december 2012
***** De alt Jadwiga Rappé studeerde Slavische filologie aan de universiteit van Warschau en is inmiddels één van de belangrijkste zangeressen van Polen. Zij maakte inmiddels zo’n 50 CDs, waarvan een aantal internationaal onderscheiden zijn. Het Poolse label Dux heeft nu op de CD ‘Pieśni’ vijf liederencycli verzameld, die Rappé is zo’n 25 jaar tijd heeft opgenomen. De CD opent met de ‘Spaanse liederen’ op.100 van Dmtri Shostakovich (1906 – 1975) uit 1956, die Rappé is 1998 opnam. Shostakovich componeerde in totaal 16 cycli en de hij kreeg het materiaal voor de Spaanse liederen van de zangeres Zara Doloukhanova. Eigenlijk zijn ze de minst interessante op deze CD. De andere liederen van Shostakovich op deze CD, de ‘Zes liederen op gedichten van Marina Tsvetaeva’ op.143 uit 1973, zijn boeiender. Zij waren bedoeld voor alt en ook Tsvetaeva – die in 1941 zelfmoord pleegde na vervolging door het Sovjet regiem – had een lage stem. De liederen gaan over het conflict van de kunstenaar met de macht. Luister naar “Поэт и царь” over het geschil tussen Poeskin en Tsaar Nicholas I, dat muzikaal doet denken aan de monologen van Moessorgsky, hier indrukwekkend gezongen door Rappé. Luister ook naar “Нет, бил барабан”, over de begrafenis van een dichter, dat Rappé dramatisch begint en eenvoudig en ingetogen eindigt. Daarna het minimalistische “Аннe Aхматовой”, dat zij intieme en lyrisch zingt. De liederen zijn opgenomen in 1979 en de alt van Rappé is ronduit ideaal voor de donkere werken. De cyclus ‘Drie fragmenten uit gedichten van Jan Kasprowicz’ op.5 van Karol Szymanowski (1882 – 1937) uit 1902 is – zoals het opusnummer al aangeeft – een jeugdwerk van de Poolse componist. Rappé nam deze liederen op in 1981 en ontving hiervoor niet voor niets een jaar later de prijs van de Poolse radio. Luister naar “Święty Boże”, dat Rappé met grote intensiteit brengt, haar dramatiek in “Jestem i płaczę” en lyriek in “Moja pieśń wieczorna”. De ‘Drie liederen op teksten van Dymitri Davydov’ op.32 van Szymanowski dateren uit 1915 en bezitten een menging van tragiek en romantiek. Hier komt met name in de pianobegeleiding Debussy om de hoek kijken. De opname is van een live-uitvoering uit 2002 en ongelooflijk hoe de stem van Rappé in 25 jaar onveranderd is! De CD besluit met de ‘Katten slaapliedjes’ van Igor Stravinsky (1882 – 1971) uit 1915. Rappé nam ze op in 1980 en zingt ze schitterend. De vier prachtige miniatuurtjes zijn in totaal nog geen vier minuten: het lyrische “Спи, кот”, het geestige “Кот на печи”, het donkere, ontroerende “Бай-бай” en het naïeve “У кота, кота” met de vergelijking tussen de kat en de baby. In het CD-boekje zijn de teksten van alle liederen afgedrukt in het Pools óf Russisch met alleen een Poolse vertaling. Als Dux de internationale markt wil bedienen, zou op zijn minst een Engelse vertaling raadzaam zijn. Het essay van Krzysztof Meyer is informatief. (Dux 0903)
***** In aanloop op de het 200ste geboortejaar van Giuseppe Verdi (1813 – 1901) heeft het label Virgin de CD ‘Rolando Villazón sings Verdi’ uitgebracht. Hierop staan aria’s uit opera’s van Verdi, die de Mexicaanse tenor in 2003, 2005 en 2009 opnam. De CD opent met een feilloze vertolking van de aria “La donna è mobile” uit de derde akte van ‘Rigoletto’. Daarna de scène van Alfredo uit het begin van de tweede akte van ‘La Traviata’. Luister naar Villazóns prachtige messa di voce aan het einde van “De‘ miei bollenti spiriti” en de schitterende hoge C aan het einde van “O mio rimorso”. Nooit vervalt Villazón in effectbejag en hij zingt verfijnd, beheerst en muzikaal. Kippenvel