppe Zampieri. Montarsolo zong 182 verschillende partijen in met name het buffo-repertoire en zijn glansrollen waren Magnifico, Mustafà en Don Basilio. Montarsolo was bekend om zijn enorme persoonlijkheid, zijn aanwezigheid op het toneel en zijn heldere dictie. Deze CD volgt Montarsolo van 1952 tot 1982. De eerste helft is gewijd aan de componisten Cherubini, Cimarosa en Paisello, waarvan hij de aria’s geestig en levendig zingt. Daarna komen de Rossini’s aan bod. Montarsolo’s Mustafà in ‘L’Italiana in Algeri’ is vet, dominant en uitbundig. “La Calunnia” in ‘Il Barbiere di Siviglia’ bezit verfijning en perfectie. Luister naar het donderende “Come un colpo di cannone”! Montarsolo zal ook de geschiedenis ingaan als dé Magnifico in ‘La Cenerentola’. Zijn stem had onbegrensde mogelijkheden en kleuren. Zo laat hij aan het einde van “Era uguale la voce” uit ‘Gianni Schicchi’ zelfs nog een hoge G horen! Paolo Montarsolo was het voorbeeld van een acterende zanger, die zich onderdompelde in zijn rol met de grootste aandacht voor details. Deze CD is een schitterend eerbetoon aan één van de grootste buffobassen en het boekje bevat schitterende foto’s! Toch jammer dat Bongiovanni weer geen data en plaatsen van de opnamen bij de tracks vermeldt. (Bongiovanni GB 1215-2)
***** De veelzijdige, Duitse tenor Jonas Kaufmann schakelt schijnbaar moeiteloos tussen Duitse, Italiaanse en Franse repertoire. Zijn nieuwste CD van is gewijd aan het verismo, een repertoire, dat meestal voor de Italiaanse en Spaanse tenoren is gereserveerd. De CD ‘Verismo Arias’ bevat 16 aria’s en één duet. Niet alle aria’s op deze CD kunnen echter als verismo beschouwd worden, zoals Boito’s ‘Mefistofele’ van Boito (1868) of ‘La Gioconda’ van Ponchielli (1876). Kaufmann heeft een bijna baritonale (Vickers-achtige) laagte en de hoogte is (Corelli-achtig) stralend. Kaufmanns grote kracht ligt in de forte passages, maar in de lyrische en zachte gedeelten klinkt zijn stem “angehaucht” en soms geknepen en is er een gebrek aan lijnen, zoals in de aria’s uit ‘Mefistofele’. Meer dan eens schuwt hij het effect niet. Gelukkig is er nog het slotduet met de Nederlandse sopraan Eva-Maria Westbroek als een adembenemende Maddalena in ‘Andrea Chenier’. Haar stem klinkt op de opname echter helaas naar de achtergrond geschoven. Dirigent Antonio Pappano en zijn Orchestra dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia begeleiden op topniveau. (Decca 478 2258)
***** Jean Sibelius (1865 – 1957) is de meest bekende Finse componist. Sibelius is met name bekend vanwege zijn Finlandia, Valse Triste, het vioolconcert en de zeven symfonieën, maar hij schreef ook veel vocale muziek. Meer dan 100 opusnummers zijn gewijd aan liederen. Zij variëren van volksliedjes tot dramatische opera-aria’s en atonaal Sprechgesang en invloeden zijn te horen van onder anderen Tchaikovsky en Wagner. Soms combineert Sibelius meerdere stijlen in één lied. Op de CD ‘Illalle’ worden 18 liederen van Sibelius gezongen door de Finse bariton Jorma Hynninen. Hynninen heeft zijn stempel gedrukt op het Finse muziekleven als directeur, docent en zanger en Rautavaara schreef voor hem zijn opera ‘Vincent’ en Sallinen zijn ‘Kullervo’ en ‘The Red Line’. De liederen op deze CD zijn vaak veeleisend met een groot bereik in toonhoogte en dynamiek. Zoals in “På verandan vid havet” met lange en dramatische lijnen. Luister ook naar “Demanten på marssnön” met het typisch uitgesponnen, romantische Sibelius-geluid. En het tragische “Kom nu hit, död”. De orkestpartij van de liederen zijn bewerkt voor orgel, harp en cello en de vette akkoorden en overmatige tremolo’s krijgen daardoor emotionele kracht. Organist Kalevi Kiviniemi speelt virtuoos en de harp van Laura Hynninen mengt fraai met de bariton van Jorma Hynninen. Toch werkt de begeleiding door deze