juni 2012
***** Werner Richard Heymann werd geboren in 1896. Al op 12-jarige leeftijd trad hij als violist op met de Königsberger Philharmonie en op zijn 16e trad hij toe tot de Königliche Hochschule für Musik in Berlijn. Hij begon als componist bij het Berlijnse cabaret ‘Schall und Rauch’, dat onder leiding stond van de bekende regisseur Max Reinhardt. In 1926 werd Heymann Generalmusikdirektor van het Duitse filmbedrijf Universum Film AG (UFA) en in deze betrekking schreef hij composities en arrangementen voor stomme films. In 1933 werd Heymann vanwege zijn Joodse afkomst bij UFA ontslagen. Hij emigreerde en kwam via Londen en Parijs in Amerika terecht. In Hollywood componeerde hij met veel succes talrijke filmmuziek en werd meerdere malen genomineerd voor een Oscar. In 1951 keerde hij terug naar Duitsland en overleed in 1961 in München. Ter gelegenheid van zijn 50ste sterfdag bracht de Duitse zangeres Dagmar Manzal de CD ‘Irgenwo auf der Welt’ uit, waarop zij 12 liederen van hem zingt. Op deze CD staan een aantal evergreens uit films, zoals het “Ein Freund, ein guter Freund” uit de film ‘Die Drei von der Tankstelle’ uit 1931 – de nostalgie hier goed door de cello benadrukt – “Das gibt’s nur ein mal” uit de film ‘Der Kongreß tanzt’ uit 1931, het beeldschone “Irgendwo auf der Welt” uit de film ‘Ein blonder Traum’ uit 1932 en “Heut’ gefall ich mir” en “Das Lied vom einsamen Mädchen”, dat gezongen werd door Hildegard Knef in de film ‘Alraune’ uit 1952. Leuke anekdote is dat zes jaar na zijn terugkeer naar Duitsland Heymann opnieuw zijn staatsburgerschap probeerde te verwerven. Bij zijn verzoek om inburgering in Beieren werd hem – niet herkend door de ambtenaar – onder andere gevraagd over zijn kennis van de Duitse cultuur en een Duits volkslied te zingen. Daarop zong hij “Das gibt’s nur einmal” zonder een woord over de auteur te reppen en ontving hij uiteindelijk het Duitse staatsburgerschap. Ook staan er op de CD minder bekende liederen van Heymann, zoals “Die Klingelfahrerin” en “Mein Schorsche”, die hier voor het eerst op CD verschijnen. De arrangementen zijn voor een 5-koppige band van piano, accordeon en cello, aangevuld met het oriëntaalse snaarinstrument bağlama en het houtblaasinstrument duduk. De doordachte begeleiding geeft podium aan Manzel om de emoties in Heymanns liederen uit te diepen en daarmee een fraaie wending aan zijn muziek te geven. Een opvallende schoonheidsfout is het ontbreken van Heymanns naam op de cover van de CD en helaas bevat het CD boekje geen toelichting op de liederen. (Honigtee Music HTM 004)
***** Martha Mödl werd geboren op 22 maart 1912 en zou één van de belangrijkste zangeressen van de 20ste eeuw worden. De Tweede Wereldoorlog verhinderde dat zij een gedegen zangopleiding kreeg en zij begon pas op haar 28e met lessen. Zij overleed op 17 december 2001 na een carrière van zo’n 60 jaar. Ter gelegenheid van de 100ste geboortedag van Martha Mödl heeft het label Profil Hänssler een dubbel CD ‘The Portrait of a Legend’ uitgebracht met veelal niet eerder uitgebrachte fragmenten. De opnamen zijn gemaakt tussen 1950 en 1982. Opvallend de absolute identificatie van Mödl met haar personage, haar eenheid van zang en acteren en de psychologische diepte die zij aan de personages aanbracht. Instinct en intuïtie en de toewijding aan de muziek waren bij haar nummer één. De techniek stond bij Mödl niet op de voorgrond en zij riskeerde fouten. De eerste CD is geheel gewijd aan Wagner. De fragmenten van ‘Tristan und Isolde’ uit München en Londen zijn hier voor het eerst op CD uitgebracht. In de vier fragmenten uit de eerste akte van ‘Tristan und Isolde’ in München