en het hoogtepunt van deze CD. Daarna “Ma se m’è forza perderti” uit de laatste akte van ‘Un Ballo in Maschera’, waarin Villazón al zijn temperament laat horen. Vervolgens de alternatieve aria voor het slot van de tweede akte van ‘Ernani’, die Verdi een half jaar na de première in 1844 voor een opvoering in Parma op verzoek van Rossini schreef. Hier begeeft de warme, lyrische tenor Villazón zich aan de grenzen van zijn stemvak en de druk op zijn stem komt niet ten goede aan de stemschoonheid, waarmee hij in de andere aria’s zoveel indruk maakt. In het “La mia letizia” van Oronte uit de tweede akte van ‘I Lombardi’ komt de klank van Plácido Domingo – de grote idool van Villazón – af en toe om de hoek kijken. Daarna de aria “Io la vidi” uit ‘Don Carlo’ – waarvan Villazón in 2004 de titelrol bij De Nederlandse Opera zong – en de romance “Ah! La paterna mano” uit de vierde akte van ‘Macbeth’. De aria “Parmi veder le lacrime” uit de tweede van ‘Rigoletto’ is van dezelfde opnamesessie als “La donna è mobile”, maar de aria’s staan helaas niet naast elkaar op deze CD. De CD besluit met de tenorsolo “Ingemisco” uit het ‘Messa da Requiem’ van de opname uit 2009 onder leiding van Antonio Pappano. Prachtig hier de tussentonen, waar Villazón veel aandacht aan besteedt. Villazón heeft groot gevoel voor dramatiek en is in staat uit elk materiaal veel karakter te halen. Verdi en Villázon zijn pure emotie en deze CD is een mooie hommage aan de operacomponist Verdi. Het CD boekje bevat weinig informatie en de CD duurt helaas slechts 38 minuten. (Virgin 635711 2)
***** De Nederlandse bariton Henk Neven en zijn pianist Hans Eijsackers brachten al eerder een CD uit met liederen van Carl Loewe en Robert Schumann. Voor hun tweede CD ‘The Sea’ heeft het duo liederen van de componisten Debussy, Fauré en Schubert uitgekozen, die allemaal iets – soms heel in de verte – met de zee te maken hebben. Het is niet zo moeilijk om liederen met dit thema te vinden, want bijna elk gedicht, dat door romantische componisten op muziek is gezet, bevat wel een verwijzing naar het water. Henk Neven overvalt je al vanaf de ‘Trois mélodies de Verlaine’ van Claude Debussy (1862 – 1918) met zijn warme en goed gesteunde bariton. Prachtig ook zingt hij het extra Debussy-lied “Beau soir” met het tergend langzame en prachtig verstilde slot. Pianist Hans Eijsackers toont een goed stijlgevoel voor Debussy’s klankwereld. Buitengewoon mooi zingt Neven ook de liederen van Gabriel Fauré (1845 – 1924). De drie vroege liederen van ‘Poème d’un jour’ – door de legendarische bariton Charles Panzéra in 1927 opgenomen (Dutton CDBP 9749) – zingt hij idiomatisch en in uitstekend Frans. Ook in de vier latere liederen ‘L’Horizon chimérique’ – door Fauré geschreven voor Panzéra, die de cyclus in 1937 opnam (Dutton CDBP 9726) – en in de vier losse Fauré-liederen “Les berceaux”, “En sourdine”, “La chanson du pêcheur” en “Larmes” laat Neven zijn muzikaliteit en intelligentie horen. In de negen liederen van Franz Schubert (1797 – 1828) doet de klank van Neven soms denken aan Dietrich Fischer-Dieskau. Luister naar zijn wondermooi breekbare vertolking van “Meeresstille” en het gevleugelde “Erlafsee”. Alleen is hij af en toe nog iets te ingetogen in zijn woorduitbeelding en in het forte. Pianist Hans Eijsackers stelt zich soms enigszins discreet op, maar de twee kunstenaars vormen een voortreffelijk op elkaar afgestemd duo. In het CD boekje bevinden zich geen biografieën van de kunstenaars en de afgedrukte liedteksten zijn zelfs door de beste ogen met moeite te lezen. (Onyx 4102)
***** Richard Strauss (1864 – 