mei 2013
Elizabeth Nash – ‘Geraldine Farrar; Opera’s Charismatic Innovator’
De Amerikaanse sopraan Geraldine Farrar was één van de eerste zangeressen, die meer geïnteresseerd was in de dramatische kant en emotionele aspecten van operarollen dan de puur lyrische en vocale perfectie. Elizabeth Nash bespreekt in de biografie ‘Geraldine Farrar; Opera’s Charismatic Innovator’ waarom Farrar zo belangrijk was voor de operawereld.
Geraldine Farrar werd op 28 februari 1882 geboren in Melrose – een plaats in de Amerikaanse staat Massachusetts – en maakte haar professionele operadebuut op 15 oktober 1901 in Berlijn. Daarna zong zij drie jaar bij de Opéra van Monte Carlo, waar zij te horen was in de wereldpremières van ‘Amica’ van Mascagni en ‘L’Ancêtre’ van Saint-Saëns. Op 26 november 1906 maakte zij haar debuut in de Metropolitan Opera van New York in ‘Romeo et Juliette’ van Gounod en zou tot haar afscheid op 22 april 1922 in de Met 29 rollen zingen (als je een geënsceneerde uitvoeringen van ‘La Damnation de Faust’ niet meerekent) in ruim 650 voorstellingen (inclusief concerten). Zo zong zij in de Met in de wereldpremières van ‘Königskinder’ van Humperdinck (1910), ‘Madame Sans-Gêne’ van Giordano (1915) en ‘Suor Angelica’ van Puccini (1918). Drie maal was zij in de Met de horen naast de Nederlandse bariton Anton van Rooy in ‘Tannhäuser’ van Wagner. In New York had Farrar een grote menigte aan vrouwelijke fans, die haar aanbaden en die de “Gerry-flappers” werden genoemd.
Farrar maakte meer dan 200 plaatopnamen. Daarnaast verscheen zij tussen 1915 en 1920 in 15 stomme films, waaronder ‘Carmen’ van Cecil B. DeMille (1915) en ‘Joan of Arc’ (1917). Zij was getrouwd met de Nederlandse acteur Lou Tellegen, van wie zij later zou scheiden en die in 1934 zelfmoord pleegde. Na haar afscheid van het podium bleef Farrar zich op vele fronten inzetten. Zo bezocht zij vaak het New York Yiddish theater, werkte zij in de Tweede Wereldoorlog voor het Amerikaanse Rode Kruis en protesteerde zij tegen het verbod om de Afrikaans-Amerikaanse alt Marion Anderson te laten zingen. Geraldine Farrar overleed op 11 maart 1967 op de leeftijd van 85 jaar aan een hartaanval.
Farrar schreef zelf twee onderhoudende biografieën, in 1916 en 1938. In 1981 bracht Elizabeth Nash – docente aan de afdeling Theater, Kunst en Dans van de Universiteit van Minnesota – de biografie ‘Always First Class; The Career of Geraldine Farrar’ uit, die twee jaar later echter alweer “out of print” was. Nu is de gereviseerde, tweede editie van dit boek uitgekomen onder de titel ‘Geraldine Farrar; Opera’s Charismatic Innovator’. De biografie is aangevuld met nieuwe details. Tevens is er een hoofdstuk van de in 2012 overleden sopraan Camilla Williams – pupil van Farrar – met beschrijvingen van hoe Farrar tegen bepaalde rollen aankeek.
Nash stelt zich in de biografie objectief op en zij belicht met de vele onderzochte recensies zowel de positieve en negatieve meningen aangaande Farrar. Daarnaast is het duidelijk dat Nash de opera’s goed kent en weet waar zij over praat. Leuke anekdoten zijn er genoeg. Bijvoorbeeld over de ganzen, die Farrar zelf trainde tijdens de wereldpremière van ‘Königskinder’ van Humperdinck in 1910. En over de ruzie die zij had met de Italiaanse dirigent Toscanini. Ooit stopte de dirigent haar tijdens een repetitie vanwege een muzikale fout en zij antwoordde hem: “Maestro, als ik zing dient u te dirigeren, want ik ben de ster”. Woedend informeerde Toscanini haar vervolgens “De sterren zijn in de hemel”, waarop de sopraan reageerde “het publiek betaalt niet om uw rug te zien, maar mijn gezicht”. Daarna zouden Toscanini en Farrar zeven jaar lang een romantische verhouding gehad hebben…
Helaas wordt de periode tussen 1922 en 1935 – na het afscheid van Farrar van de Met – slechts beperkt (in twee pagina’s) besproken. Wellicht was het moeilijk om informatie over Farrars eigen operagezelschap – waarmee zij in 1925 toerde – en de concerten, die zij in die jaren gaf, te vinden. Ook noemt Nash nauwelijks de opnamesessies, ook al vermeldt zij wel een internetsite waar de discografie van Farrar te vinden is en geeft zij de labels en nummers van de CDs aan, die van Farrar aangeboden werden. Verder spreekt zij nergens over ‘The Bonds That Tie’, een korte film die in 1918 gemaakt werd voor fondswerving voor de United States Fourth Liberty Loan Drive in de Eerste Wereldoorlog en waarin Geraldine Farrar de rol van Miss Columbia speelt. Opvallend is overigens het veelvuldig gebruik van het woord “histrionic”.
‘Geraldine Farrar; Opera’s Charismatic Innovator’ is voor het overige een zorgvuldige en uitgebreide biografie met een grondige bronvermelding en een goede bibliografie. Het boek wijst op één van de belangrijkste zangeressen uit de geschiedenis van de opera en het is toe te juichen dat de biografie is teruggekeerd in de catalogus. Het is te hopen dat deze uitgave een langer leven beschoren is dan haar eerste editie.
2012; $45,00
ISBN 978-0-7864-7067-9
188 pp, paperback
McFarland & Company, Inc., Jefferson