februari 2012
***** ‘Sly meets Callas’ is een speciaal geschreven programma voor de samenwerking van het Artvark Saxofoonkwartet met de sopraan Claron McFadden. De vier heren van het kwartet en Claron McFadden onderzoeken daarin het grensgebied tussen de stem als instrument en de saxofoon als stem, met andere woorden daar waar de stem ophoudt en de saxofoon begint. Het programma bevat 13 nummers, die nu op CD zijn uitgebracht. De heren van het kwartet componeerden alle nummers zelf. Men kan het kamermuziek noemen op de rand van klassiek en jazz en namen als Sly Stone, John Coletrane, Sarah Vaughn en Duke Ellington, maar ook Maurice Ravel, Maria Callas, Edgar Allen Poe en Robert Burns komen voorbij. De musici kronkelen dus door muzikale tradities. Zo raakt het lied “Ode To A Mouse” op tekst van Robert Burns aan Schönberg, heeft “Karpuz” minimalistische trekken à la Steve Reich, is er blues in de vorm van het pikante “Burns’ Blues” als ode aan opnieuw Robert Burns en jazz van John Coltrane in “Tranehopping”. Het zijn stuk voor stuk nummers, die de mogelijkheden onderzoeken van de combinatie van jazz met klassiek en modern gecomponeerde muziek. Het is een zoektocht naar een spannend en bijzonder geluid buiten een bepaalde stijl en vaak ontstaat een klankwereld met experimentele geluidsbeelden, nieuwe kleuren en een rijk palet aan muzikale expressie. De sopraan van Claron McFadden is nu eens soliste begeleid door de vier saxofoons, dan weer onderdeel van het kwartet. Opvallend is haar veelkleurige, veelzijdige en specifieke stemgebruik. Van klassiek in het titelstuk “Sly meets Callas” – waarin het korrelige van jazz vermengd wordt met de schoonheid van klassiek – tot konkelend in “No Scuttlebutt”, waarin een interessante dialoog ontstaat tussen de stem en de sax. Vocaliserend in “Beyonzzz” – waarin haar stem een instrumentale benadering krijgt en zich vermengt met de saxofoons – en reciterend in “In The Jangling And The Wrangling” op tekst van Edgar Allan Poe. Telkens weer pakt Claron McFadden de luisteraar in met haar spontaniteit. En zij maakt op deze CD tevens haar debuut als tekstschrijfster met de nummers “Aux Anges” en “Sly meets Callas”. ‘Sly meets Callas’ is een afwisselende, veelzijdige en onderhoudende CD. (Zennez Records ZR1201001)
***** De samenwerking van Kurt Weill en Bertold Brecht resulteerde in meesterwerken als ‘Die Dreigroschenoper’ (1928), ‘Happy End’ (1929) en ‘Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny’ (1930). Van de historische opnamen van deze werken uit eind jaren twintig en begin jaren dertig zijn al veel CDs uitgebracht en in 2006 verscheen op het label Golden Stars een box met drie CDs. Deze verzameling is nu opnieuw uitgebracht op slechts twee CDs door het label Andromeda onder de titel ‘Weill / Brecht’. Hierop staat om te beginnen de bekende opname van ‘Die Dreigroschenoper’ onder leiding van dirigent Theo Mackeben uit 1930 met Lotte Lenya en de in Auschwitz vermoorde Kurt Gerron, de eerste Moraritatensänger en de eerste politiechef Tiger-Brown. Verder zijn de CDs gevuld met vele interessante fragmenten. Zo is er de opname uit 1928 van vier fragmenten uit ‘Die Dreigroschenoper’ gezongen door Harald Paulson – de eerst Macheath – en de opname uit 1929 van het “Moritat von Mackie Messer” gezongen door Kurt Gerron met de Dreisgroschenband (ook wel de Lewis Ruth Band van de oeropvoering). Daarnaast zijn er vier fragmenten uit ‘Die Dreigroschenoper’ onder leiding van Otto Klemperer uit 1935 en twee unieke opnamen gezongen door Bertold Brecht! Op de tweede CD verder opnamen van tien fragmenten uit ‘Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny’ van 1932 met Lotte Lenya, vier fragmenten uit ‘Happy End’ en twee uit ‘Der Silbersee’ (overigens vreemd op deze CD, want noch Brecht, noch Lenya zijn hierbij betrokken). Tenslotte acht ‘Songs’ opgenomen door Lotte Lenya in 19943 / 1944 in New York, waaronder drie Brecht-liederen ”Surabaya-Johnny”, “Denn wie man sich bettet” en het onbekendere “Und was bekam des Soldaten Weib?”