drie instrumenten in de loop van de CD enigszins eenkleurig. (Fuga 9264)
***** De twee concerten, die Kirsten Flagstad (1895 – 1962) in mei 1952 gaf in het Titania-Palast van Berlijn met het Orchester der Städtischen Oper Berlin onder leiding van Georges Sebastian, zijn samengebracht op twee CDs door het label Audite. Op 9 mei 1952 zong Flagstad daar Wagners Wesendonck-Lieder en delen uit ‘Tristan und Isolde’ en op twee dagen later de ‘Vier letzte Lieder’, de herkenningsmuziek en monoloog van ‘Elektra’ en Brünnhildes Schlussgesang “Starke Scheite” uit Wagners ‘Götterdämmerung’. Flagstad was ten tijde van deze concerten bijna 57 jaar oud! In de ‘Wesendonck-Lieder’ dicteert zij het tempo en laat zij zich niet opjagen, zoals bij haar concert in New York onder leiding van Bruno Walter eerder dat jaar. De sonoriteit van haar stem met haar vloeiende toon is uniek, zoals ook te horen in Isoldes vertelling en vloek uit de eerste akte van ‘Tristan und Isolde’, die zij extatisch besluit. De ‘Vier letzte Lieder’ van Richard Strauss zingt Flagstad hier langzamer dan op de opnamen van de generale repetitie in 1950, waarschijnlijk destijds bepaald door Wilhelm Furtwängler. Het lied “Frühling” staat niet op deze uitgave en stond mogelijk vanwege de inmiddels te hoge ligging voor Flagstad niet op het programma. “Im Abendrot” neemt zij in alle rust en met eindeloos lange bogen. Flagstad heeft in deze liederen een rijk palet aan kleuren en een indrukwekkend dramatische geluid, waar de ‘Vier letzte Lieder’ om vragen. De herkenningsmuziek en monoloog van ‘Elektra’ bezit warmte, intensiteit en wanhoop. Voor Brünnhildes Schlussgesang “Starke Scheite” uit Wagners ‘Götterdämmerung’ gebruikt Flagstad de majestueuze, bijna mezzo klank van haar donkere middenregister. En wat een prachtige dictie! Flagstad wordt vaak bekritiseerd vanwege haar gebrek aan temperament en haar introverte persoonlijkheid. De bekende afwezigheid van affectie en de vermijding van elke pathos zijn karakteristiek voor Flagstad en ook hier opvallend. Niet zozeer is zij wellicht een “Gestalter”, maar zij laat de muziek voor zich spreken met de eenvoud van haar monumentale stem. (Audite 23.416)
***** Deze opname van ‘Faust’ van Charles Gounod (1818 – 1893) opende in september 2009 het seizoen 2009 / 2010 van de Weense Staatsopera. De Finse sopraan Soile Isokoski, die in Wenen al groot succes had gehad in de titelrol van ‘La Juive’ van Halévy, zingt hier Marguerite. Subtiel schetst zij haar edele karakter met veel nuances en kleuren. Vocaal straalt zij en zingt zij prachtige lijnen. De Poolse tenor Piotr Beczala (Beczala in het Pools betekent “loeien”) maakte met deze Faust zijn Weense debuut. Hij heeft een prachtig lyrisch geluid en zingt met schijnbaar gemak de hoge C. Beczala heeft – net als Giuseppe di Stefano en José Carreras – de neiging om de hogere tonen één of een paar semitonen te laag aan te zetten, voordat hij ze zingt. Terwijl dit bij de andere twee tenoren oprecht klonk, gaat dit maniertje bij Beczala op den duur vervelen.Kwangchul Youn is evengoed thuis in Wagner als in Méphistophélès. Zijn krachtige bas is consequent. Dirigent Bertrand de Billy voert een uitstekende behandeling van het idioom en de hogere stemming van de Weense Staatsopera (een paar Hertz) laat de klank van het Orchester der Wiener Staatsoper nog meer stralen. De Billy schrijft een fraai essay in het begeleidende boekje. (Orfeo C 805 103 D)
***** De Italiaanse sopraan Mirella Freni heeft een lange relatie met Wenen gehad. Zij zong bij de Wiener Staatsoper elf verschillende rollen, waarvan er acht met fragmenten vertegenwoordigd zijn op deze dubbel CD van Orfeo d’Oro. De meeste opnamen zijn radio-uitzendingen geweest, die nooit eerder op CD werden uitgebracht. De oudste opname stamt uit 1963 en is de aria van Mimì uit ‘La