op 10 augustus 1958 hoor je de dramatiek van haar Isolde naast de fantastische Heldentenor Ludwig Suthaus als Tristan. In de drie fragmenten uit de tweede akte van een gastvoorstelling van de Staatsoper Stuttgart in Londen op 14 september 1955 is zij lyrisch en terughoudend als Isolde naast Grace Hoffman als Brangäne. Tenslotte is haar brede en hemelse vertolking van “Mild und leise” van de voorstelling in München te horen. De eerste CD eindigt met de vijf ‘Wesendonck-Lieder’ uit Bamberg in 1959 onder leiding van Joseph Keilberth. De tweede CD opent met de twee soli van Sieglinde uit de eerste akte van de befaamde ‘Die Walküre’ uit Bayreuth van 1954. Dit was niet haar grote rol, maar zij is muzikaal en ontroerend. Daarentegen was Brünnhilde in ‘Götterdämmerung’ haar grote en favoriete rol. Hier een fenomenale vertolking van de finale “Starke Scheite” van een zeldzame opname uit Vichy van 1 juli 1957, die niet eerder op CD verscheen. Fantastisch Mödls ambivalentie tussen berouw en heldhaftigheid, tussen erotiek en haat. Verder op de tweede CD nog een aantal rollen waarmee Martha Mödl na de jaren 50 vereenzelvigd werd. Haar demonische Klytämnestra in de moeder / dochter scène uit ‘Elektra’ van Richard Strauss van een uitvoering in Berlijn op 25 februari 1967, die zover bekend niet eerder op CD verscheen. Ingrid Steger is hier een doordringende Elektra. Ook de slotscène van moeder uit de tweede akte van de wereldpremière van ‘Bluthochzeit’ van Fortner op 30 mei 1961 in Stuttgart. Voor de liefhebbers bestaat nog een DVD van een opvoering met Martha Mödl in Stuttgart uit 1964 (label Immortal). Verder de scène van moeder Pythia uit de derde akte van het muzikale drama ‘Melusine’ van Aribert Reimann tijdens de Schwetzinger Festspiele op 29 april 1971 en de geweldige scène van de gravin uit ‘Pique Dame’ van Tchaikovsky in Graz op 18 september 1982. Er bestaat overigens zelfs nog een opname van haar Gravin in de Weense Staatsopera uit 1992. De CD besluit met de zes liederen op.48 van Beethoven voor de RIAS Berlijn in 1950 en ook al ligt de intieme vorm van het liedrepertoire haar niet zo, toch zingt Mödl de liederen boeiend. Een zeer interessante dubbel CD! (Profil Hänssler PH 12006)
***** De vroege opera van Giuseppe Verdi (1813 – 1901) ‘Giovanna d’Arco’ is ondergewaardeerd in de catalogi van de platenmaatschappijen. Recentelijk werden uitvoeringen uit Bologna en Parma op DVD uitgebracht en de enige studio-opname is van EMI uit 1972 met Levine, Caballé, Domingo en Milnes. Verder zijn er behalve twee live opnamen (Tebaldi, Bergonzi en Panerai uit 1951 op Opera d’Oro en Ricciarelli, Labò en Zanasi uit 1972 op Mondo Musica) nauwelijks opnamen op CD te vinden. Helaas is de live-opname met Ángeles Gulín van 1980 uit Reggio Emilia nog nooit op CD uitgebracht. Op het Poolse label Dux verschijnen regelmatig producties uit eigen land op CD en DVD en Dux heeft nu een nieuwe studio-opname van ‘Giovanna d’Arco’ uitgegeven. Het is een productie van de opera van Wrocław. De opname heeft geen groot, internationaal niveau, maar de uitvoering heeft een sympathieke sfeer en goede klank. Voor de titelrol schreef Verdi niet de muziek voor de typische krijger-maagd zoals Abigaille, Giselda en Odabella, maar meer delicate versieringen. De Poolse sopraan Anna Lichorowicz zingt mooi, ook al is dit repertoire een maatje te groot voor haar lyrische sopraan. De Poolse bariton Mariusz Godlewski, die al schitterde op de opname van ‘Chopin’ van de Orefice op Dux die vorig jaar verscheen, is een uitstekende vader Giacomo en één van die prima Poolse baritons van dit moment. Hoogtepunten van deze opname zijn vooral