juli 2011
***** In juni 2010 publiceerde Opera Nederland een reportage over operazangers, die door de Nazi’s werden vermoord. Daarin werd het tragische lot beschreven van de alt Ottilie Metzger. Ottilie Metzger zong onder andere in de wereldpremière van ‘Bruder Lustig’ onder leiding van de componist Siegfried Wagner zelf, in de wereldpremière van de Achtste Symfonie van Gustav Mahler onder leiding van Mahler zelf en in de opera’s ‘Salome’ en ‘Elektra’ van Richard Strauss onder leiding van Strauss zelf. De Joodse alt vluchtte in de jaren dertig voor de Nazi’s naar Brussel, waar zij in begin oktober 1942 door de Gestapo werd gearresteerd. Zij werd naar Auschwitz gedeporteerd, waar zij op 12 oktober 1942 aankwam en op dezelfde dag werd vermoord op 64-jarige leeftijd. Talrijke 78-toeren platen hebben de stem van Ottilie Metzger vastgelegd. Haar opnamen waren op verschillende verzamelplaten vertegenwoordigd en slechts één maal verscheen er – in de jaren 70 – een complete langspeelplaat met haar opnamen. De Frieda-Leider-Gesellschaft heeft nu de CD ‘Ausgewählte Aufnahmen’ uitgebracht, waarop 23 opnamen van Ottilie Metzger in fragmenten samengevoegd zijn. Op de vroegste opname van 1906 is zij te horen als een frisse Carmen, de rol die zij ooit zelfs met Enrico Caruso zong. De oudste opname is van 1913, waarop zij het duet Erda / Wanderer uit ‘Siegfried’ zingt met haar tweede echtgenoot Theodor Latterman. Interessant langzaam het tempo van ‘Sapphische Ode’ van Brahms en de lage D in ‘Der Tod und das Mädchen’ van Schubert. Opvallend hoe uitgebreid haar repertoire was van de lichtheid als Nancy in ‘Martha’ – opnieuw met Latterman als Plumkett – tot het donkere “Re dell’abisso” in ‘Un Ballo in Maschera’. Deze CD levert een belangrijke bijdrage aan de herinnering aan deze grote zangeres en haar tragische lot. Mede dankzij de inbreng van onder anderen Axel Weggen en Christian Zwarg. (Frieda Leider Gesellschaft 19061913)
***** Haar autobiografie ‘Ersungenes Glück’ is net verschenen en EMI geeft een CD van Edda Moser uit met fragmenten van W.A. Mozart. Alle fragmenten op de CD zijn opgenomen in de jaren zeventig met uitzondering van “Non più di fiori” uit ‘La Clemenza di Tito’ (1985). Edda Moser had een bijzondere stem. Het is niet een slanke, lyrische coloratuursopraan à la Natalie Dessay, Diana Damrau en Sumi Jo, maar een echt dramatische coloratuursopraan. Ze heeft een enorm breed middenregister en een ongelooflijk uitgebreide hoogte met de hoge F’s van de Koningin der Nacht en de hoge G’s in “Popoli di Tessaglia” niet slechts aangestipt, maar fraai gezongen. Haar vertolking is altijd interessant en er gebeurt iets. Luister naar “Ordne nur, gebiete” in ‘Martern aller Arten’, zo woest zingt werkelijk niemand het en ze is een Konstanze om bang van te worden. Haar grote sopraan maakte Edda Moser in de jaren tachtig zelfs geschikt voor de titelrol in ‘Salome’ en er zijn zelfs opnamen in omloop met fragmenten van haar vertolking van Elektra en Brünnhilde. De stem van Edda Moser is één waar je van houden moet. Het ene moment zingt zij gedekt, het andere bijna vlak en in de loopjes krijgt de klinker soms een andere klank. Maar het is altijd legato en Carlo Maria Giulini schijnt over haar ooit gezegd te hebben: “Buon fiato!”. (EMI 50999-0-96323-2-5)
***** Deze CD bevat interessante liederen van Richard Strauss. De verhalen achter de liederen zijn net zo fascinerend als de liederen zelf en hun uitvoering door de Canadese sopraan Gillian Keith in een opname uit 2009. Zo zijn er onder andere de drie bloemenliederen zonder opusnummer. “Die erwachte Rose” schreef hij op zijn 15e en doet denken aan Mendelssohn. Het tweede lied “Rote Rosen” ging pas in 1958 in première door Elisabeth Schwarzkopf in Carnegie Hall. Het derde “Malven” voltooide Strauss in 1948 en gaf het manuscript aan Maria Jeritza, die het bij zich hield tot in 1985 Kiri Te Kanawa de première gaf. En wat te denken van “Feundliche