1949) was in 1948 in afwachting van de beslissing van het oorlogstribunaal over zijn relatie met de Nazi’s toen hij begon aan zijn ‘Vier letzte Lieder’. Twee dagen voordat hij door het tribunaal op 11 juni 1948 – zijn 84ste verjaardag – werd ontlast, orkestreerde Strauss het lied “Im Abendrot”. Niemand weet in welke volgorde Strauss zijn liederencyclus gespeeld wenste te horen. De volgorde van de wereldpremière op 22 mei 1950 met Kirsten Flagstad (de keuze van Strauss) en gedirigeerd door Wilhelm Furtwängler (onwaarschijnlijk de keuze van Strauss) is al lang obsoleet. De Duitse sopraan Anne Schwanewilms zingt de ‘Vier letzte Lieder’ op haar nieuwe CD in de opeenvolging, die tegenwoordig de norm is. Het eerste lied “Frühling” is het moeilijkste lied en door zijn grote bogen altijd een uitdaging. Schwanewilms brengt het als een droomachtige herinnering. Zij zingt het melismatische frase “Vogelgesang” met een fraaie vogelachtige kwaliteit. Het woord “Wunder” had meer extatisch en “zart” meer benadrukt mogen worden. Het tweede lied “September” opent zij niet ritmisch, waardoor het tempo van de vallende regendruppen niet goed uit de verf komt. Het middengedeelte zingt zij mooi, als “de schoonheid van deze gouden dood”, zoals Lotte Lehmann ooit zei. De laatste frase “Langsam tut er die müdgewordnen Augen zu” zingt Schwanewilms prachtig als een wiegelied, verslappend in een fraai pianissimo. Het derde lied “Beim Schlafengehen” heeft aan het begin helaas niet de zuchtende, uitgeputte en slaperige toon. Het volgende crescendo op “Und die Seele unbewacht” en de stralende, melismatische lijnen zijn bescheiden en niet vol en zwevend. De afstandelijke toon van Schwanewilms is wel geschikt voor het lied “Im Abendrot”, dat Strauss ongetwijfeld als slot van de cyclus voor ogen moet hebben gehad. De vermoeide klank van Schwanewilms is hier passend. Ook in de drie operafinales van Strauss, die de CD aanvullen, is Schwanewilms in haar element. De aristocratische sopraanpartijen zijn koren op haar molen. De tedere en sensuele finale uit ‘Arabella’, de kleurrijke zelfreflectie uit ‘Capriccio’ en de onbewogen, maar toch warme en edelmoedige Marschallin in het trio uit ‘Der Rosenkavalier’ liggen haar goed.Regina Richter als Octavian en Jutta Böhnert als Sophie zijn uitstekend. Markus Stenz – GMD van de stad Keulen – en zijn Gürzenich-Orchester Köln begeleiden eerste klas. (Orfeo C 858 121 A)
***** Richard Wagner (1813 – 1883) is het meest bekend vanwege zijn opera’s, maar hij schreef ook muziek voor diverse andere genres. Ter gelegenheid van zijn 200ste geboortedag heeft EMI de verzamel CD-box ‘The Other Wagner’ met drie CDs uitgebracht, waarop nu eens geen operawerk van de componist te horen is. Zijn ouvertures, symfonieën, koorwerken, pianomuziek en liederen waren voor Wagner vaak secundair en hadden tot doel om te oefenen voor een toekomstige opera, om zijn arbeid aan opera’s te bekostigen of om personen te vleien die zijn opera’s mogelijk maakten. De CD-box geeft een boeiend inzicht in Wagners niet-opera werk. De vijf Wesendonck-Lieder zijn in feite Wagners enige bijdrage aan de liederenliteratuur, afgezien van een paar vroege liederen, die dateren van voor zijn opera ‘Der fliegende Holländer’ (1843). Wagner schreef de Wesendonck-Lieder voor vrouwenstem en piano tussen november 1857 en mei 1858 na het voltooien van zijn libretto van ‘Tristan und Isolde’. Muzikaal gelden de liederen als voorstudies voor de nieuwe, liedachtige vorm van deze opera. De vijf gedichten waren geschreven door Mathilde Wesendonck – de vrouw van Wagners mecenas Otto Wesendonck – met wie