. Zoals gezegd verscheen veel van dit materiaal al op andere CD-uitgaven en met name op de complete Lotte Lenya 11-CD box met opnamen van 1929-1975 op het label Bear Family Records uit 1998. Toch vanwege de verzameling een uiterst interessante heruitgave! (Andromeda ANDRCD 9098)
***** De tenor Jaime Aragall werd op 6 juni 1939 in Barcelona geboren. Zijn verlegenheid en plankenkoorts hebben verhinderd, dat hij dezelfde populariteit kreeg als zijn landgenoten José Carreras en Alfredo Kraus. Aragall was een puur lyrische tenor. Zijn stem karakteriseert zich door een mooi timbre, vrije hoogte en egale klank en zijn prachtige frasering en oprechtheid zijn opvallend. Aragall had in Barcelona zangles van dezelfde docent, die later ook José Carreras les zou geven. Op zijn 24e vertrok Aragall naar Milaan om les te nemen en overnachtte in het begin zelfs zonder geld in een kerk. Binnen een jaar echter won hij een concours en maakte vervolgens zijn debuut in Venetië en in de Scala. Het label Bongiovanni heeft nu in de serie ‘Il Mito dell’Opera’ een CD uitgebracht met voor het merendeel niet eerder uitgebrachte fragmenten uit opera’s waarop Aragall te horen is. Nu eens klinkt Aragall als Carreras dan weer als Pavarotti. Luister naar zijn zinderende cabaletta uit ‘Caterina Cornaro’ van Donizetti. En de prachtige legato lijnen en hoogte in “Spirto gentil!” uit ‘La Favorita’ van Donizetti! In het midden van “Che gelida manina” (vermoedelijk uit Bologna 1968) krijgt hij al applaus na zijn hoge C! Ook het Franse repertoire (‘Werther’, ‘Manon’ en ‘Faust’) – waar hij zich in de jaren 70 op ging toeleggen – is op deze CD vertegenwoordigd. Het hoogtepunt is echter de laatste track “Ed anche Beppe amò” uit ‘L’Amico Fritz’ van Mascagni, waar Aragall de aria “O amore” ongekend mezza voce begint en vervolgens een boog met een hartverwarmend crescendo maakt. De CD is een prachtige verzameling en goed eerbetoon aan één van de mooiste tenorstemmen van de jaren 60 en 70. In het CD boekje is – zoals altijd bij Bongiovanni – een liefdevol essay afgedrukt, maar er worden geen plaatsen en data bij de opnamen vermeld. (Bongiovanni GB 1223-2)
***** De Duitse sopraan Barbara Fuchs zingt al ruim dertig jaar en was te horen in coloratuurpartijen als Zerbinetta en de Koningin van de Nacht. Tegenwoordig legt zij zich meer toe op het liedrepertoire. De grote aantrekkingskracht van haar CD ‘Ablösung’ (= “vernieuwing”, naar het lied “Ablösung im Sommer” van Mahler) zijn de negen liederen van Viktor Ullmann (1898 – 1944). Ullmann werd in 1943 gevangen gezet in het concentratiekamp Theresienstadt, dat gold als doorgangskamp voor Joodse kunstenaars. In Theresienstadt componeerde hij meer dan twintig werken, waaronder de opera ‘Der Kaiser von Atlantis’. Tot een opvoering hiervan kwam het echter niet, want met één van de grote transporten werd Ullmann op 16 oktober 1944 naar het vernietigingskamp Auschwitz gedeporteerd, waar hij – vermoedelijk twee dagen later – werd vergast. Zijn vijf ‘Liebeslieder nach Ricarda Huch, opus 26’ is een belangrijke cyclus, die is bewaard gebleven dankzij een eigen uitgave van Ullmann uit 1939. Ullmann leefde toen in Praag en mocht toen al niet meer optreden. Barbara Fuchs zingt de lyrische en romantische zanglijnen en de metaforische teksten met innerlijke opwinding en virtuositeit. In het lied “Wendla im Garten” – gedateerd 1918 – 1943, Theresienstadt – vangt zij fraai de droomachtige toestand tussen slaap en waak van het meisje. De ‘Drei Sonette aus dem Portugiesischen, opus 29’ bracht Ullmann ook in eigen beheer in Praag uit in 1940. Abusievelijk wordt Rilke in het CD boekje als dichter vermeld, maar hij vertaalde slechts deze bekende sonnetten van Elizabeth Barett-Browning in het Duits. De twijfel bij het doorlezen van de oude liefdesbrieven en haar commentaar op elk stadium van de relatie in “Brief nun mein”, de bevestiging van haar geluk in “Sag immer wieder” en de verheven gevoelens door de drie zoenen van haar geliefde in “Sein erster Kuss” verklinkt Fuchs met haar heldere uitspraak en sterke muzikale uitdrukkingskracht. Haar slanke en lyrische sopraan is niet meer de