Vision”, het laatste lied dat Strauss op een tekst van Otto Julius Bierbaum zou verklinken, omdat de tekstdichter zich kritisch had uitgelaten over ‘Taillefer’. En “Das Bachlein” droeg Strauss op aan Joseph Goebbels na te zijn benoemd tot President van de Reichsmusikkammer. Het lied besluit met een drievoudige herhaling van de woorden “mein Führer”! De ‘Drei Lieder der Ophelia’ was Strauss contractueel verplicht aan de uitgever Bote und Bock met wie hij in een bittere strijd verwikkeld was. Daarom vulde hij de liederen met syncope dissonansen, aarzelende melodieën en willekeurige modulaties. Gillian Keith weet steeds weer de passende toon te vinden voor de liederen. Haar lyrische coloratuursopraan is helemaal thuis in de cyclus ‘Mädchenblumen’, die zij zingt met tedere lyriek, vol trillers en gevoel. Maar ook in de klokkenimitatie van “Ich schwebe”, “Kling” en “Schlagende Herzen” en in de bravura van “Amor”. Maar ook in het melancholische “Winterweihe” of het vurige “Winterliebe”. Zij wordt prachtig ondersteund door de Britse pianist Simon Lepper, specialist in begeleiden. Het CD boekje bevat een boeiend essay van Malcolm MacDonald. (Champs Hill Records HRCD018)
***** ‘Rose of Sharon; 100 Years of American Music’ behandelt muziek, die is gecomponeerd tussen de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-83) en de Burgeroorlog (1861-65). De waardering voor de Amerikaanse “oude muziek” is een recent fenomeen. De immigranten uit Europa brachten de oude regels en methoden mee en de generaties na hen ontwikkelden in de Nieuwe Wereld een eigen stijl. De Amerikaanse bas Joel Frederiksen met zijn Ensemble Phoenix uit München hebben in mei 2010 een aantal voorbeelden hiervan opgenomen. Zo schreef violist Philip Phile de korte (instrumentale) mars “The President’s March” voor de inauguratie van George Washington als eerste president van Amerika. De componist William Billings wordt wel gezien als de vader van de Amerikaanse koormuziek en van hem zijn drie werken door solisten en ensemble opgenomen. Interessant ook hoe een eigen muzikale identiteit zich na de onafhankelijkheid van Engeland ontwikkelde door middel van zangscholen met reizende leden die gemeenschappen leerden muziek te lezen. Een aantal van de liederen, die zij gebruikten, werd is op deze CD opgenomen en ze zijn vaak strofisch en homofoon. Zes liederen zijn opgenomen van de leden van de christelijke vrije kerk de Shakers, die in deze tijd bloeide. Hoogtepunt is de Shaker Spiritual “Tis the gift to be simple”, dat Copland gebruikte voor zijn ‘Appalachian Spring’. Vijf liederen zijn opgenomen uit de Burgeroorlog, waaronder “Maryland, my Maryland” op tekst van James R. Randall, tegenwoordig beter bekend als “O Dennenboom”! Hoogtepunt is “Dance me a jig” van Al Wood over de zwarte Harriet Tubman die tijdens de Burgeroorlog na haar eigen bevrijding dertien keer terugkeerde van het Noorden naar het Zuiden om te helpen andere slaven te bevrijden. De volledige oude muziek van Amerika past natuurlijk niet op één CD, maar Joel Frederiksen heeft een fraaie anthologie gemaakt. Zijn eigen basso profundo is prettig om naar te luisteren, net als het ensemble met sopraan, mezzo en tenor. (Harmonia Mundi HMC 902085)
***** De Zwitserse Ernest Bloch (1880 – 1959) is één van de meest belangrijke vertegenwoordigers van de muzikale Joodse traditie. Zijn opnamen uit 1950 voor Decca als dirigent van zijn eigen werken ‘Avodath Hakodesh’ en ‘Schelomo’ zijn mijlpalen in de opnamegeschiedenis. Bloch componeerde tussen 1912 en 1914 zijn “Deux Psaumes”. Hiervoor gebruikte hij een bewerking door Edmond Fleg van teksten uit het Psalmenboek Luther. Psalm 137 vertelt over de ellende van de ballingschap in Babylonië in de 6e eeuw voor Christus en de psalm 114 beschrijft de exodus uit Egypte in de 14e eeuw voor Christus. De beide werken zijn heftig, intensief en indrukwekkend. De Duitse sopraan Christiane Oelze, die zo’n vijf jaar geleden