de componist een stormachtige liefdesaffaire zou hebben gehad. Op deze box is de pianoversie te horen in een opname uit 1969 van de sopraan Jessye Norman begeleid door Irwin Gage. Het eerste lied “Der Engel” zingt zij met ingetogen volume en in het tweede lied “Stehe still!” verheft zij haar stem in emotie met fraaie bogen. De mysterieuze en trieste halftinten van “Im Treibhaus” – een voorstudie voor de prelude voor de derde acte van ‘Tristan und Isolde’ – zingt Norman met prachtige pianissimi en “Träume” – een voorstudie voor het duet in de tweede acte van ‘Tristan und Isolde’ – zingt zij droomachtig. Zelfs in de crescendi stijgt zij eigenlijk niet boven het pianissimo uit. Prachtig! Zelf had Wagner “Träume” al georkestreerd en de vier andere liederen werden door de dirigent Felix Mottl voor orkest bewerkt gebaseerd op de instrumentatie en orkestratie van ‘Tristan und Isolde’. Op deze box is de orkestversie te horen in een opname uit 1962 van de mezzosopraan Christa Ludwig onder muzikale leiding van Otto Klemperer. In deze orkestversie komt de intimiteit van het origineel niet altijd even fraai tot haar recht. In “Der Engel” geeft Ludwig nog teveel vol gas, maar in “Stehe still!” zijn haar fortissimi meer passend in de extase met zijn geleidelijk toenemende sterkte eindigend in een verheven overtuiging. Het pompeuze van “Schmerzen” komt hier met orkest ook beter tot uiting. Heerlijk Ludwigs triomfantelijke noten “Glorie der düstren Welt” en “O wie dank’ ich, dass gegeben solche Schmerzen mir Natur!”. Door haar dictie en expressiviteit wordt “Träume” het hoogtepunt mede dankzij de compacte en tergende ondersteuning van Klemperer. Interessant op deze box ook de zes vroege liederen, veelal schetsen en opzetten tot Wagners eerste grote opera’s. De toen 37-jarige bariton Thomas Hampson nam de drie Franstalige en de drie Duitstalige liederen in 1993 op met pianist Geoffrey Parsons. (EMI 7 05514 2)
***** De Argentijnse mezzosopraan Bernarda Fink wordt met name geroemd vanwege haar liedvertolking, zowel in het klassieke repertoire, als van traditionele Argentijnse volksliedjes. Haar opnamen zijn vooral uitgebracht op het label Harmonia Mundi. Op haar nieuwe CD ‘Canciones Españolas’ – opgenomen in november 2011 in Berlijn – zijn werken voor stem en piano van drie Spaanse componisten te horen. De CD opent met Manuel de Falla(1876 – 1946) en zijn bekende cyclus ‘Siete canciones populares españolas’. Bernarda Fink zingt de volksliederen vlekkeloos, stijlvol en elegant. Verder staan er nog vijf andere vroege liederen van De Falla op deze CD: De ‘Trois mélodies’ in het Frans met oriëntaalse en impressionistische invloeden en de twee liederen in Andalusische stijl “Tus ojillos negros” en “El pan de Ronda que sabe a verdad”. Van Joaquín Rodrigo (1901 – 1999) zingt Bernarda Fink drie cycli en drie vroege liederen. De ‘Tres canciones españolas’ op Zuid-Spaanse volksliedjes, de melancholische ‘Cuarto canciones sefardíes’ op teksten van Rodrigo’s echtgenote die van Sefardische afkomst was en de populaire ‘Cuatro madrigales amatorios’. En luister ook naar het “Fino cristal”, hier door Bernarda Fink prachtig intiem gezongen. Van Enrique Granados (1867 – 1916) zingt zij nog de cyclus ‘Tonadillas en estilo antiquo’, nu eens elegant, geestig en liefdevol, dan weer melancholisch en treurig. Opvallend hoe fris en jeugdig de stem van Bernarda Fink op deze CD klinkt. De Amerikaanse pianist Anthony Spiri zou in zijn begeleiding wat minder afwachtend en dynamisch actiever mogen zijn. Deze CD is een mooie bloemlezing van het 20ste-eeuwse Spaanse liedrepertoire, maar een “overview” – zoals Yvan Nommick in het essay van het CD-boekje schrijft – is het niet, want liederen van componisten als Eduard Toldrà, Joaquín Turina, Federico Garciá Lorca, Joaquín Nin en Xavier Montsalvatge komen niet aan bod. Wellicht op de volgende CD van Bernarda Fink. (Harmonia Mundi HMC 902133)
***** Leonardo Vinci (1696 – 1730) was geen familie van de renaissance schilder, maar een Napolitaanse componist van wie weinig bekend is. Vinci schreef zo’n 40 opera’s, waarvan ‘Arteserse’ zijn laatste was. Er wordt gezegd dat Vinci vergiftigd zou zijn door de familie van een edelvrouw met wie hij een affaire had kort na de première van ‘Artaserse’ in 1730 in Rome. Deze opera is nu herontdekt en op CD uitgegeven door het label Virgin. Het libretto van ‘Artaserse’ werd geschreven door de Italiaanse dichter Pietro Metastasio. Metastasio noemde het verhaal zijn “gelukskind” en het libretto werd voor opera’s verklankt door Johann Christian Bach, Hasse, Galuppi Gluck en Graun. Het verhaal gaat over de prins Artaserse, de zoon van de Persische koning Serse. Als Serse wordt vermoord door Artabano, de prefect van de Koninklijke wacht, wordt diens zoon Arbace beschuldigd door zijn eigen zuster Semira, zijn geliefde Mandane en zijn eigen vader. Deze lotgevallen bieden de personages een bron voor emotionele situaties om zich uit te drukken in elegante teksten. Vinci was een meester in het cultiveren van melodische frisheid en elegantie en componeerde een voor zijn tijd gebruikelijk opeenvolging van da capo aria’s, die hij aan elkaar bond door secco recitatieven. Aan de première in 1730 werkten vijf castraten en één tenor mee. Het was in Rome – met zijn sterke kerkelijke invloeden – gebruikelijk om opera’s met een volledig mannelijke bezetting op te voeren, omdat het moreel belangrijk werd geacht om de vrouwen weg te houden van het zondelijke, theatrale beroep. Virgin heeft ‘Arteserse’ nu opgenomen met vijf countertenoren. En tegenwoordig is het niet meer zo moeilijk om vijf goede countertenoren te vinden. De kristallijne, heldere stem van de Fransman Philippe Jaroussky maakt hem uiterst geschikt voor de kroonprins Arteserse. De Argentijn Franco Fagioli is een fenomenale Arbace. Hij is uniek onder de countertenoren door zijn trillers, legatobogen en heftige, dynamische amplituden en hij valt met gemak van een fraaie hoge regio in een robuuste diepe kelder. Als je niet beter wist, zou je denken dat je naar het zusje van Cecilia Bartoli luistert. Hoor maar eens zijn spectaculaire schipbreuk-aria in de finale van de eerste akte “Vo solcando in mar crudele”! De Oekraïense countertenor Yuriy Mynenko completeert de mannelijke personages van het kwintet als een explosieve generaal Megabise, vertrouweling van Artabano. Max Emanuel Cencic is een expressieve Madane, de slechte, maar soms ook meelijdende zuster van Artaserse. Luister naar het enige duet in de opera van Madane samen met haar geliefde Arbace in de derde akte, waar de countertenoren op hun innigst zijn. De Roemeen Valer Barna-Sabadus portretteert met heldere klank de zoete en passieve Semira, de bruid van Artaserse. De enige niet-countertenor is de Duitse tenor Daniel Behle, die een vurig portret geeft van de valse moordenaar Artabano. De Zwitserse dirigent Diego Fasolis onttrekt een ontspannen klank aan het Concerto Köln, dat fris en met uitdrukking op periodische instrumenten speelt. Fasolis geeft formaat aan elke aria met afgestemde nuances. Deze opgraving van ‘Arteserse’ is een interessante, muzikaal archeologische vondst en demonstreert de melodische sterkte van Vinci. (Virgin 50999 6028692 5)