jongste stem en heeft af en toe scherpe randjes, maar de versmelting van woord en toon en haar brede legati maken haar vertolkingen een plezier om naar te luisteren. Ook de decadentie en gevoeligheid van de melodische liederen van Richard Strauss, de intense liederen van Alban Berg en de directe emoties van Gustav Mahler beheerst zij volkomen. De Hongaarse pianiste Judit Polgar begeleidt zo prachtig, dat je van de grote liederen de orkestpartij niet mist. In het CD boekje in een interessant essay en de teksten in het Duits zonder vertaling afgedrukt. (Gallo CD-1298)
***** De sopraan Anna De Amicis werd in 1733 te Napels geboren. Johann Christian Bach componeerde voor haar de titelrol in de opera ‘Zanaida’, die zij in 1763 in Londen zong en alle grote componisten van de 18e eeuw zouden daarna rollen voor haar schrijven. Leopold Mozart hoorde haar in Londen en prees haar aan bij zijn zoon. Het verhaal gaat dat Wolfgang niet verder kon werken aan zijn opera ‘Lucio Silla’, totdat zij was gearriveerd. Rond 1780 nam Anna De Amicis afscheid van het operatoneel om zich aan het familieleven te wijden. Het is tegenwoordig in de mode om CDs op te nemen met aria’s, die voor zangers uit voorgaande eeuwen zijn geschreven. Denk aan Farinelli of Senesino door Andreas Scholl of Maria Malibran door Cecilia Bartoli. De Roemeense coloratuursopraan Teodora Gheorghiu heeft in november 2010 in Parijs aria’s opgenomen, die zijn gecomponeerd voor Anna De Amicis. De CD opent met de aria di furore “Odio, furor, dispetto” uit ‘Armida Abbandonata’ van Niccolò Jommelli, de opera waarin W.A. Mozart haar hoorde. Het is een spectaculaire opening van de CD met 15 hoge Cs (!) en de fameuze staccati van De Amicis. Daarna komen de vier aria’s van Giunia uit ‘Lucio Silla’ aan bod, die Mozart op zijn 16e componeerde. De aria “Ah se il crudel periglio” is werkelijk vuurwerk en Gheorghiu zingt haar virtuoos en krachtig. Verder zijn op deze CD aria’s van Gluck, Borghi, Myslivecek, Johann Christian Bach en Cafaro. Teodora Gheorgiu zingt ze sensationeel en de CD is een lust voor liefhebbers van coloratuursopranen. Soms is haar hoogte enigszins breed, waar zij wat slanker had mogen zijn, maar dat is misschien een kwestie van smaak. En sommige aria’s zouden bij een wat rustiger tempo met meer beheerstheid hebben geklonken. Christophe Rousset en het Les Talens Lyriques, dat hij in 1991 oprichtte, begeleiden prachtig. (Aparté AP021)
***** De Roemeense sopraan Virginia Zeani werd in 1925 geboren en werd vorig jaar 86 jaar. In 1948 maakte zij haar professionele operadebuut in Bologna toen zij op het laatste moment insprong voor Margherita Carosio als Violetta in de opera ‘La Traviata’ van Giuseppe Verdi (1813 – 1901). Zij zou de rol van Violetta in haar carrière zo’n 650 maal zingen en zij debuteerde in de rol in de Weense Staatsopera, de Opera van Parijs en het Royal Opera House Covent Garden van Londen. In Covent Garden maakte zij haar debuut in 1960 toen zij op het laatste moment insprong voor Joan Sutherland. Het verhaal gaat, dat zij op de dag van de voorstelling om 16.00h in Londen aankwam na een slapeloze nacht. De uitvoering van 13 januari 1960 is nu voor het eerst op CD uitgebracht en het is één van de vijf opnamen van ‘La Traviata’, die met haar bestaan. Het is de enige opname van Zeani uit Londen. In de eerste akte klinkt zij nog wat onrustig, eindigt zij de frases vaak in haar borstregister en zingt zij slechts 10% van de noten zuiver. Maar in de tweede akte is zij in het duet met Germont indrukwekkend en in de finale II al ontroerend. Aan het slot van het duet met Alfredo krijgt zij zelfs applaus van het zo bescheiden Engelse publiek. En in de derde akte is Zeani gewoonweg hartverscheurend. De Britse tenor William McAlpine maakte zijn debuut in het Royal Opera House in 1952 en heeft een aangenaam en ontspannen geluid voor Alfredo. De Amerikaanse bariton Jess Walters maakte zijn debuut in het Royal Opera House in 1947, zong er zo’n 650 uitvoeringen en tussen 1960 en 1965 zong hij veel bij de Nederlandse Opera. Hij heeft een mooie, warme klank voor