voor het label Capriccio al werken van Ullmann, Korngold, Eisler en Weill opnam, zingt in goed Frans en heeft een mooie, slanke sopraan. De CD wordt aangevuld met Blochs latere bewerking van het liturgische en sobere ‘Suite Hébraique’ voor altviool en orkest, zijn latere bewerking van mystieke ‘Baal Shem’ voor viool en orkest met het populaire middendeel “Nigun” en het laatromantische ‘Trois Poèmes Juifs’ voor orkest. Dirigent Steven Sloane en het Deutsches Symphonie-Orchester Berlin hebben gevoel voor dramatiek. (Capriccio 5001)
***** Naast de vele opnamen van Montserrat Caballé in het Italiaanse repertoire, bestaan er ook nog registraties van de vier Richard Strauss opera’s waarin zij zong. Er waren al CDs uitgebracht met haar ‘Salome’, ‘Arabella’ en ‘Ariadne auf Naxos’ en nu is dan voor het eerst haar Marschallin in ‘Der Rosenkavalier’ op CD verschenen uit Glyndebourne op 30 mei 1965. De uitvoeringsreeks was zoals zo vaak met haar niet zonder problemen. Caballé had in de eerste week last van hooikoorts en zij arriveerde in Glyndebourne zonder de partij van de Marschallin te kennen. Met behulp van de leden van de muzikale staf leerde zij de rol echter in zes dagen! En hoe! Ongelooflijk hoeveel uitdrukking zij geeft aan de woorden. Luister naar hoe zij het woord “retirieren” in de laatste akte benadrukt! En natuurlijk komen haar befaamde lange lijnen ook goed tot hun recht. Een indrukwekkende Marschallin! De oorspronkelijke Ochs van de Glyndebourne voorstellingsreeks Oskar Czerwenka moest worden geopereerd en kon de rol niet zingen. Manfred Jungwirth zong een aantal voorstellingen en de overige werden overgenomen door de in Wenen geboren Otto Edelmann. Er zijn zo’n tiental opnamen van de Ochs van Edelmann in omloop en hij nam de rol in 1956 al op in de studio voor EMI (hij was toen nog geen 40 jaar!). Zijn Weense dialect met de karakteristieke “a” en “o” is fantastisch. De laagte is niet altijd vrij en vol, maar functioneel en zijn persoonlijkheid en komisch acteertalent zijn verrukkelijk. De Poolse mezzosopraan Teresa Żylis-Gara, die vorig jaar 80 jaar werd, is een schitterende Octavian en Edith Mathis een prachtige Sophie. Onder liefhebbers was trouwens al een radio-uitzending van deze ‘Der Rosenkavalier’ reeks van 14 augustus 1965 in omloop met Liselotte Hammes in plaats van Edith Mathis. Edith Mathis had bij haar aankomst in Glyndebourne namelijk laten weten dat zij zwanger was en niet alle voorstellingen kon zingen. Dirigent John Pritchard geeft niet altijd de volle, decadente Strauss-klank, maar laat fraaie details horen. (Glyndebourne GFOCD 010-65)
***** De Oostenrijkse dirigent Bruno Walter vluchtte na de “Anschluss” in 1938 via Parijs na Amerika. Zijn invloed op het Amerikaanse muziekleven was groot. Hij leidde er alle grote orkesten en maakte ontelbare studio-opnamen. Walter speelde in Amerika met name veel werken van Duitse componisten als Beethoven, Bruckner en Brahms. Zijn uitvoering van ‘Ein deutsches Requiem’ van Johannes Brahms op 16 december 1954 verschenen oorspronkelijk op het label CBS en is nu uitgebracht op Archipel. Zijn lezing is warm en ontspannen en verzorgd, intens en energiek. Walter weet zich verzekerd van goede solisten. De bas-bariton is de soms “Knödelige”, maar altijd sonore George London en naast hem de vocale puurheid en innerlijke warmte van de sopraan Irmgard Seefried. Maar vooral opvallend is het fantastische Westminster Choir. Joodse emigranten – waaronder de Tjech Jan Behr, de Oostenrijker Walter Taussig en de Pool Ignaz Stasfogel – hadden als koorrepetitoren ten tijde van de Tweede Wereldoorlog het koorniveau op een hoger plan gebracht en dat is hier te horen. Van Bruno Walter bestaan nog slechts twee andere opnamen van ‘Ein deutsches Requiem’: één in het Engels (met Nadine Conner en Mack Harrell uit 1952 te New York) en in het Italiaans (met Rosanna Carteri en Boris Christoff ook uit 1952 te Rome). (Archipel ARPCD 0525)
***** Deze