Boheme’ van Puccini. Deze ‘La Boheme’ werd al eerder integraal uitgebracht op het label Opera d’Oro. Mimì was Freni’s meest beroemde rol. Haar prachtige vocale uitdrukking met de gevoelige en introverte klank in het piano en de uitgestrekte, bloeiende toon in het forte zijn zonder weerga. Opvallend hoe zij zowel de dramatische als de lyrische kant van Mimì volkomen tot uitdrukking brengt. Het hoogtepunt van deze uitgave is wel de aria “Sola, perduta, abbandonata” uit Puccini’s ‘Manon Lescaut’. Dit kruipt echt onder je huid! En Freni was hier de vijftig gepasseerd. Interessant ook het duet uit ‘Otello’ met Plácido Domingo. De reeks voorstellingen (drie in totaal) was de enige van dirigent James Levine aan de Wiener Staatsoper. Freni’s twee rollen in de Tchaikovsky-opera’s in Wenen werden allebei gedirigeerd door de latere chefdirigent van de Wiener Staatsopera Seiji Ozawa. Orfeo d’Oro bracht de ‘Eugen Onegin’ van 1988 al eerder integraal uit. Op deze nieuwe uitgave staan twee fragmenten: de aangrijpend gezongen briefscène en het duet uit de derde akte met de Onegin van Wolfgang Brendel. De ‘Pique Dame’ was eerder op televisie uitgezonden met Martha Mödl als de Gravin, waarvan beeldmateriaal nog circuleert. Hier is Freni een intense en dramatische Lisa. Verder is er nog een aantal fragmenten als Elisabetta in ‘Don Carlo’, Amelia in ‘Simon Boccanegra’ en in de titelrollen van ‘Aida’ en ‘Fedora’. Aan het einde van haar carrière is Freni’s klank rijper, het vibrato meer uitgesproken en het geluid meer gedrukt, maar nog steeds is er die warme, ronde sopraan met haar briljante hoogte. De uitgave biedt een gevarieerd en fascinerend portret van Mirella Freni gedurende maar liefst 32 jaar aan de Weense staatsopera. (Orfeo d’Oro C 806 102 I)
***** De uitvoeringen van ‘Die Fledermaus’ van Johann Strauss in de Metropolitan Opera van New York werden tot in de tweede helft van de vorige eeuw in het Engels gedaan. Zo ook deze kerstopvoering van 22 december 1951, die nu voor het eerst op CD verschijnt. Die Engelse taal is even wennen, maar snel past het prima en stoort het niet meer. Maar dat is ook niet verwonderlijk met een bezetting door zangers, wier stemtypen ideaal bij de rollen passen. In 1950 had het koor en orkest van de Metropolitan Opera de operette al in de studio opgenomen, ook met de Hongaarse dirigent Eugene Ormandy, Charles Kullman als Eisenstein en John Brownlee als Falke. De zangers waren niet nieuw in deze operette en dat hoort men. Brownlee is werkelijk een fantastische Falke, één van de beste op CD. Hilarisch ook de Slavische accenten van de beide dames Thebom en Resnik. De eerder dit jaar op 94-jarige leeftijd overleden mezzosopraan Blanche Thebom is een schitterende Orlofsky en Regina Resnik is met haar donkere sopraan een lekker arrogante Rosalinde, hier vijf jaar voor haar debuut als mezzosopraan. Resnik nam in hetzelfde jaar de rol van Rosalinde nog voor RCA – ook in het Engels – op in de studio, eveneens met Patrice Munsel, die ook hier een speelse Adele is met een vet Amerikaans accent. Brian Sullivan laat horen dat Alfred een partij voor een heldentenor is en zingt in zijn cel in de derde akte een geweldige ‘La donna è mobile’. Sullivan zou in 1957 nog fragmenten van de rol van Eisenstein opnemen in de studio opnieuw met het koor en orkest van de Met. Paul Franke was de vaste Blind en Clifford Harvuot de vaste Frank aan de Met. De bekende TV-acteur Jack Mann is Frosch met een heerlijk Texaans dialect. Ormandy heeft een goed Weense wals gevoel en wordt in de derde akte om onduidelijke redenen vervangen door de assistent dirigent van de Metropolitan Opera Josef Blatt. Door het publiek wordt hartelijk gelachen en geapplaudisseerd om de geestige momenten. Het CD-boekje bevat behalve de trackindeling en de rolverdeling geen informatie. (Myto 