de ensembles, zoals het duet van Giovanna en Carlo in de eerste akte met de Russiche tenor Nikolay Dorozhkin, de concertante scène in de tweede akte en het typische Verdi sopraan / bariton duet van Giovanna en Giacomo in de derde akte. Dirigente Ewa Michnik toont goed gevoel voor deze vroege Verdi. Het CD boekje bevat een beknopt essay, een synopsis, de Italiaanse tekst zonder vertaling en biografieën. De vertalingen van de biografieën vanuit het Pools in het Engels zijn enigszins klungelig. (Dux 0846 / 0847)
***** De Franse componist Georges Bizet (1838 – 1875) overleed exact drie maanden na de première van zijn opera ‘Carmen’. Kort voor zijn dood had hij een contract getekend voor een productie in Wenen en voor deze Weense versie – die een half jaar later plaatsvond – verving Bizets vriend Ernest Guiraud de dialogen voor recitatieven. Voor de eerste Weense opvoering werd echter besloten deels de dialogen en deels de recitatieven te gebruiken en deze “bastaard” versie was gedurende ruim een eeuw traditie buiten Frankrijk. In Verona werd op 2 augustus 1961 ‘Carmen’ in het Italiaans uitgevoerd in de versie met recitatieven onder muzikale leiding van Francesco Molinari-Pradelli. Deze opvoering was al eerder op CD uitgegeven en nu opnieuw uitgebracht op het label Bongiovanni. Giulietta Simionato zingt hier de titelrol. Er zijn bijna tien opnamen van haar als Carmen, waarvan de live-opname uit Wenen onder leiding van Herbert von Karajan legendarisch is. Zij is een stijlvolle Carmen met mooie lijnen en opvallend strakke coloraturen. Don José was één van de glansrollen van Franco Corelli en er zijn ruim 15 opnamen van hem als Don José, waarvan twee studio-opnamen. Hij trekt de rol in de richting van het verismo, maar wat een inzet! Ettore Bastianini is een stoere en gespierde Escamillo en Renata Scotto een meisjesachtige Micaela. Helaas applaudisseert het publiek al door de laatste maten van haar aria. Er is geen andere opname van Bastianini en Scotto in deze rollen en mede hierdoor is dit een interessante heruitgave. Overigens wordt de uitstekende Alessandro Maddalena als Zuninga niet vermeld in de bezettingslijst van het CD boekje. Verder heeft de opname hier en daar te lijden onder storingen. (Bongiovanni HOC 066/67)
***** Charles Gounod (1818 – 1893) is voornamelijk bekend vanwege zijn opera ‘Faust’. Hij had een affiniteit met Italië en zijn hart lag in het land van Rome en Napels. Tijdens zijn verblijf in Londen in 1871 / 1872 schreef hij de “Roman musical en 12 chapitres” ‘Biondina’ voor tenor en piano. De cyclus zou net zo goed geschreven kunnen zijn door Paolo Tosti, maar toch bezit hij alle subtiele kenmerken van Gounod. Het loopt al vooruit op de verismo-stijl en het verhaal doet denken aan ‘La Bohème’. In 1993 nam Anthony Rolfe Johnson de cyclus al op voor het label Hyperion en nu is op het label Hortus een opname uitgebracht van de Franse tenor David Lefont en pianist Simon Zaoui. De proloog “Da qualche tempo” zingt Lefont eenvoudig en charmant en de serenade “Biondina bella” ingetogen en dromerig met een mooie timbre en subtiele begeleiding van Simon Zaoui. Het “Jer l’ho scontrata” mag wat assertiever en meer geobsedeerd en de serenade “E stati al quanto” wat zelfverzekerder en robuuster. “Se come io son poeta” geeft hij niet de Verdi-achtige declamatoire energie, maar wel mooie belcanto versieringen. Pas bij “Siam’iti l’altro giorno” – vanaf hier is de opname meer voorop, als op een andere dag opgenomen – wordt Lefort opgewonden en zingt hij uit! Ook “E la campane hanno suonato” is sterk en hier is hij zelfs sensueel. Zaoui speelt de Duparc-achtige postlude fraai. Naast