opvoering van ‘Otello’ van Giuseppe Verdi werd uitgezonden door de RAI radio ter gelegenheid van de opening van het operaseizoen van Rome 1960/61 op 26 december . De opname verscheen niet eerder op CD. De sfeer van de seizoensopening is te voelen. Het publiek applaudisseert ongewoon na het “Esultate”, “Credo”, “Ora per sempre addio”, “Sì, per ciel”, “Dio! Mi potevi” en “Ave Maria”. Mario del Monaco was ongetwijfeld de grootste Otello van de 20ste eeuw. Men kan kiezen uit maar liefst 25 opnamen (!) met hem in de rol van de Moor, inclusief twee studio-opnamen voor Decca en één voor RCA en twee DVD’s. Del Monaco zong de rol voor het eerst in 1950 en daarna ruim 200 keer. In 1982 werd hij zelfs begraven in zijn Otello-kostuum. Deze opname stamt uit zijn middenperiode en je hoort hoe stevig hij de rol van de generaal verfijnd heeft. Dit is de derde van de in totaal zes ‘Otello’-opnamen van Del Monaco met Tito Gobbi als zijn assistent Jago. Van Gobbi bestaan ruim tien opnamen van ‘Otello’ inclusief de studio-opname voor RCA uit 1960. Er is bijna geen sinistere Jago te vinden dan Gobbi. Zijn haast demonische intrigant is al even legendarisch als de Otello van Mario del Monaco. Floriana Cavalli is een aangrijpende Desdemona, ook al zal zij altijd de vergelijking met Renata Tebaldi moeten aangaan (in zeven opnamen de partner van Del Monaco in ‘Otello’). Helaas geeft dirigent Franco Capuana niet de meest dramatisch lezing en is dankzij hem de uitvoering nogal stroef. (Myto 00267)
***** ‘Chopin’ is een opera in vier akten van de Italiaanse componist Giacomo Orefice (1865 – 1922) gebaseerd op het leven van de Poolse componist Frédéric Chopin. De opera ging op 25 november 1901 in première in het Teatro Lirico van Milaan, de stad waar Orefice docent compositie was aan het conservatorium. Orefice was gefascineerd door Chopins muziek. In ‘Chopin’ gebruikt hij nocturnes, mazurka’s, walsen, etudes, balladen en sonates van Chopin. Agniolo Orvieto schreef het libretto en nam grote vrijheden met betrekking tot Chopins leven. De opera bestaat uit vier akten, meer als vier beschrijvende beelden uit Chopins leven, dan met een echt plot. Het scenario van de opera is echter zwak. Daarnaast is de orkestratie en instrumentatie van Chopins materiaal een ratjetoe en ruw. Het is allemaal erg gefragmenteerd, hoekig en niet uitgewerkt. Toch zijn er mooie momenten zoals het spannende duet tenor / bariton aan het begin van de tweede akte en het duet tenor / sopraan aan het einde ervan, dat trouwens als een nachtkaars uitgaat. De Poolse Wroclaw Opera speelde ‘Chopin’ in mei 2010 ter gelegenheid van Chopins 200ste geboortejaar. Maar een ambassadeur voor Orefices werk is de CD uitgave ervan niet. De Amerikaanse tenor Steven Harrison heeft een mooie spintovoor de titelrol en de Poolse bariton Mariusz Godlewski een prettige stem voor zijn vriend Elio. Maar de dames klinken veel te Slavisch en onderkoeld. Dirigente Ewa Michnik intendant én dirigent van de Wroclaw Opera laat de muziek ook niet echt bruisen. Het libretto in het CD boekje is afgedrukt in het Pools en Italiaans, dus niet erg geschikt voor de internationale markt. Het begeleidende essay is onbenullig en in slecht Engels vertaald. Als het overbekende Scherzo in de tweede akte was weggelaten, had de opera op één CD hebben gepast, wat sympathieker zou zijn geweest. Er bestaat nog een integrale live-opname van ‘Chopin’ van 1949 uit Rio de Janeiro met de tenor Ferruccio Tagliavini en de sopraan Pia Tassinari. In datzelfde jaar zongen zij het duet uit de tweede akte tijdens een concert in San Francisco. Ook zong Tassinari daar de grote aria uit de tweede akte, gebaseerd Chopins Nocturne in Cis Op 27 Nr 1, die vreemd genoeg niet op deze nieuwe, integrale opname staat. Het concert uit San Francisco is verkrijgbaar op het label Naxos en daar hoor je hoe goede zangers bepalend kunnen zijn voor het staan of vallen van een minder sterke opera. (Dux 0775/6)