Germont. Dirigent Nello Santi (‘Papa Santi’) – vorig jaar 80 geworden – maakte met deze ‘La Traviata’ zijn debuut in het Royal Opera House. Hij houdt koor, orkest en solisten goed bijeen en geeft gedifferentieerde kleuren aan de scènes. Een belangrijk historisch document! Het CD-boekje bevat behalve de trackindeling en rolverdeling helaas geen informatie. (Myto 00297)
***** Dit is een tot nu toe onbekende opname van een opvoering van de opera ‘Fidelio’ van Ludwig van Beethoven (1770 – 1827) met Martha Mödl als Leonore uit Athene van 6 september 1957. Begin vorig jaar verscheen de opname uit 1955 van de heropening van de Weense Staatsopera op CD en dat leek de laatste opname van Mödl als Leonore, maar nu is er deze uitvoering van twee jaar later dus uitgebracht op het label Walhall. Haar (mezzo)sopraan is alweer twee jaar ouder en net als in 1955 klinkt zij geknepen, niet ontspannen en valt haar stem bijna uit elkaar. Maar wat een persoonlijkheid en wat een opwindende Leonore! Giuseppe Zampieri zingt Florestan met “abgedunkelte” tenor, die in de hoogte wel erg mooi openbloeit. Jascha Horenstein, die als Joodse vluchteling in 1940 Berlijn voor Amerika verruilde, was een belangrijke dirigent van het grote romantische repertoire. Zijn ‘Fidelio’ is ritmisch en dynamisch spannend en uitdagend en hij helpt Mödl goed door de partij. De opname heeft wat technische problemen door de radio-uitzending, zoals atmosferische storingen in “Abscheulicher” en een overbelaste opname van “Gott, welch Dunkel hier!”. Het CD-boekje bevat behalve de trackindeling en rolverdeling helaas geen informatie. (Walhall WLCD 0352)
***** De Turkse sopraan Leyla Gencer had zo’n 70 rollen op haar repertoire en was vooral bekend vanwege haar Donizetti vertolkingen. Zij zong ruim 15 Verdi rollen. De partij van Odabella in de opera ‘Attila’ van Giuseppe Verdi (1813 – 1901) zong zij in 1972 in Florence en Newark, Amerika. De uitvoering op oudjaarsdag 1972 in Florence is ooit op CD uitgebracht door het label Foyer, maar was al lang niet meer leverbaar. De uitvoering van 20 oktober 1972 in Newark is nu voor zover bekend voor het eerst op CD uitgebracht door Myto. Het lijkt een opname, die is gemaakt door een Gencer-fan in de zaal. Gencer maakte haar Amerikaanse debuut in 1956 in San Francisco in de titelrol van ‘Francesca da Rimini’ van Zandonai en zong in vele Amerikaanse operahuizen, maar nooit in de Metropolitan Opera van New York. Haar stem wordt vooral op waarde geschat door operaliefhebbers, die uitdrukkingskracht verkiezen boven stemschoonheid en menen dat beide niet samen gaan. Gencer was ten tijde van deze ‘Attila’ nog maar 44 jaar en stond al ruim 20 jaar op de planken. Haar uitvoering is nogal onrustig. Opvallend hoe zij foezelt tijdens het “Liberamente or piangi” en bij elke hogere noot de volumeknop terug draait à la Gruberova en zij geeft met een eigenzinnig lange Des de tenor een veeg uit de pan in het duet van proloog. Wie haar scoops, haar gescheiden registers, haar scherpe hoogte en haar onnauwkeurige coloraturen op de koop toe neemt, kan wellicht genieten van het “Draufgängertum” van de Turkse sopraan. De Gencer-fanclub in Newark gaat in elk geval bij elke hoge noot van de diva uit zijn dak. Jerome Hines biedt als Attila niet veel Italianità en heeft de neiging sommige noten te vervangen door uitroepen. Nicola Martinucci als Foresto zingt zonder legato en drukt zijn stem tot de grenzen, zodat zijn tenor – met name in de proloog – soms breekt. Het koor is erg ongelijk en de tenoren zingen ronduit vals. Voor de sympathieke, Amerikaanse dirigent Alfredo Silipigni – de oprichter van de New Jersey State Opera – valt er weinig te redden. De tweede CD wordt aangevuld met de proloog van ‘Attila’ van een betere uitvoering van 12 mei 1975 uit de Scala onder leiding van Giuseppe Patané, die Myto al eerder integraal op CD uitbracht. Rita Orlandi Malaspina heeft hier een grote, indrukwekkende sopraan voor de dramatische coloratuurpartij van Odabella. Het CD-boekje bevat behalve de trackindeling en rolverdeling helaas geen informatie. (Myto MDCD 0014)