00253)
***** Jussi Björling was één van de grootste tenoren van de 20ste eeuw. De “Zweedse Caruso” had in zijn 20-jarige carrière talloze opnamen gemaakt en talrijke prijzen ontvangen, voordat hij op 9 september 1960 op 49-jarige leeftijd overleed aan hartproblemen. Op 5 augustus 1960 – een maand voor zijn overlijden – gaf Björling nog een recital in het Zweedse Göteborg met het Göteborg Symphony Orchestra onder leiding van Nils Grevilius. Dit concert werd waarschijnlijk door de radio uitgezonden en opgenomen. Myto bracht midden jaren negentig het concert al uit op CD en de opname is nu heruitgebracht op het label Andromeda. Op het programma stonden drie aria’s en vier liederen en Björling zong zes van de zeven werken in het Zweeds. Alleen de aria “Donna non vidi mai” uit ‘Manon Lescaut’ is in het Italiaans. Stuk voor stuk zingt hij de werken intens met zijn indrukwekkende geluid. De CD wordt nog aangevuld met fragmenten van opvoeringen van Björling in de koninklijke opera van Stockholm. Hij is te horen in een groot aantal delen uit ‘Il Trovatore’ (1960) – met “Di quella pira” maar liefst twee semitonen lager – plus de twee aria’s uit ‘Rigoletto’ (1957) en tenslotte het “Vesti la giubba” uit ‘Pagliacci’ (1954) in het Zweeds. Alle uitvoeringen vonden plaats in Stockholm. De CD is een uniek document van de tenor, die veel te jong stierf op het hoogtepunt van zijn roem. (Andromeda ANDRCD 9064)
***** Dit is de eerste uitgave op CD van ‘Der Rosenkavalier’ van Richard Strauss uitgevoerd op 18 januari 1956 in de Metropolitan Opera van New York. En het is een bijzondere opname. Het is de eerste registratie van Lisa della Casa als Marschallin. ‘Der Rosenkavalier’ is de opera waar Della Casa wel het meest mee wordt geïdentificeerd. Zij zong gedurende haar carrière vier verschillende vrouwenrollen in ‘Der Rosenkavalier’, inclusief Annina. Haar Sophie en Octavian waren al uitgebracht door Legato (respectievelijk Scala 1952 en Wenen 1953) en er zijn latere Met-opnamen van haar Marschallin (1959) en haar Octavian (1964). Maar dit is de eerste opname van haar Marschallin, vier jaar voordat zij de rol zong tijdens de Salzburger Festspiele van 1960 (label DG). Opvallend hoe uitgesproken haar interpretatie al is. Wellicht is haar sopraan soms iets te licht en te bleek voor de Marschallin, maar zij is altijd natuurlijk, verstaanbaar en overtuigend. Ook is de opname bijzonder vanwege de zover bekend eerste opname van de in Wenen geboren Otto Edelmann in zijn glansrol van Ochs. Er zijn zo’n tiental opnamen van zijn Ochs in omloop. Zijn Weense dialect met de karakteristieke “a” en “o” is fantastisch. De laagte is niet altijd vrij en vol, maar functioneel en zijn persoonlijkheid en komisch acteertalent zijn verrukkelijk. Aan het einde van het jaar zou Edelmann de rol opnemen in de studio (EMI) samen metHilde Güden als Sophie (allebei waren ze hier nog geen 40 jaar!). Hilde Güden was de grote naoorlogse Sophie en ook van haar zijn er meerdere opnamen van ‘Der Rosenkavalier’ bekend. Zij is een pure Sophie: Luister naar het prachtig uitgesponnen “Wie himmlische, nicht irdische wie Rosen vom hochheiligen Paradies” in de tweede akte. Risë Stevens zong haar glansrol van Octavian op haar 26ste al in de Met (label Naxos) en ook van haar zijn er meerdere uitvoeringen in de titelrol van deze opera op CD. Opvallend haar volle middenregister, grote mezzo en perfect Duits. Ralph Herbart was de vaste Faninal aan de Met en Thomas Hayward een schitterende Sänger, die tegenwoordig als tenor in een groot operahuis niet zou misstaan. Dirigent en Straussspecialist Rudolf Kempe nam ‘Der Rosenkavalier’ in 1950 al op in de studio en toont zich een prachtig toondichter en goede begeleider. Het boekje bevat behalve de rolverdeling en de trackindeling geen informatie. (Walhall WLCD 0313)