nog drie liederen van Gounod (“Venise”, “La Rondinella pellegrina” en “Oh! Dille tu!”) zijn nog drie liederen van Paolo Tosti (1846 – 1916) opgenomen, die niet erg opgewonden klinken. De bleke, non-vibrato tonen van Lefont en zijn Frans-Italiaans zijn niet altijd even geschikt. Anthony Rolfe Johnson op Hyperion (nog leverbaar) biedt meer kleuren en neemt meer de tijd in de liederen. (Hortus 084)
***** Op 8 oktober 1961 waren in Buenos Aires in de opera ‘Der Rosenkavalier’ van Richard Strauss (1864 – 1949) vijf zangers bij elkaar gebracht, die ieder hun partij tot hun glansrollen konden rekenen. En behalve de Ochs waren alle protagonisten – inclusief de dirigent –dertigers! Ochs was de glansrol van de Duitse bas Kurt Böhme. In de jaren vijftig en zestig waren hij en Otto Edelmann de Baronnen van Wenen. Er zijn zes opnamen van Böhme als Ochs, waaronder de studio opname voor DG uit 1958 onder leiding van Karl Böhm. Hier in Buenos Aires was hij alweer 63 jaar. Zijn Ochs is minder slank en edel dan in de opnamen van de jaren vijftig, maar hij is expressiever dan de jonge Edelmann en zijn laagte is voller. Zijn aangedikte acteren is schitterend en zijn Weense dialect met de karakteristieke “a” en “o” is fantastisch. Schitterend zijn gekreun aan het einde van de tweede akte. De Franse sopraan Régine Crespin was één van de grote Marschallins van de jaren zestig. In 1959 zong zij de rol in haar eerste jaar bij de Weense Staatsopera en zij was in dat jaar eveneens te horen in de partij tijdens het Glyndebourne Festival. Als de Marschallin maakte zij ook haar debuut in het Royal Opera House Covent Garden van Londen in 1960. Er zijn meerdere opnamen van Crespin als de Marschallin, waarvan slechts de twee studio-opnamen voor Decca – hoogtepunten 1964 en integraal 1968 – op CD worden aangeboden. Dit is de enige beschikbare live-opname van haar in de rol. Haar sopraan is rond en stijlvol, maar minder gedifferentieerd dan bijvoorbeeld de grote Maria Reining in de rol was. Op de live opname lijkt haar ook minder groot te zijn dan op de studio opnamen. De Duitse sopraan Anneliese Rotherberger was in de jaren zestig de geliefde Sophie in Wenen en Salzburg onder leiding van Herbert von Karajan naast Elisabeth Schwarzkopf en Sena Jurinac (1960 DVD). Zij maakte met de rol haar debuut in de Met en zong de partij naast Crespin in de Met in 1962. Van Anneliese Rotherberger zijn maar liefst zeven opnamen als Sophie. Op deze opname van Buenos Aires zingt zij met een prachtig zilveren stem mooi en hartverwarmend de opening van de tweede akte en de finale van de derde akte. De kleine rol van Ein Sänger is luxe bezet met Fritz Wunderlich, vier jaar voor zijn dodelijke ongeluk. Hij geeft een echt overdreven persiflage van een Italiaanse zanger en vijf jaar later – de twee andere opnamen van Wunderlich in deze rol zijn uit München 1965 en 1966, ook met Böhme – zou hij het met nog meer zuchten en kreunen zingen. De Zweedse mezzosopraan Kerstin Meyer zong Annina op de EMI studio-opname van 1956 onder leiding van Herbert von Karajan en al snel daarna Octavian. In de jaren zestig was zij naast Christa Ludwig en Sena Jurinac één van de grote Octavians. Geweldig hoe goed zij een 18-jarige weet te simuleren. Dirigent Heinz Wallberg was hier nog maar 38 jaar en nog niet helemaal klaar met de partituur. Zijn ‘Der Rosenkavalier’ is goedgevormd, maar enigszins onderkoeld. Het ontbreekt aan Weense “laisser faire” en charme en de walsen hebben niet veel schwung. Zijn lezing is rechtlijnig en het is niet altijd transparant en exact. De opname is – zover bekend – nu voor het eerst op CD uitgebracht. (Walhall WLCD 0341)